ECLI:NL:RBMNE:2025:975

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
11247806 \ UC EXPL 24-5268
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van consumentenovereenkomst en informatieplichten in sportschoolabonnement

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2025 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een consument, gedaagde. De eiseres had de gedaagde gedagvaard om een bedrag van € 340,60 te vorderen, bestaande uit achterstallige abonnementsgelden en bijkomende kosten. De gedaagde had echter niet gereageerd op de dagvaarding, waardoor de kantonrechter verstek verleende. De eiseres had een sportschoolovereenkomst met de gedaagde, die op 2 december 2020 was gesloten en later was verlengd. De gedaagde had een betalingsachterstand laten ontstaan, wat leidde tot de beëindiging van de overeenkomst door de eiseres per 1 juni 2024.

De kantonrechter beoordeelde of de eiseres haar informatieplichten had nageleefd en of er onredelijk bezwarende bedingen in de algemene voorwaarden waren opgenomen. De rechter concludeerde dat de eiseres de noodzakelijke informatie had verstrekt en dat de bedingen in de algemene voorwaarden niet onredelijk bezwarend waren, met uitzondering van een prijswijzigingsbeding dat niet aan de wettelijke eisen voldeed. Hierdoor kon de gedaagde niet meer verschuldigd zijn dan het overeengekomen bedrag van € 54,95 per maand.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres tot betaling van € 340,60 afgewezen voor een deel, maar heeft wel € 219,80 aan achterstallige abonnementsgelden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde partij werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 303,54. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11247806 UC EXPL 24-5268 CD/942
Verstekvonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V. ( [.] ),
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: TeRecht deurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om een bedrag aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment alsnog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De gedaagde partij heeft op 2 december 2020 een sportschoolovereenkomst gesloten met de eisende partij. Op 25 november 2021 hebben partijen een nieuwe overeenkomst gesloten. Met die overeenkomst kon de gedaagde partij twee jaar lang voor een abonnementsprijs van € 54,95 per maand sporten. Na die twee jaar is deze overeenkomst, zo begrijpt de kantonrechter, verlengd.
2.2.
De gedaagde partij heeft vervolgens een betalingsachterstand laten ontstaan. Zij heeft de facturen van 31 december 2023, 31 januari 2024, 31 maart 2024 en 30 april 2024 ter waarde van in totaal (4x € 63,90 =) € 255,90 en een factuur van 31 januari 2024 ter waarde van € 85,00 ondanks herhaalde aanmaning onbetaald gelaten. De eisende partij heeft de overeenkomst vanwege die betalingsachterstand beëindigd per 1 juni 2024.
2.3.
De eisende partij vordert nu dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om het openstaande bedrag ter waarde van in totaal (€ 255,90 + € 85,00 =) € 340,60 aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen de eisende partij, een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, en de gedaagde partij, een consument. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige van die bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve moet beoordelen of die zijn nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. In de regel leidt dit tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering.
3.2.
De kantonrechter moet allereerst ambtshalve beoordelen of de eisende partij de nodige informatie aan de gedaagde partij heeft verstrekt. In dit geval, waarin de overeenkomst in de sportschool van de eisende partij is gesloten, zijn de informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
3.3.
De kantonrechter constateert dat bij het sluiten van de overeenkomst de toepasselijke essentiële informatieplichten zijn nageleefd. Voor een ambtshalve sanctie op dit punt bestaat dus geen aanleiding.
3.4.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. De kantonrechter kan zich daarbij beperken tot die bedingen die relevant zijn voor de toewijsbaarheid van de ingestelde vordering. In dat verband concludeert de kantonrechter het volgende.
3.5.
De eisende partij vordert achterstallige abonnementsgelden van € 63,90 per maand. Partijen zijn overeengekomen dat de gedaagde partij tegen betaling gebruik mocht maken van de sportfaciliteiten van de eisende partij. Nu de eisende partij de sportfaciliteiten gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst aan de gedaagde partij ter beschikking heeft gesteld, is de gedaagde partij op haar beurt gehouden om daarvoor te betalen.
3.6.
Uit de overeenkomst blijkt dat partijen € 54,95 per maand overeen zijn gekomen. De eisende partij vordert echter € 63,90 per maand. De eisende partij heeft niets gesteld om dat verschil te verklaren en zij heeft ook geen correspondentie in het geding gebracht waaruit blijkt dat partijen na het sluiten van de overeenkomst aanvullende prijsafspraken hebben gemaakt. De kantonrechter moet het er daarom voor houden dat de gedaagde partij per openstaande termijn niet meer kan zijn verschuldigd dan het gebleken overeengekomen bedrag van € 54,95.
3.7.
Voor zover de eisende partij meent dat het overeengekomen termijnbedrag is verhoogd op basis van het in artikel 2 van de algemene voorwaarden opgenomen eenzijdig prijswijzigingsbeding, overweegt de kantonrechter dat het enkele bestaan van zo’n beding onvoldoende is om als vaststaand aan te nemen dat het verschuldigde termijnbedrag rechtsgeldig is verhoogd. Ook dan moet worden gesteld en onderbouwd dat en hoe gebruik is gemaakt van het beding. Dat is in dit geval niet gebeurd.
3.8.
Daarbij geldt dat een prijsindexeringsbeding op zichzelf toelaatbaar kan zijn, maar alleen als aan een aantal eisen is voldaan. Zo moet op duidelijke en begrijpelijke wijze uit het beding blijken in welke gevallen en op welke wijze de prijs wordt aangepast, dat consumenten redelijke tijd vooraf in kennis worden gesteld van de voorgnomen wijziging en dat het consumenten vrijstaat om de overeenkomst te ontbinden als zij zich niet in de voorgenomen wijziging kunnen vinden. [1]
3.9.
Die laatste voorwaarde is in het prijswijzigingsbeding in artikel 2 van de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden niet bedongen. Aldus is dit beding onredelijk bezwarend voor consumenten zoals de gedaagde partij en vernietigbaar, zodat de prijs op die grond niet kan zijn gewijzigd. Ook om die reden moet het ervoor worden gehouden dat de gedaagde partij niet meer kan zijn verschuldigd dan € 54,95 per maand.
3.10.
De kantonrechter zal, nu dit deel van de vordering hem overigens niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, aan achterstallige termijnbedragen 4x € 54,95 = € 219,80 toewijzen.
3.11.
Daarbij overweegt de kantonrechter dat de gedaagde partij na de overeengekomen looptijd van de overeenkomst een betalingsachterstand heeft laten ontstaan en dat zij toen, op grond van artikel 9 van de algemene voorwaarden, een betalingsregeling met de eisende partij had kunnen treffen en de overeenkomst had kunnen opzeggen. Dat heeft de gedaagde partij niet gedaan, waarna de eisende partij de overeenkomst op haar beurt rechtsgeldig heeft ontbonden.
3.12.
De eisende partij vordert ook een factuur ter waarde van € 85,00. Zij heeft niet gesteld waarop die factuur ziet en de kantonrechter kan dat ook niet afleiden uit de bij de dagvaarding gevoegde bijlagen. De kantonrechter constateert wel dat de gedaagde partij in de eerste overeenkomst van 2 december 2020 heeft gekozen voor de aanvullende dienst ‘ [.] [..] ’, waarvoor één keer per jaar € 78,00 zou worden geïncasseerd. Wellicht ziet het gevorderde bedrag op die dienst (zij het dat daarvoor dan een ander indexeringspercentage is gehanteerd dan voor de maandelijks verschuldigde abonnementsgelden), maar wat daar verder ook van zij, in de overeenkomst van 25 november 2021 is de optie voor de aanvullende dienst ‘ [.] [..] ’ niet aangekruist.
3.13.
Ook overigens blijkt niet dat de gedaagde partij bovenop de gewone abonnementsgelden van € 54,95 per maand contractueel nog andere bedragen verschuldigd was. Om die reden moet het gevorderde bedrag van € 85,00 worden afgewezen.
3.14.
Voorts vordert de eisende partij vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter constateert dat zij in artikel 7 van de algemene voorwaarden heeft bedongen dat € 7,50 aan administratiekosten in rekening wordt gebracht voor elke termijn die niet direct kan worden geïncasseerd. Hoewel het beding spreekt van administratiekosten gaat het feitelijk over incassokosten. In dat verband is het volgende relevant.
3.15.
De wetgever erkent dat een schuldeiser recht heeft op een vergoeding van redelijke kosten die hij moet maken om achterstallige termijnen te innen, maar de wetgever heeft in artikel 6:96 lid 6 BW benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat die vergoeding niet meteen bij het ontstaan van een betalingsachterstand is verschuldigd, maar dat éérst een (gratis) aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald.
3.16.
Het beding in artikel 7 van de algemene voorwaarden wijkt ten nadele van een consument aanzienlijk af van de wettelijke regeling, omdat dit beding direct recht geeft op vergoeding, zonder voorafgaande (gratis) aanmaning. Daarom is het beding onredelijk bezwarend voor consumenten zoals de gedaagde partij en moet het worden vernietigd. Als gevolg daarvan moet de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen (ongeacht of de eisende partij in of buiten rechte aanspraak heeft gemaakt op de in artikel 7 bedongen vergoeding). [2]
3.17.
Overigens constateert de kantonrechter dat de eisende partij zich voorafgaand aan de procedure niet heeft beperkt tot het bedongen (maar onredelijk bezwarend geoordeelde) bedrag van € 7,50, maar dat zij in plaats daarvan ten onrechte zelfs € 20,00 aan administratiekosten in rekening heeft gebracht aan de gedaagde partij, bovenop een incassokostenvergoeding conform artikel 6:96 BW.
3.18.
De eisende partij vordert ook vergoeding van wettelijke rente. De kantonrechter heeft in de toepasselijke algemene voorwaarden geen (onredelijk bezwarend) beding aangetroffen over de vergoeding van rente, zodat de gevorderde rente toewijsbaar is op grond van de wet. Omdat een deel van de gevorderde hoofdsom is afgewezen, is echter over een lager bedrag rente verschuldigd dan de eisende partij in de dagvaarding heeft berekend. De toewijsbare rente zal daarom op de in het dictum van dit vonnis vermelde manier worden toegewezen.
3.19.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten
€ 20,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 303,54;

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 219,80 aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over de onderliggende termijnbedragen, steeds vanaf de datum van verzuim tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.

Voetnoten

1.Zie ook artikel 3 lid 3 van de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (richtlijn 1993/13) en de bijlage daarbij onder 1 sub j in samenhang met onder 2b en 2d
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68