ECLI:NL:RBMNE:2025:947

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
C/16/569325 / FA RK 24-173
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2009 in Thailand zijn getrouwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij diverse nevenvoorzieningen getroffen, waaronder de vaststelling van kinderalimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw verzocht om partneralimentatie, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat zij structureel geld naar haar familie in Thailand overmaakt zonder wettelijke onderhoudsplicht. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat de partneralimentatie niet bedoeld is om de familie van de vrouw te onderhouden. De rechtbank heeft de man verplicht om € 213,- per maand aan kinderalimentatie te betalen, met ingang van 1 mei 2024. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de inboedel, de verkoopopbrengst van de Opel Corsa, en de teruggave van belastingdienstbedragen. De rechtbank heeft ook de vrouw verplicht om inzage te geven in haar bankrekeningen en creditcardafschriften over een bepaalde periode, en heeft een verzoek van de man over de woning in Thailand aangehouden voor verdere behandeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers: C/16/569325 / FA RK 24-173 (echtscheiding met nevenvoorzieningen)
C/16/574208 / FA RK 24-807 (vermogensrechtelijke afwikkeling)
Beschikking van 4 maart 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. van Buuren,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: man,
advocaat mr. A.M.L. van As.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ontvangen op 3 januari 2024;
  • het verweerschrift van de man met zelfstandige verzoeken, met bijlagen, ontvangen op 8 maart 2024;
  • het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man, met bijlagen, ontvangen op 17 april 2024;
  • het F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 22 april 2024, met een wijziging en aanvulling van haar verzoeken;
  • het F9-formulier met bijlagen van de man van 14 november 2024, met een wijziging en aanvulling van zijn verzoeken;
  • het F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 18 november 2024, met een wijziging en aanvulling van haar verzoeken.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
28 november 2024. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig, en mevrouw
M. Verhoof (tolk voor de vrouw).
Tijdens de zitting heeft de man (zowel mondeling als schriftelijk) een aanvullend zelfstandig verzoek gedaan.
1.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minderjarige [minderjarige] , de dochter van partijen, in de gelegenheid te stellen aan de rechter te vertellen wat zij van het verzoek vindt. De rechtbank is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn, mág de rechtbank dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] 2009 met elkaar getrouwd in stadsdeel [locatie] , provincie [provincie] , Thailand.
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] .
2.4.
De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
de tussen partijen gemaakte afspraken in het ouderschapsplan te waarmerken en te hechten aan de af te geven beschikking, zodat het ouderschapsplan daarvan onderdeel uitmaakt;
te bepalen dat de man een bedrag van € 295,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige] aan haar moet betalen, te voldoen uiterlijk op de eerste dag van de maand, met ingang van de dag dat partijen niet langer beiden woonachtig zijn in de echtelijke woning, maar uiterlijk met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
te bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking € 176,- per maand aan partneralimentatie aan haar moet betalen, te voldoen uiterlijk op de eerste dag van de maand;
te bepalen dat de inboedelgoederen aan de man worden toebedeeld, onder de verplichting € 1.000,- aan de vrouw te betalen, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag in het kader van overbedeling;
de man te verplichten aan de vrouw € 2.085,- te betalen wegens benadeling van de gemeenschap, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
de saldi van de bankrekeningen met eindnummer - [rekeningnummer] en - [rekeningnummer] per 3 januari 2024 aan de vrouw toe te delen, en te bepalen dat de vrouw wegens overbedeling
€ 1.324,69 aan de man moet betalen;
8. de saldi van de bankrekeningen met eindnummer - [rekeningnummer] en - [rekeningnummer] per 3 januari 2024 aan de man toe te delen, en te bepalen dat de man wegens overbedeling € 245,58 aan de vrouw moet betalen;
9. te bepalen dat de teruggave van de Belastingdienst over het belastingjaar 2023 op naam van de man aan de man toebedeeld wordt, onder de verplichting € 526,50 aan de vrouw te betalen;
10. te bepalen dat de teruggave van de Belastingdienst over het belastingjaar 2023 op naam van de vrouw aan de vrouw toebedeeld wordt, onder de verplichting € 263,- aan de man te betalen.
2.5.
De man wil dat de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaart in haar verzoeken, althans haar verzoeken afwijst. Hij verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
de tussen partijen gemaakte afspraken in het ouderschapsplan te waarmerken en te hechten aan de af te geven beschikking, zodat het ouderschapsplan daarvan onderdeel uitmaakt;
te bepalen dat de man per datum van de echtscheiding een bedrag van € 213,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige] moet betalen;
te bepalen dat de verkoopopbrengst van de echtelijke woning, na het aflossen van de hypotheek en het bouwdepot en na het betalen van de makelaarskosten, de kosten van de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering, bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld;
te bepalen dat de inboedel in onderling overleg dient te worden verdeeld met gesloten beurzen;
te bepalen dat de verkoopopbrengst van de Opel Corsa 1.2 met kenteken [kenteken] bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, zodat de man aan de vrouw nog dient te betalen een bedrag van € 175,-;
te bepalen dat de man, wegens toedeling van de op zijn naam gestelde bankrekeningen bij de ABN AMRO, eindigend op [rekeningnummer] en [rekeningnummer] , nog aan de vrouw moet betalen een bedrag van € 245,58;
te bepalen dat de vrouw, wegens toedeling van de op haar naam gestelde bankrekening bij de ING bank, eindigend op [rekeningnummer] , nog aan de man dient te betalen een bedrag van € 0,41; en wegens toedeling van de op haar naam gestelde bankrekening bij de ING bank met nummer [rekeningnummer] (€ 2.648,56)) nog aan de man dient te betalen een bedrag van € 1.324,28;
de vrouw te verplichten om binnen 7 dagen na het afgeven van de beschikking in deze zaak inzage te geven in de rekeningafschriften van bankrekening [rekeningnummer] op naam van de vrouw over de periode 3 juli 2023 tot 3 januari 2024, alsook inzage te geven in de rekeningafschriften van de op naam van de vrouw gestelde creditcard(s) over de periode 3 juli 2023 tot 3 januari 2024;
de vrouw te verplichten om binnen 7 dagen na het afgeven van de beschikking in deze zaak inzage te geven in het saldo op 3 januari 2024 op rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] , onder gehoudenheid van de vrouw om het volledige saldo op genoemde bankrekeningnummers op 3 januari 2024 aan de man te betalen, althans onder gehoudenheid van de vrouw om de helft van het saldo op genoemde bankrekeningnummers op 3 januari 2024 aan de man te betalen;
de vrouw te verplichten om aan de man te betalen een bedrag van € 20.000,- althans van € 10.000,-, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, wegens toedeling aan haar van de woning in Thailand, welk vermogensbestanddeel de vrouw opzettelijk buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft willen houden;
de vrouw te verplichten om aan de man te betalen een bedrag van € 9.000,-, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, op grond van benadeling van de gemeenschap.
2.6.
De vrouw wil dat de zelfstandige verzoeken van de man worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal hierna per onderwerp de beslissing noemen en uitleggen waarom zij die beslissing neemt.
Internationaal privaatrecht
3.2.
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat partijen in Thailand zijn gehuwd. Daarom moet de rechtbank per verzoek eerst vaststellen of de Nederlandse rechter bevoegd is het verzoek te beoordelen en daarop te beslissen, en welk recht zij daarbij moet toepassen.
De echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.3.
De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter bevoegd is dit verzoek te beoordelen, omdat beide partijen in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben. [2] Het Nederlands recht is van toepassing. [3]
Echtscheiding
3.4.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [4] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
Het ouderschapsplan en de kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.5.
De rechtbank is bevoegd om met toepassing van het Nederlandse recht te beslissen over [minderjarige] en de bijdrage voor de kosten van haar verzorging en opvoeding, aangezien [minderjarige] in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft. [5]
Ouderschapsplan
3.6.
Partijen hebben in een ouderschapsplan afspraken gemaakt over [minderjarige] . De rechtbank zal deze afspraken overnemen in haar beschikking. Het ouderschapsplan wordt daarom, zoals verzocht, aan deze beschikking gehecht. Het verzoek om het ouderschapsplan te waarmerken wijst de rechtbank af, omdat dit verzoek niet op de wet is gegrond.
3.7.
Het is partijen niet gelukt een afspraak te maken over de kinderalimentatie. Daarom zal de rechtbank daarover hierna een beslissing nemen.
Kinderalimentatie
3.8.
De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van 1 mei 2024 een bedrag van
€ 213,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige] aan de vrouw moet betalen.
De ingangsdatum
3.9.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.10.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum 1 mei 2024. [minderjarige] heeft een periode in een pleeggezin gewoond en zij is op 1 mei 2024 weer bij partijen gaan wonen. De man had er rekening mee kunnen houden dat hij vanaf dat moment een bijdrage in de kosten van [minderjarige] verschuldigd zou zijn, ook al is er geen voorlopige voorziening hierover getroffen. De onderhoudsverplichting vloeit namelijk rechtstreeks voort uit de wet.
De behoefte van [minderjarige]
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige] vast op een bedrag van € 757,- per maand in 2024. Partijen zijn het hierover eens.
De draagkracht van de ouders
3.12.
Vervolgens moet worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kind voorzien. [6]
3.13.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van het kind.
De draagkracht van de man
3.14.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 785,- per maand. [7] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.15.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van een salaris van € 49.886,- bruto per jaar. Partijen zijn het hierover eens. De rechtbank houdt rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen van de man is € 3.415,- per maand.
3.16.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er als volgt uit. 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)]. De man heeft dan een draagkracht van € 785,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
3.17.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 471,- per maand. [8]
3.18.
Voor het inkomen gaat de rechtbank in ieder geval uit van een salaris van € 1.800,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag van 8%. De rechtbank brengt hierop in mindering de pensioenpremie van € 51,63 per maand, de WGA-premie van € 3,94 per maand en de WHK-premie van € 4,88 per maand. De vrouw verdient dit salaris sinds april 2024 door gemiddeld 31,25 uur per week te werken als [functie] . Daarvóór heeft zij gewerkt bij [horecagelegenheid] , een afhaalrestaurant. Zij verdiende toen € 2.200,- bruto per maand door 28 uur per week te werken. Haar salaris is dus minder geworden.
De man wil dat de rechtbank uitgaat van een hoger salaris dan de vrouw nu verdient. Volgens hem is het inkomensverlies verwijtbaar en voor herstel vatbaar. Hij vindt dat de vrouw meer uren kan werken, of een andere baan kan zoeken waarbij zij weer een hoger inkomen heeft.
3.19.
De rechtbank vindt het gelet op de zorgplicht voor [minderjarige] een gerechtvaardigde keuze van de vrouw dat zij haar baan bij [horecagelegenheid] heeft opgezegd en dat zij vanaf april 2024 [functie] is geworden, ook al is het uurloon lager. [horecagelegenheid] ging namelijk om 15.30 uur ’s middags open, waardoor de vrouw in de avonden moest werken. Vanwege de zorg voor [minderjarige] heeft de vrouw ervoor gekozen zoveel mogelijk onder schooltijd te werken in de week dat [minderjarige] bij haar is (zij werkt in die week 22,5 uur), en juist overdag in de week dat [minderjarige] bij de man is (zij werkt in die week 40 uur). De vrouw heeft daardoor geen kosten voor de opvang van [minderjarige] . De man lost de zorg voor [minderjarige] in combinatie met zijn werk op een andere manier op, namelijk door zijn netwerk (zijn ouders) in te schakelen. Dat is voor de vrouw niet mogelijk.
3.20.
Verder stelt de man dat de vrouw aanvullende inkomsten heeft door te werken bij [horecagelegenheid] . De vrouw betwist dat. De rechtbank vindt het aannemelijk geworden dat de vrouw wat bijverdient, en zal dat toelichten.
De vrouw woont boven het restaurant [horecagelegenheid] . Zij huurt daar een kamer. [horecagelegenheid] is het restaurant van een vriendin van de vrouw. De man heeft meerdere foto’s overgelegd waarop zichtbaar is dat de vrouw in het afhaalrestaurant aan het werk is. De vrouw heeft bevestigd dat zij een keer is bijgesprongen omdat het personeel ziek was. Zij stelt dat zij toen heeft geholpen zonder daarvoor betaald te krijgen. Ook heeft de vrouw verteld dat zij af en toe haar eten in het restaurant maakt, en daarom daar aanwezig is.
De man heeft een afschrift van een betaling van de eigenaresse van het restaurant aan de vrouw overgelegd. Op 4 mei 2024 is € 1.000,- overgemaakt naar de rekening [rekeningnummer] ten name van de vrouw. Als omschrijving daarbij staat ‘vakantie’. De eigenaresse/vriendin heeft schriftelijk verklaard dat zij toen € 1.000,- aan de vrouw heeft geleend, en dat de vrouw dat nog aan haar moet terugbetalen. Op de zitting heeft de man aangegeven dat het niet logisch is dat de vrouw op 4 mei 2024 een bedrag van € 1.000,- leent, omdat zij op dat moment haar deel van de overwaarde van de echtelijke woning ter beschikking had. Op de overgelegde nota van afrekening (aktedatum 16 april 2024) staat dat € 109.549,75 aan de vrouw toekomt. De vrouw heeft daarna niet uitgelegd waarom zij geld van haar vriendin heeft moeten lenen, zij zegt dat de reden daarvan privé is. De vrouw heeft ter zitting ook verklaard dat zij eerder € 1.000,- aan haar vriendin heeft geleend en dat de overboeking op 4 mei 2024 een terugbetaling betrof. Dat volgt de rechtbank niet. Los van het feit dat er bij de overboeking ‘vakantie’ staat en niet zoiets als ‘terugbetaling’ komt de verklaring van de vrouw nu niet overeen met de verklaring van de vriendin.
De vrouw stelt dat de Belastingdienst recent heeft gecontroleerd of zij bij [horecagelegenheid] werkt, maar heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat zij daar werkt. De man betwist dat. De rechtbank kan dit niet vaststellen, omdat de brief van de Belastingdienst hierover niet door de vrouw is overgelegd. Gelet op de gebrekkige betwisting door de vrouw van de stellingen van de man vindt de rechtbank het aannemelijk dat de vrouw betaalde werkzaamheden heeft verricht voor haar vriendin, dat ze daarvoor netto betaald heeft gekregen en dat hiervan nog steeds sprake is. De rechtbank zal daarom in redelijkheid netto € 400,- per maand bij het inkomen van de vrouw optellen.
3.21.
De rechtbank houdt verder rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is dan € 2.776,- per maand.
3.22.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de vrouw een draagkracht van (70% [2.776 – (0,3 x 2.776 + 1.270)]=) € 471,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.23.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.24.
De ouders hebben samen een draagkracht van € 1.256,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] te betalen, want die zijn € 757,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (785 / 1.256 x 757 =) € 473,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (471 / 1.256 x 757 =) € 284,- per maand.
De zorgkorting
3.25.
De man maakt op de dagen dat [minderjarige] bij hem verblijft kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man - deels - aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de man verlagen met een percentage van de behoefte van [minderjarige] of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.26.
Partijen zijn het erover eens om uit te gaan van een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus € 265,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (473 -/- 265 =)
€ 208,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige] moet betalen.
Het verzoek van de man
3.27.
De man heeft verzocht te bepalen dat hij € 213,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. Dat bedrag is hoger dan het bedrag van € 208,- dat uit de berekening van de rechtbank volgt. Daarom zal de rechtbank de door de man te betalen kinderbijdrage vaststellen op € 213,- per maand.
Alimentatie vooruitbetalen
3.28.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas aan het eind van de maand wordt betaald.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.29.
De Nederlandse rechter kan op het verzoek over de partneralimentatie beslissen omdat de vrouw, de onderhoudsgerechtigde, haar woonplaats in Nederland heeft. [9] Het Nederlandse recht is daarom ook van toepassing. [10]
Beslissing
3.30.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw over de partneralimentatie afwijzen en legt hierna uit waarom.
De behoefte van de vrouw
3.31.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd. Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is zelf dat bedrag te verdienen, of dat zij een bijdrage van de man nodig heeft om in haar behoefte te kunnen voorzien.
3.32.
Voor de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. De hofnorm neemt het netto besteedbaar gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. Dit inkomen wordt eerst verminderd met de kosten van hun kind. Wat er overblijft, konden partijen voor zichzelf uitgeven.
Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen hun kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen is.
3.33.
Partijen zijn het erover eens dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op basis van de hofnorm in 2024 € 2.947,- per maand is. Hierbij hebben zij er beiden geen rekening mee gehouden dat zoals de vrouw ter zitting heeft verklaard een deel van het besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk door haar werd overgemaakt naar familie in Thailand, waardoor de levensstandaard van partijen in werkelijkheid lager lag, dan uit het netto-besteedbaar inkomen voortvloeit.
De behoeftigheid
3.34.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw een bijdrage van de man nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
3.35.
Bij het berekenen van de draagkracht van de vrouw voor de kinderalimentatie is berekend dat haar netto besteedbaar inkomen inclusief kindgebonden budget € 2.776,- per maand bedraagt. Na aftrek van het kindgebonden budget van € 493,- per maand blijft er bij de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 2.284,- per maand over. Dat is minder dan de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw.
3.36.
De vrouw heeft op de zitting verklaard dat zij net als tijdens het huwelijk geld overmaakt naar haar familie in Thailand. Sinds het uiteengaan van partijen betreft dit € 500,- tot € 600,- per maand. De vrouw doet dit structureel, zonder dat sprake is van een wettelijke onderhoudsplicht. Partneralimentatie is bedoeld om de levensstandaard te kunnen handhaven zoals die tijdens het huwelijk gebruikelijk was. De vrouw kan de € 500,- tot € 600,- per maand die zij momenteel naar haar familie stuurt aan haarzelf besteden, maar kiest ervoor om dat te geven aan haar familie. Zij leeft kennelijk zo zuinig dat zij in staat is dit te doen, en dit geld ‘over’ heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de man niet worden verlangd dat hij partneralimentatie gaat betalen ten behoeve van het onderhouden van de familie van de vrouw in Thailand. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om de gevraagde partneralimentatie van € 176,- bruto per maand toe te kennen, omdat dit zou betekenen dat de man de bijdrage aan de familie van de vrouw financiert. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de vrouw geen (aanvullende) behoefte heeft aan een bijdrage van de man, en zal het verzoek om partneralimentatie afwijzen.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.37.
Zoals hiervoor bij de echtscheiding is overwogen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om over de echtscheiding te beslissen vanwege de woonplaats van partijen. Om die reden komt de Nederlandse rechter ook rechtsmacht toe te beslissen op het nevenverzoek over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. [11]
3.38.
De rechtbank zal Nederlands recht toepassen. Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Niet is gebleken dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht en evenmin dat partijen bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna een nationaliteit gemeenschappelijk hadden in de zin van artikel 15 lid 1 van het Verdrag. Verder is niet gebleken dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd hebben (oftewel dat sprake is van een eerste huwelijksdomicilie). Partijen zijn wel het nauwst verbonden met Nederland. Dat is tussen hen niet in geschil. Zij hebben in Nederland samengeleefd en [minderjarige] is in Nederland geboren. Op grond van artikel 4 van het Verdrag is daarom Nederlands recht van toepassing.
Verdeling van de ontbonden algehele huwelijksgemeenschap
3.39.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór
1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.40.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding op [echtscheidingsdatum] 2024 is de huwelijksgemeenschap van partijen ontbonden [12] . Dat betekent dat in beginsel alle goederen die op die datum tot de huwelijksgemeenschap behoren, moeten worden verdeeld. Van de eventuele schulden die op de peildatum tot de huwelijksgemeenschap behoren moet worden vastgesteld wie onderling welke schuld of welk deel daarvan moet betalen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Als peildatum voor de waardering geldt in beginsel de datum van de feitelijke verdeling, tenzij partijen iets anders zijn overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken.
Echtelijke woning in Nieuwegein
3.41.
De man heeft verzocht te bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres] in [woonplaats] na de aflossing van de hypotheek en het bouwdepot, en na het betalen van de kosten van de makelaar, notaris en de overige kosten ter zake verkoop en levering bij helfte wordt gedeeld. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen.
3.42.
De echtelijke woning is verkocht en op 16 april 2024 geleverd. De hypotheek bij de ING is afgelost, evenals het bouwdepot. Ieder van partijen heeft recht op de helft van de opbrengst. Wat de man verzoekt heeft al plaatsgevonden, met dien verstande dat er € 19.300,- is geparkeerd op de derdenrekening van het kantoor van mr. van As ter zekerheid van een vordering die de man op de vrouw meent te hebben. De man heeft dus geen belang meer bij het verzoek.
Inboedel
3.43.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen, en de inboedel dus toedelen aan de man met de verplichting voor de man om € 1.000,- aan de vrouw te betalen vanwege overbedeling.
3.44.
De man stelt dat hij de echtelijke woning heeft leeggehaald, omdat deze leeg moest worden opgeleverd. De vrouw woont in een kleine kamer boven een restaurant. Zij kon de inboedel toen niet gebruiken. De man zegt dat hij alles naar de stort heeft gebracht, dat de inboedel geen waarde had en dat hij zijn nieuwe huurwoning met nieuwe spullen heeft ingericht. De vrouw betwist dit. De rechtbank vindt het onaannemelijk dat de man alle spullen naar de stort heeft gebracht terwijl hij een nieuwe woning moest inrichten. En als hij daar toch voor heeft gekozen, kan dat niet ten nadele van de vrouw strekken. De rechtbank vindt het verzoek van de vrouw, waarbij zij uitgaat van een waarde van de inboedel van € 2.000,-, alleszins redelijk. De man moet daarom € 1.000,- aan de vrouw betalen.
Opel Corsa met kenteken [kenteken] en verzoek van de vrouw over benadeling gemeenschap
3.45.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen, en dus bepalen dat de verkoopopbrengst van de Opel Corsa 1.2. bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld, zodat de man aan de vrouw nog € 175,- moet betalen. Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man € 2.085,- aan haar moet betalen vanwege benadeling van de gemeenschap door de auto voor een lage prijs te verkopen zal de rechtbank afwijzen.
3.46.
Op grond van artikel 1:164 lid 1 BW is de echtgenoot, die een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen benadeelt doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of machtiging heeft verricht, gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
3.47.
De man heeft de auto op 1 augustus 2024 verkocht. Daaraan voorafgaand heeft hij de vrouw aangeboden de auto over te nemen zonder daar iets voor te hoeven betalen, waarbij zij de gehele verkoopopbrengst mag houden als zij besluit de auto te verkopen. De vrouw heeft bevestigd dat zij dit aanbod van de man heeft geweigerd. De man heeft daarna de auto verkocht voor € 350,-. De vrouw vindt dat sprake is van benadeling van de gemeenschap, omdat de auto meer waard zou zijn (namelijk € 4.170,-). De rechtbank volgt de vrouw daarin niet. In 2020 is de auto beschadigd geraakt bij een ongeluk. Volgens de man was hij nog wel berijdbaar, maar kwam hij niet meer door de Apk-keuring. Dat heeft de vrouw niet betwist. De man heeft een e-mail overgelegd van de koper waarin wordt bevestigd dat hij
€ 350,- voor de auto heeft betaald. De rechtbank acht het gelet op het bovenstaande niet aannemelijk dat de auto meer waarde had dan € 350,- en vindt dat niet gebleken is dat de man de gemeenschap heeft benadeeld.
Teruggave belastingdienst 2023 en 2024
3.48.
De rechtbank zal bepalen dat de teruggave van de Belastingdienst over het belastingjaar 2023 op naam van de man (€ 1.053,-) aan de man wordt toebedeeld, onder de verplichting de helft daarvan (€ 526,50) aan de vrouw te vergoeden.
De rechtbank zal ook bepalen dat de teruggave van de Belastingdienst over het belastingjaar 2023 op naam van de vrouw (€ 526,50) aan de vrouw wordt toebedeeld, onder de verplichting de helft daarvan (€ 263,-) aan de man te betalen.
3.49.
De verzoeken van de vrouw worden dus toegewezen. Op de zitting bleek dat de man het hiermee eens is.
Woning in Thailand
3.50.
De man verzoekt de rechtbank de vrouw te verplichten aan hem te betalen een bedrag van € 20.000,- althans van € 10.000,-, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, wegens toedeling aan haar van de woning in Thailand, welk vermogensbestanddeel de vrouw opzettelijk buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft willen houden. De rechtbank zal de beslissing op dit verzoek aanhouden.
3.51.
Partijen verschillen van mening of de woning in Thailand in de huwelijksgemeenschap valt. Het gaat om een woning met een waarde van € 20.000,-, zoals op de zitting duidelijk is geworden. De woning is gebouwd op grond in Thailand waarvan de vader van de vrouw de eigenaar is. De ouders van de vrouw wonen niet in de woning, maar elders. De man wist van het bestaan van de woning, maar zegt recent te hebben ontdekt dat de vrouw in 2022 eigenaar van de woning is geworden. De vrouw heeft dit volgens hem dus verzwegen. De man heeft stukken in het geding gebracht die zijn stelling moeten ondersteunen. Dat betreft -voor zover van belang- een vertaalde kopie van een huishoudboekje waarop de vrouw als eigenaresse van de woning staat vermeld. De vrouw betwist dat zij de eigenaar is van de woning. Zij heeft verklaard dat zij op dat adres staat ingeschreven omdat zij een Thaise identiteitskaart voor [minderjarige] wilde aanvragen, maar blijft erbij dat haar vader de eigenaar van de grond is, en daarmee ook van de woning die op die grond staat. Zij stelt dat zij is overvallen door de stellingen van de man en dat zij bewijsstukken heeft opgevraagd, maar dat deze nog niet binnen zijn en nog vertaald moeten worden.
3.52.
De man heeft op 14 november 2024 in zijn stukken voor het eerst de woning in Thailand genoemd. Dat is kort voor het aflopen van de tiendagentermijn. De rechtbank vindt het daarom redelijk dat de vrouw, zoals zij wenst, alsnog de mogelijkheid krijgt vertaalde stukken hierover in te dienen. De rechtbank geeft de vrouw de gelegenheid
uiterlijk 4 mei 2025te reageren op de stellingen van de man over de woning. De man krijgt daarna vier weken de gelegenheid op de vrouw te reageren. Daarna zal de rechtbank, zo nodig, een beslissing nemen over de woning. Als partijen er samen uitkomen, dienen zij dat ook aan de rechtbank te laten weten.
Verdeling saldi bankrekeningen ABN AMRO en ING
3.53.
Partijen zijn het eens over de verdeling van de saldi op 3 januari 2024 op de volgende bankrekeningen bij de ABN AMRO en ING. De rechtbank zal daarom:
  • de saldi van de bankrekeningen bij de ABN AMRO eindigend op [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ten name van de man aan de man toedelen, met de bepaling dat de man wegens overbedeling € 245,58 aan de vrouw moet betalen;
  • het saldo van de bankrekening bij de ING eindigend op [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ten name van de vrouw aan de vrouw toedelen, met de bepaling dat de vrouw wegens overbedeling
€ 1.325,51 aan de man moet betalen.
Inzage saldo WISE-rekening en de Belgische rekening
3.54.
De man heeft verzocht de vrouw te verplichten inzage te geven in het saldo op
3 januari 2024 op rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] , onder gehoudenheid van de vrouw het volledige saldo op genoemde bankrekeningnummers op 3 januari 2024 aan hem te betalen, althans de helft van het saldo.
WISE
3.55.
De man stelt dat de vrouw op de peildatum een bankaccount had bij WISE met rekeningnummer [rekeningnummer] . De vrouw betwist dit. Zij heeft verteld dat zij tijdens het huwelijk via WISE geld overmaakte naar haar familie in Thailand. Volgens haar is WISE een app waarmee je van je eigen bankaccount geld kunt overmaken naar het buitenland. Ayden verwerkt de betalingen voor WISE, daarom staat op de bankafschriften bij het bankrekeningnummer ‘ADYB’. Dit is de rekening van het bedrijf Ayden en niet van de vrouw. De man heeft op de zitting verklaard dat als dit zo is, zijn verzoek wordt ingetrokken. Hij hoeft dan geen inzage in de WISE-rekening, ervan uitgaande dat het geen rekening is die op naam van de vrouw is gesteld. Op de zitting is niet gebleken dat de man zijn verzoek daadwerkelijk heeft ingetrokken omdat de vrouw hierin voldoende duidelijkheid zou hebben gegeven. De rechtbank zal de vrouw daarom veroordelen inzage te geven in de WISE-rekening, voor zover die bestaat. Als blijkt dat er op de peildatum geld op de rekening stond, dan heeft de vrouw opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwegen of verborgen gehouden. In dat geval verbeurt de vrouw dat volledige saldo aan de man [13] .
Belgische rekening
3.56.
Vast staat dat de door de man genoemde Belgische rekening bestaat. De vrouw zegt dat de rekening ná de peildatum is geopend. Het saldo op de rekening behoort volgens haar daarom niet tot de huwelijksgemeenschap. De vrouw verwijst hiervoor naar de door de man overgelegde bankafschriften (productie 13 van de man). De rechtbank is van oordeel dat hieruit (en uit de andere overgelegde stukken) niet volgt dat de rekening na de peildatum is geopend, en daarmee is dat dus onvoldoende gebleken. De vrouw moet daarom binnen 7 dagen na het afgeven van deze beschikking inzage geven in het saldo van deze rekening op de peildatum. Als blijkt dat er op de peildatum geld op stond komt dat toe aan de man, omdat de vrouw dit vermogensbestanddeel dan heeft verzwegen.
Inzage bankrekening eindigend op [rekeningnummer] en creditcard(s) van de vrouw
3.57.
De man heeft op de zitting een aanvullend verzoek ingediend. Hij wil namelijk dat de vrouw verplicht wordt inzage te geven in de rekeningafschriften van de bankrekening bij de ING eindigend op [rekeningnummer] op naam van de vrouw over de periode 3 juli 2023 tot 3 januari 2024, alsook inzage in de rekeningafschriften van de op naam van de vrouw gestelde creditcard(s) over de periode 3 juli 2023 tot 3 januari 2024. De rechtbank zal deze verzoeken toewijzen.
3.58.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat artikel 1:83 BW bepaalt dat partijen elkaar desgevraagd inlichtingen verschaffen over het door hen gevoerde bestuur, en over de stand van hun goederen en schulden. Hieruit vloeit echter geen algemene verplichting voort tot rekening en verantwoording ter zake van tot een gemeenschap van goederen behorende goederen. Dit betekent dat als de man inzage wil krijgen in het verloop van de saldi van een bankrekening en creditcard(s) van de vrouw vóór de peildatum van 3 januari 2024, en in dat kader van haar de afgifte van bankafschriften verlangt, hij concrete feiten en omstandigheden zal moeten stellen waaruit volgt dat hij voldoende rechtmatig belang heeft bij afgifte van deze bankafschriften.
3.59.
De rechtbank is van oordeel dat de man dat belang voldoende naar voren heeft gebracht. De man vermoedt dat de vrouw vóór de peildatum geld heeft weggesluisd en de gemeenschap heeft benadeeld, iets wat de vrouw ontkent. De man heeft overboekingen gezien vanaf de ING-rekening eindigend op [rekeningnummer] ten name van de vrouw naar de Belgische rekening en een WISE-rekening. Ook is hij geconfronteerd met een brief van de ING die zegt onregelmatigheden te hebben ontdekt op de rekening die eindigt op nummer [rekeningnummer] . De ING heeft namelijk geconstateerd dat er tussen 13 mei 2023 en 6 mei 2024 vanaf de rekening eindigend op [rekeningnummer] € 128.710,- is overgemaakt via WISE, en naar aanleiding daarvan vragen gesteld.
Ten aanzien van de rekening eindigend op [rekeningnummer]
3.60.
De man stelt dat uit productie 12 van de vrouw volgt dat er in de periode van
4 oktober 2023 tot 3 januari 2024 € 59.628,88 is bijgeschreven op de rekening eindigend op [rekeningnummer] en € 57.557,92 van deze rekening is afgeschreven. De man heeft het idee dat er voorafgaand aan de peildatum geld is weggesluisd door de vrouw. De vrouw kon op de zitting hiervoor geen verklaring geven. De rechtbank vindt dat de man belang heeft bij inzage in het verloop van het saldo op deze rekening.
Ten aanzien van de creditcard
3.61.
De vrouw betwist dat zij een tweede creditcard op haar naam heeft staan. De rechtbank gaat ervan uit dat er sprake is van tenminste één creditcard. Uit productie 15 van de vrouw en productie 15 van de man lijkt te volgen dat er een bedrag van € 3.498,29 is afgeschreven van de rekening eindigend op [rekeningnummer] met de creditcard van de vrouw. De vrouw kon hiervoor geen verklaring geven. Er zijn dus alles bij elkaar meerdere overschrijvingen op bankrekeningen en de creditcard die vragen oproepen en waarover door de vrouw geen duidelijkheid is verschaft. De vrouw dient daarom ook inzage te geven in de rekeningafschriften van de creditcard over de periode 3 juli 2023 tot 3 januari 2024.
Verzoek van de man met betrekking tot benadeling van de huwelijksgemeenschap
3.62.
De man wil dat de rechtbank bepaalt dat de vrouw € 9.000,- aan hem moet betalen vanwege benadeling van de huwelijksgemeenschap, omdat zij tussen 3 oktober 2023 en
3 januari 2024 het bedrag van € 4.300,- contant heeft opgenomen en in totaal € 13.654,11 heeft overgeschreven van de ING-rekening eindigend op [rekeningnummer] ten name van de vrouw naar haar creditcard. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer € 18.000,-.
De rechtbank zal het verzoek van de man gedeeltelijk toewijzen, namelijk voor zover het gaat om het bedrag van € 12.454,11. Het meer verzochte wijst de rechtbank af.
3.63.
Voor het wettelijk kader over benadeling van de gemeenschap verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 3.46. van deze beschikking.
3.64.
De vrouw erkent dat zij in de zes maanden voorafgaand aan de peildatum een bedrag van € 13.654,11 heeft onttrokken aan de ING-rekening eindigend op [rekeningnummer] en via haar creditcard naar Thailand heeft overgemaakt. Zij stelt echter dat het geen benadeling is, omdat het tijdens het huwelijk gebruikelijk was om geld naar haar familie over te maken. De man heeft dit op zichzelf niet betwist, maar stelt dat er tijdens het huwelijk niet meer dan € 200,- per maand aan familie in Thailand werd overgemaakt. De rechtbank acht dit bedrag niet onaannemelijk omdat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij tijdens het huwelijk minder geld per maand naar Thailand overmaakte dan de € 500,- tot € 600,- euro die zij thans pleegt over te maken. Uitgaande van een bedrag van zes maal € 200,- die zij met medeweten en instemming van de man naar Thailand heeft overgemaakt in de zes maanden voorafgaand aan de peildatum heeft zij de gemeenschap dus voor een bedrag van € 12.454,11 (€ 13.654,11 minus € 1.200,-) benadeeld en moet zij de helft daarvan aan de gemeenschap vergoeden, dat is € 6.227,05.
3.65.
De rechtbank gaat nu in op het contante geld. Op 2 december 2023 om 14.13 uur is
€ 2.300,- gestort bij de ING-rekening eindigend op [rekeningnummer] . Dat was toen nog een en/of-rekening, maar deze is later overgaan op de vrouw. Om 14.15 uur is er € 2.300,- afgeschreven naar de rekening eindigend op [rekeningnummer] ten name van de vrouw. Op 3 januari 2024 is iets soortgelijks zichtbaar op de afschriften (productie 15 van de man). Om 14.54 uur is er € 2.000,- gestort op de rekening eindigend op [rekeningnummer] , en om 14.57 uur is er € 2.000,- afgeschreven naar de rekening eindigend op [rekeningnummer] . De man zegt dat de contante stortingen spaargeld van partijen betreft. De vrouw heeft niet duidelijk gemaakt waar dit contante geld vandaan kwam. De vrouw zegt dat de € 4.300,- is inbegrepen in de € 13.654,11, en dat de man dubbel telt. Daarvan is niet gebleken, omdat er cash is gestort en het daarna is overgeboekt naar de rekening eindigend op [rekeningnummer] . Wat er daarna met die geldbedragen is gebeurd, is onduidelijk. Beide rekeningen behoren tot de huwelijksgemeenschap en de saldi daarvan op de peildatum worden bij helfte gedeeld. De rechtbank kan dus niet concluderen dat dit geld is onttrokken aan de huwelijksgemeenschap. Het verzoek over de € 4.300,- zal de rechtbank daarom afwijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.66.
De rechtbank zal de beslissing voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Hierna volgt de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [trouwdatum] 2009 in stadsdeel [locatie] , provincie [provincie] , Thailand;
4.2.
bepaalt dat de inhoud van het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van deze beschikking en hecht een exemplaar van het ouderschapsplan aan;
4.3.
bepaalt dat de man met ingang van 1 mei 2024 een bedrag van € 213,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ;
4.4.
bepaalt dat de man deze kinderalimentatie vanaf de datum van deze beschikking steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.5.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap als volgt:
4.5.1.
de inboedel van de echtelijke woning wordt aan de man toebedeeld, met de verplichting voor de man om € 1.000,- aan de vrouw te betalen wegens overbedeling;
4.5.2.
de verkoopopbrengst van de Opel Corsa 1.2 met kenteken [kenteken] wordt bij helfte tussen partijen verdeeld, zodat de man aan de vrouw dient te betalen een bedrag van
€ 175,-;
4.5.3.
de saldi op 3 januari 2024 van de bankrekeningen ten name van de vrouw eindigend op [rekeningnummer] en [rekeningnummer] worden aan de vrouw toebedeeld, met de verplichting voor de vrouw om € 1.325,51 aan de man te betalen wegens overbedeling;
4.5.4.
de saldi op 3 januari 2024 van de bankrekeningen ten name van de man eindigend op [rekeningnummer] en [rekeningnummer] worden aan de man toebedeeld, met de verplichting voor de man om € 245,58 aan de vrouw te betalen wegens overbedeling;
4.5.5.
de teruggave van de Belastingdienst over het belastingjaar 2023 op naam van de man wordt toebedeeld aan de man, onder de verplichting € 526,50 aan de vrouw te betalen;
4.5.6.
de teruggave van de Belastingdienst over het belastingjaar 2023 op naam van de vrouw wordt toebedeeld aan de vrouw, onder de verplichting € 263,- aan de man te betalen;
4.5.7.
verplicht de vrouw
binnen 7 dagen na het afgeven van deze beschikkinginzage te geven in de rekeningafschriften over de periode 3 juli 2023 tot 3 januari 2024 van de bankrekening ten name van de vrouw eindigend op [rekeningnummer] en de op de naam van de vrouw gestelde creditcard(s) over de periode 3 juli 2023 tot 3 januari 2024;
4.5.8.
verplicht de vrouw
binnen 7 dagen na het afgeven van deze beschikkinginzage te geven in het saldo op 3 januari 2024 op rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] , onder gehoudenheid van de vrouw om het volledige saldo op genoemde bankrekeningnummers op 3 januari 2024 aan de man te betalen;
4.5.9.
verplicht de vrouw om € 6.227,05 aan de man te betalen op grond van benadeling van de huwelijksgemeenschap;
4.6.
houdt de beslissing op het verzoek van de man over de woning in Thailand aan, en stelt de vrouw in de gelegenheid om
uiterlijk 4 mei 2025stukken over de woning bij de rechtbank in te dienen, waarna de man
vier wekende gelegenheid krijgt daarop te reageren;
4.7.
verklaart deze beslissing voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het anders of meer verzochte (met uitzondering van het aangehouden verzoek over de woning in Thailand) af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. M.J.W. Rietveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Bijlage 1: draagkracht van de man
Bijlage 2: draagkracht van de vrouw

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 3 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (Brussel II-ter).
3.Artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.Artikel 1:151 BW.
5.Artikel 7 Brussel II-ter, artikel 3 sub b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 (Alimentatieverordening), artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Den Haag, 19 oktober 1996, Trb. 1997, 299) en artikel 15 van de Alimentatieverordening jo. artikel 3 van het Haagse Protocol van 23 november 2007.
6.Artikel 1:397 lid 2 BW.
7.Bijlage 1: draagkracht van de man.
8.Bijlage 2: draagkracht van de vrouw.
9.Artikel 3 van de Alimentatieverordening.
10.Artikel 10:116 BW en artikel 3 van het Haags Protocol 2007.
11.Artikel 5 lid 1 en 2 van de Verordening (EU) nr. 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 (Huwelijksvermogensverordening).
12.Artikel 1:99 lid 1 sub b BW.
13.Artikel 3:194 lid 2 BW.