ECLI:NL:RBMNE:2025:965

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
11308205 \ UC EXPL 24-6261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaand factuurbedrag en toewijzing van wettelijke rente en incassokosten

In deze zaak heeft de eiseres, een besloten vennootschap, aluminium kozijnen en bijbehorende producten geleverd aan de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De eiseres heeft een vordering ingesteld tot betaling van een openstaand factuurbedrag van € 7.402,50. De gedaagde heeft verweer gevoerd, stellende dat zij een verrekenbare tegenvordering heeft, maar dit verweer is door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde het openstaande bedrag moet betalen, aangezien zij niet heeft ontkend dat dit bedrag nog openstaat.

De gedaagde heeft daarnaast extra kosten aangevoerd die zij heeft moeten maken voor de montage van de producten, maar ook dit verweer is niet gehonoreerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de geleverde producten niet conform de afspraken waren. De eiseres heeft bovendien voldoende bewijs geleverd dat de producten zijn geleverd zoals overeengekomen.

Verder heeft de kantonrechter de wettelijke handelsrente toegewezen, te rekenen vanaf 11 april 2024, en de gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 745,13. De proceskosten zijn begroot op € 1.110,37, die de gedaagde ook moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11308205 \ UC EXPL 24-6261
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: de heer [gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het dossier bevat de volgende stukken:
- de dagvaarding van [eiseres] van 2 september 2024 met producties 1-8;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 15 oktober 2024 met één productie;
- de e-mail van [eiseres] van 30 januari 2025 met als bijlage e-mailwisselingen en screenshots van WhatsApp;
- de e-mail van [gedaagde] van 9 februari 2025 met als bijlage foto’s;
- de detailtekening en de e-mailwisseling die door [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling zijn ingediend;
- de detailtekening die door [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling is ingediend;
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 11 februari 2025.
1.2
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat een uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1
[eiseres] heeft aan [gedaagde] aluminium kozijnen en bijbehorende producten verkocht en geleverd (hierna: de producten). [eiseres] wil dat [gedaagde] het openstaande bedrag van haar factuur betaalt. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] dat bedrag moet betalen.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet een bedrag van € 7.402,50 betalen
3.1
[eiseres] vordert op basis van de overeenkomst tussen partijen het openstaande factuurbedrag van € 7.402,50. De kantonrechter wijst de vordering toe. Dit betekent dat [gedaagde] het gevorderde bedrag aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde] heeft namelijk niet ontkend dat dit bedrag nog openstaat. En het verweer van [gedaagde] dat zij een tegenvordering heeft die met het openstaande bedrag verrekend kan worden, slaagt niet. Dit laatste wordt hierna toegelicht.
De extra kosten van [gedaagde] komen niet voor rekening van [eiseres]
3.2
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij extra kosten heeft moeten maken om de producten te kunnen monteren in de woning van haar klant. Deze kosten bestaan uit arbeidsuren en materiaalkosten. Het totaalbedrag van de kosten is volgens [gedaagde] € 2.200,-. [gedaagde] meent dat deze kosten in mindering moeten worden gebracht op het openstaande factuurbedrag.
3.3
Het verweer slaagt niet. De extra kosten van [gedaagde] komen niet voor rekening van [eiseres] . Voor het in rekening kunnen brengen van deze kosten is nodig dat vaststaat dat de producten die [eiseres] heeft geleverd niet waren zoals partijen hadden afgesproken. Maar dat staat niet vast. [eiseres] heeft namelijk aangevoerd dat zij na het toesturen van een offerte de opdracht van [gedaagde] heeft gekregen om van de producten een detailtekening te maken. Deze detailtekening heeft zij vervolgens ter goedkeuring voorgelegd aan [gedaagde] . Volgens [eiseres] heeft zij na het verkrijgen van de goedkeuring op basis van de detailtekening de producten gemaakt en aan [gedaagde] geleverd. [gedaagde] heeft niet weersproken dat zij de detailtekening heeft goedgekeurd. En [gedaagde] heeft niet toegelicht en onderbouwd dat de door [eiseres] geleverde producten anders waren dan op de detailtekening.
[gedaagde] moet vanaf 11 april 2024 wettelijke handelsrente betalen
3.4
[eiseres] vordert wettelijke handelsrente over het openstaande factuurbedrag. De rechtbank wijst deze vordering toe. Het uitgangspunt is dat rente betaald moet worden vanaf de dag die volgt op de dag die is overeengekomen als uiterste betaaldatum. [1] In dit geval staat echter niet vast dat partijen over de uiterste betaaldatum een afspraak hebben gemaakt. [eiseres] heeft hierover namelijk geen standpunt ingenomen en zij heeft ook geen overeenkomst overgelegd waaruit zo’n afspraak volgt. En als er niets is afgesproken, dan regelt de wet dat de rente betaald moet worden vanaf 30 dagen na ontvangst van de factuur. [2] De factuur is door [gedaagde] ontvangen op 12 maart 2024 en dat betekent dat zij de rente moet betalen vanaf 11 april 2024.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.5
[eiseres] vordert een bedrag van € 745,13 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst de vordering toe. [eiseres] heeft voldoende toegelicht en onderbouwd dat zij en haar gemachtigde werkzaamheden hebben verricht om de factuur betaald te krijgen (buitengerechtelijke incassowerkzaamheden). Verder is het gevorderde bedrag gelijk aan het tarief dat volgt uit het toepasselijke ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’. Dat betekent dat [gedaagde] het bedrag aan [eiseres] moet betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.6
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld. Zij moet daarom de proceskosten van [eiseres] betalen. Deze proceskosten worden begroot op:
  • Kosten dagvaarding € 112,37
  • Griffierecht € 524,00
  • Salaris gemachtigde € 339,00
  • Nakosten € 135,00(plus verhoging zoals vermeld in de beslissing)
  • Totaal € 1.110,37
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.7
De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen de beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag te betalen van € 7.402,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 11 april 2024 tot de dag van volledige betaling;
4.2
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] de buitengerechtelijke incassokosten van € 745,13 te betalen;
4.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.110,37, te betalen aan [eiseres] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W. Nederveen en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:119a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 6:119a lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek