ECLI:NL:RBMNE:2025:976

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
11265508 \ UC EXPL 24-5644
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van informatieplichten en bedingen in consumentenovereenkomst voor sportschoolabonnement

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een consument, gedaagde, over een sportschoolabonnement. De eiseres vorderde betaling van achterstallige abonnementsgelden, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had een betalingsachterstand laten ontstaan en de overeenkomst was door de eiseres ontbonden. De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of de eiseres haar informatieplichten had nageleefd en of er onredelijk bezwarende bedingen in de algemene voorwaarden waren opgenomen. De kantonrechter concludeerde dat de eiseres de nodige informatie had verstrekt, maar dat bepaalde bedingen in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend waren voor de gedaagde. Dit leidde tot de vernietiging van deze bedingen, waardoor de gedaagde niet meer verschuldigd was dan het oorspronkelijk overeengekomen bedrag van € 68,95 per termijn. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres tot betaling van de achterstallige bedragen afgewezen voor de termijnen na de overeengekomen abonnementsduur, maar heeft wel een bedrag van € 219,80 toegewezen voor de termijnen vóór het einde van de overeenkomst. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van € 303,54. De kantonrechter heeft de gedaagde ook in de gelegenheid gesteld om een betalingsregeling te treffen, maar dit diende onderling te worden besproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11265508 UC EXPL 24-5644 CD/942
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V. ( [.] ),
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: TeRecht deurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om een bedrag aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft verzocht om uitstel voor het formuleren van een reactie op de vordering. Dat uitstel is verleend, maar een nadere reactie van de gedaagde partij is uitgebleven. Wel heeft zij laten weten in geval van een veroordeling een betalingsregeling te wensen.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De gedaagde partij heeft op 6 maart 2023 een sportschoolovereenkomst gesloten met de eisende partij. Met die overeenkomst kon de gedaagde partij een jaar lang sporten voor een abonnementsprijs van € 68,95 per vier weken. Na dat jaar is de overeenkomst, zo begrijpt de kantonrechter, verlengd.
2.2.
De gedaagde partij heeft na enig tijd een betalingsachterstand laten ontstaan. Zij heeft de facturen van 11 november 2023 (ter waarde van € 68,95), van 9 december 2023 (ter waarde van € 68,95), van 6 januari 2024 (ter waarde van € 70,30), 3 februari 2024 (ter waarde van € 70,30), 3 maart 2024 (ter waarde van € 70,30), 30 maart 2024 (ter waarde van € 70,30), 27 april 2024 (ter waarde van € 70,30), 25 mei 2025 (ter waarde van € 70,30) en 22 juni 2024 (ter waarde van € 30,13) onbetaald gelaten.
2.3.
De eisende partij heeft de overeenkomst op 5 juli 2024 ontbonden.
2.4.
Van het totale openstaande bedrag van € 589,83 heeft de gedaagde partij na aanmaning € 137,90 betaald, waardoor volgens de eisende partij nu nog € 451,93 openstaat, te vermeerderen met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. De eisende partij beperkt haar vordering in deze procedure tot € 499,00 in totaal, omdat zij dan een lager bedrag aan griffierecht is verschuldigd (en de gedaagde partij in geval van een veroordeling niet onnodig veel griffierecht aan de eisende partij hoeft te vergoeden).

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen de eisende partij, een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, en de gedaagde partij, een consument. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige van die bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve moet beoordelen of die zijn nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. In de regel leidt dit tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering.
3.2.
De kantonrechter moet allereerst ambtshalve beoordelen of de eisende partij de nodige informatie aan de gedaagde partij heeft verstrekt. In dit geval, waarin de overeenkomst in de sportschool van de eisende partij is gesloten, zijn de informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. De kantonrechter constateert dat bij het sluiten van de overeenkomst de toepasselijke essentiële informatieplichten zijn nageleefd. Voor een ambtshalve sanctie op dit punt bestaat dus geen aanleiding.
3.3.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. De kantonrechter kan zich daarbij beperken tot die bedingen die relevant zijn voor de toewijsbaarheid van de ingestelde vordering. In dat verband overweegt de kantonrechter het volgende.
3.4.
De eisende partij vordert achterstallige abonnementsgelden. Partijen zijn overeengekomen dat de gedaagde partij tegen betaling gebruik mocht maken van de sportfaciliteiten van de eisende partij. Nu de eisende partij de sportfaciliteiten gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst aan de gedaagde partij ter beschikking heeft gesteld, is de gedaagde partij in beginsel gehouden om daarvoor te betalen.
3.5.
Uit de overeenkomst blijkt dat partijen € 68,95 per vier weken overeen zijn gekomen. Over een aantal termijnen vordert de eisende partij echter € 70,30. De eisende partij heeft niets gesteld om dat verschil te verklaren en zij heeft ook geen correspondentie in het geding gebracht waaruit blijkt dat partijen na het sluiten van de overeenkomst aanvullende prijsafspraken hebben gemaakt. De kantonrechter moet het er daarom voor houden dat de gedaagde partij per openstaande termijn niet meer kan zijn verschuldigd dan het gebleken overeengekomen bedrag van € 68,95.
3.6.
Voor zover de eisende partij meent dat het overeengekomen termijnbedrag is verhoogd op basis van het in artikel 2 van de algemene voorwaarden opgenomen eenzijdig prijswijzigingsbeding, overweegt de kantonrechter dat het enkele bestaan van zo’n beding onvoldoende is om als vaststaand aan te nemen dat het verschuldigde termijnbedrag rechtsgeldig is verhoogd. Ook dan moet worden gesteld en onderbouwd dat en hoe gebruik is gemaakt van het beding. Dat is in dit geval niet gebeurd.
3.7.
Daarbij geldt dat een prijsindexeringsbeding op zichzelf toelaatbaar kan zijn, maar alleen als aan een aantal eisen is voldaan. Zo moet duidelijk en begrijpelijk uit het beding blijken in welke gevallen en op welke wijze de prijs wordt aangepast, dat consumenten redelijke tijd vooraf in kennis worden gesteld van de voorgnomen wijziging en dat het consumenten vrijstaat om de overeenkomst te ontbinden als zij zich niet in de voorgenomen wijziging kunnen vinden. [1] Die laatste voorwaarde is in het prijswijzigingsbeding in artikel 2 van de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden niet bedongen. Aldus is dit beding onredelijk bezwarend voor consumenten zoals de gedaagde partij en vernietigbaar, zodat de prijs op die grond niet kan zijn gewijzigd. Ook om die reden moet het ervoor worden gehouden dat de gedaagde partij niet meer kan zijn verschuldigd dan € 68,95 per vier weken.
3.8.
Overigens constateert de kantonrechter dat partijen een overeenkomst hebben gesloten voor de duur van een jaar, dat de gedaagde partij in de loop van dit jaar een betalingsachterstand heeft laten ontstaan, dat de overeenkomst vervolgens is verlengd, waarna de achterstand verder opliep, tot de overeenkomst een aantal maanden later alsnog door de eisende partij is ontbonden. Een toelichting bij deze gang van zaken is niet gegeven.
3.9.
De kantonrechter constateert ambtshalve dat de eisende partij in artikel 9 van de toepasselijke algemene voorwaarden heeft bedongen dat een overeenkomst na het verstrijken van de minimale looptijd alleen kan eindigen als de consument geen betalingsachterstand heeft. Dat is onredelijk bezwarend voor consumenten die de overeenkomst juist willen opzeggen om het verder oplopen van een betalingsachterstand te voorkomen. Door dit beding loopt de betalingsachterstand immers juist steeds verder op (ook vanwege het beding in artikel 7 van de algemene voorwaarden, waarover hierna meer). De kantonrechter kan niet anders dan concluderen dat het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen door dit beding in het nadeel van consumenten aanzienlijk wordt verstoord. Dat zou anders kunnen zijn als in een dergelijk geval aan opzegging de voorwaarde van een betalingsregeling zou zijn verbonden, maar een dergelijke toevoeging ontbreekt in dit geval.
3.10.
De kantonrechter vernietigt het onredelijk bezwarend geoordeelde beding in artikel 9 van de algemene voorwaarden. Dat beding kan dus geen grondslag meer bieden voor toewijzing van de vordering. Omdat het tegendeel is gesteld noch gebleken neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat de gedaagde partij de overeenkomst na ommekomst van de overeengekomen looptijd wilde opzeggen, maar dat niet kon vanwege de achterstand. Nu het beding in artikel 9 van de algemene voorwaarden is vernietigd, en de contractuele opzeggingsbeperking dus niet meer bestaat, houdt de kantonrechter het ervoor dat de overeenkomst na de overeengekomen abonnementsduur is geëindigd. Als gevolg daarvan worden alle gevorderde termijnen die betrekking hebben op de periode na de overeengekomen abonnementsduur afgewezen.
3.11.
De termijnen die betrekking hebben op de periode vóór het einde van de overeengekomen looptijd (dat wil zeggen de termijnen die zijn gefactureerd op 11 november 2023, 9 december 2023, 6 januari 2024 en 3 februari 2024) zijn op grond van de overeenkomst en de wet wel toewijsbaar, zij het tot een bedrag van € 68,95 per termijn. De kantonrechter wijst aldus, omdat een verweer van de gedaagde partij ontbreekt, 4x € 68,95 = € 275,80 toe.
3.12.
De eisende partij vordert voorts vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter constateert dat zij in artikel 7 van de algemene voorwaarden heeft bedongen dat € 7,50 aan administratiekosten in rekening wordt gebracht voor elke termijn die niet direct kan worden geïncasseerd. Hoewel het beding spreekt van administratiekosten gaat het feitelijk over incassokosten. In dat verband is het volgende relevant.
3.13.
De wetgever erkent dat een schuldeiser recht heeft op een vergoeding van redelijke kosten die hij moet maken om achterstallige termijnen te innen, maar de wetgever heeft in artikel 6:96 lid 6 BW benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat die vergoeding niet meteen bij het ontstaan van een betalingsachterstand is verschuldigd, maar dat éérst een (gratis) aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald.
3.14.
Het beding in artikel 7 van de algemene voorwaarden wijkt ten nadele van een consument aanzienlijk af van de wettelijke regeling, omdat dit beding direct recht geeft op vergoeding, zonder voorafgaande (gratis) aanmaning. Daarom is het beding onredelijk bezwarend voor consumenten zoals de gedaagde partij, die daardoor immers ten onrechte met extra kosten worden geconfronteerd, en moet het worden vernietigd. Als gevolg daarvan moet de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen (ongeacht of de eisende partij in of buiten rechte aanspraak heeft gemaakt op de in artikel 7 bedongen vergoeding). [2]
3.15.
Overigens constateert de kantonrechter dat de eisende partij zich voorafgaand aan de procedure niet heeft beperkt tot het bedongen (maar onredelijk bezwarend geoordeelde) bedrag van € 7,50, maar dat zij in plaats daarvan, bovenop een incassokostenvergoeding conform artikel 6:96 BW, ten onrechte zelfs € 10,00 als administratiekosten in rekening heeft gebracht aan de gedaagde partij.
3.16.
De eisende partij vordert ook vergoeding van wettelijke rente. De kantonrechter heeft in de toepasselijke algemene voorwaarden geen (onredelijk bezwarend) beding aangetroffen over de vergoeding van rente. De gevorderde, niet weersproken, rente is op zichzelf toewijsbaar is op grond van de wet. Omdat een deel van de gevorderde hoofdsom is afgewezen, is echter over een lager bedrag rente verschuldigd dan de eisende partij in de dagvaarding heeft berekend. De kantonrechter zal de rente toewijzen over de toegewezen termijnbedragen, steeds vanaf de datum van verzuim tot de voldoening.
3.17.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten
€ 20,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 303,54;
3.18.
Tot slot overweegt de kantonrechter nog dat de gedaagde partij heeft verzocht om een betalingsregeling. De kantonrechter kan daar echter niet over beslissen. Het is aan partijen om daar onderling afspraken over te maken. De gedaagde partij kan daarvoor contact opnemen met de gemachtigde van de eisende partij.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 219,80 aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over de onderliggende termijnbedragen, steeds vanaf de datum van verzuim tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.

Voetnoten

1.Zie ook artikel 3 lid 3 van de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (richtlijn 1993/13) en de bijlage daarbij onder 1 sub j in samenhang met onder 2b en 2d
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68