Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 mei 2024, met 16 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met 14 producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte overlegging productie van [eiser] , waarmee productie 17 is ingediend.
2.De kern van de zaak
3.De achtergrond van het geschil
4.De beoordeling
de periode tot 26 november 2017, door de ommekomst van drie jaren, is verjaard. Volgens ASR kan [eiser] dus geen aanspraak maken op een uitkering over de periode van 1 oktober 2017 tot 26 november 2017.
Een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden. (…)” Blijkens dit artikellid vangt de verjaringstermijn dus aan op de dag na die waarop de verzekerde met de opeisbaarheid van de rechtsvordering bekend is geworden. Als aangenomen wordt dat [eiser] eerst op 26 november 2020 bekend is geworden met de opeisbaarheid van de rechtsvordering over de periode van 1 oktober 2017 tot 18 oktober 2020, dan volgt de rechtbank ASR niet in de manier waarop zij dit artikellid toepast. ASR stelt namelijk dat van 26 november 2020 terug moet worden gerekend tot 26 november 2017 en dat alle rechtsvorderingen tót de datum van 26 november 2017 zijn verjaard. Uit artikel 7:942 lid 1 BW lijkt echter te volgen dat de termijn
aanvangtop 27 november 2020, te weten: de dag na bekendwording met de opeisbaarheid, en vanaf die datum naar voren moet worden gerekend tot 27 november 2023 als datum waarop de verjaringstermijn is voltooid. Omdat de rechtbank de redenering van ASR niet volgt, slaagt het verjaringsverweer niet.
Als u en/of verzekerde deze verplichtingen [waaronder de meldingsplicht, de rechtbank] niet nakomt en wij lijden daardoor schade. Dan mogen wij de uitkering verlagen of stoppen.” In artikel 7:941 lid 4 BW staat: “
De verzekeraar kan het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 [resp. meldingsplicht en inlichtingenplicht, de rechtbank] slechts bedingen voor het geval hij daardoor in een redelijk belang is geschaad.”
redelijk belanghij is geschaad door de niet-nakoming. “De sanctie van het verval van het recht op uitkering heeft een ingrijpend karakter. Dat brengt mee dat aan het vereiste van geschaad zijn in een redelijk belang niet is voldaan door het enkele feit dat de verzekeraar door de (…) niet tijdige nakoming van de meldings(…)plicht de mogelijkheid is ontnomen om tijdig zelfstandig onderzoek te doen en om de feiten en omstandigheden te verzamelen die van belang kunnen zijn voor de dekkingsvraag. Als de benodigde gegevens toch komen vast te staan en de verzekeraar dus niet
daadwerkelijk[
onderstreping, de rechtbank] is benadeeld, behoort het vervallen van de uitkering achterwege te blijven.” [4] Het gaat kortom dus niet om een
theoretische mogelijkheidvan benadeling, maar om het daadwerkelijk in een ongunstiger positie zijn komen te verkeren door het handelen van de verzekerde. [5]
daadwerkelijkin een ongunstiger positie is komen te verkeren en ASR dus in een redelijk belang is geschaad. Het beroep van ASR op artikel 7:941 lid 4 BW gaat niet op.
Tot aan september 2016 was de performance van [eiser] voor zover ik het kon beoordelen uitstekend. Echter in september 2016 viel [eiser] uit en kwam zijn functioneren onder grote druk te staan. Daar was ik getuige van. Zo heb ik [eiser] meerdere keren bijgestaan in externe besprekingen, omdat hij niet in staat was zelfstandig het woord te voeren. Hierbij trad ik naast adviseur ook op als chauffeur omdat [eiser] niet in staat was auto te rijden.
Je vraagt mij de volgende constateringen te bevestigen. (…)
Je overschatte jezelf.
In welke mate heeft je stoornis geleid tot problemen?
Het heeft ertoe geleid dat verschillende personen geen (rechtstreeks) contact meer met je wilde hebben. Logica en redelijkheid waren met regelmaat ver te zoeken: niet kunnen vergaderen, afspraken niet nakomen, niet kunnen autorijden, weinig energie, geen concentratie, afwezigheid in gesprekken, agressief gedrag, uitermate tegenvallende zakelijke resultaten etc etc. Uiteindelijk heeft het ertoe geleid dat ik de samenwerking heb moeten beeindigen. En dit is een zeer beknopte samenvatting. (…)
Functioneren op kantoor?
In ‘slechte’ tijden was het zeer moeizaam, vooral in de manische periodes. (…) In manische periodes ontbrak het zelfbewustzijn en was het voor de omgeving uitermate moeilijk (regelmatig onmogelijk) om met je om te gaan. Ik heb met regelmaat klachten/opmerkingen van collega’s en samenwerkingspartners gekregen. (…)
Halen van targets?
Je hebt in de jaren dat we samenwerkten (2016 t/m 2020) geen enkele keer je target gehaald. Ondanks het steeds naar beneden bijstellen van die targets. Het lukte je niet te doen wat ervoor nodig was.”
Duidelijk is retrospectief dat hij na zijn hersteld melding en het intrekken van de uitkering tussen 01-10-2017 en 18-10-2020 vele periodes meemaakte die bestonden uit steeds sneller afwisselende depressieve en hypomanische episoden. Hij is toen ook duidelijk sterk verminderd duurzaam inzetbaar geweest, in het interval waarin hij zich tijdelijk wel goed voelde werd ook gewerkt zij het overigens ook niet optimaal. Omdat er evenwel toch sprake was van rapid cycling is van een duurzaam inzetbare arbeidsprestatie evenwel geen sprake geweest. Onderzochte was derhalve tussen 1 oktober 2017 en 18 oktober 2020 arbeidsongeschikt op basis van een medisch objectiveerbare stoornis die heeft geleid tot beperkingen en waardoor onderzochte werkzaamheden niet (volledig) uit kon voeren.”
Ik maak hierbij het voorbehoud (1) dat het gaat om een retrospectieve reconstructie, en dus niet op rechtstreekse observatie van ziekteverschijnselen en gedrag; en (2) dat ik geen bedrijfsarts, verzekeringsarts of arbeidsdeskundige ben. (…) Met dit voorbehoud, en alle beschikbare en genoemde informatie overziend, is mijn inschatting dat betrokkene door langdurige verstoring van zijn emotionele, cognitieve en gedragsmatige functioneren ten gevolge van een laat ontstane en bipolaire stemmingsstoornis vanaf 2016 tot 2020 niet in staat is gebleken om te voldoen aan de eisen die zijn werk als zelfstandig adviseur aan hem stellen. Als men daaraan een percentage zou willen koppelen, is dat, met genoemd voorbehouden, mijns inziens 100%.”
Volgens psychiater [H] is de diagnose bipolaire II stoornis november 2017 gesteld. Maar blijkbaar was er toen geen sprake van ernstige klachten en/of dysfunctioneren als gevolg van deze bipolaire stoornis, want op 28 december 2017 is de intensieve specialistische behandeling beëindigd omdat hiervoor geen indicatie meer bestond.
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n); en
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
voor dit gedachtenexperimentin het midden kan blijven of [eiser] deze brief al dan niet heeft ontvangen. Feit is dat [eiser] het formulier onjuist heeft ingevuld. Voor dit gedachtenexperiment houdt de rechtbank het er dus voor dat [eiser] het zekerheidsformulier voor 2015 niet op juiste wijze heeft ingevuld, zodat de garantiebepaling van artikel 6.2.8 van de polisvoorwaarden niet geldt en niet wordt gerekend met het verzekerde bedrag van € 80.000,00. Hierna (onder “Intermezzo II”) wordt bepaald met welke inkomensgegevens wel wordt gerekend.
verzekerde bedrag, maar op het
vergelijkingsinkomen; het bedrag dat geldt bij niet-volledige arbeidsongeschiktheid.
verzekerde bedrag. Voor de jaren 2017 tot en met 2020 wordt het “Geïndexeerde referte inkomen AO 2016” en het “Geïndexeerde referte inkomen AO 2019” uit het rapport van [|I] als uitgangspunt genomen voor het verzekerde bedrag. Van dit bedrag wordt een percentage van 90% genomen, aangezien de verzekerde bedragen op grond van artikel 1.14.2 van de polisvoorwaarden niet meer dan 90% van het gemiddelde inkomen (lees: het referte-inkomen) mogen bedragen.
vergelijkingsinkomen. Uit artikel 1.15.1 van de polisvoorwaarden volgt dat het vergelijkingsinkomen het gemiddelde inkomen betreft over de drie kalenderjaren voorafgaand aan de eerste dag van arbeidsongeschiktheid. Uit artikel 1.15.2 volgt dat voor een startende ondernemer het verzekerde bedrag als vergelijkingsinkomen geldt. Dit geldt alleen voor de eerste drie volledige kalenderjaren na het begin als zelfstandige (2013, 2014 en 2015). Die bepaling is niet relevant voor onderhavige berekening die ziet op de periode van 1 oktober 2017 tot 18 oktober 2020.
vergelijkingsinkomendus het gemiddelde inkomen over de drie kalenderjaren voorafgaand aan de eerste dag van arbeidsongeschiktheid van 18 oktober 2020. Dit betreft het referte-inkomen 2019 van € 56.011,00, zoals dat in het rapport van [|I] is opgenomen. Dat referte-inkomen is berekend over de jaren 2016 (omdat dat een voor [eiser] gunstiger jaar was dan 2017), 2018 en 2019. Gemakshalve wordt voor het jaar 2020 ook bij dit (geïndexeerde) referte-inkomen aangesloten. Het inkomen dat [eiser] over de jaren 2017 tot en met 2020 heeft gegenereerd, mag dus worden aangevuld tot het vergelijkingsinkomen van € 56.011,00. Artikel 4.9.4 van de polisvoorwaarden bevat een belangrijke nuance. De aanvulling mag niet meer bedragen dan de uitkering die behoort bij de mate van arbeidsongeschiktheid voor het (oude) beroep, zoals dat op het polisblad staat. Deze berekening resulteert in het bedrag waarop [eiser] aanspraak kan maken.
2016, 2018 en 2019 in plaats van 2017, 2018 en 2019.
5.De beslissing
9 april 2025om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over ofwel (i) voortprocederen, ofwel (ii) het aangekondigde deskundigenbericht;