ECLI:NL:RBMNE:2025:946

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
586680
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 februari 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige (voornaam)]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van zes maanden en de ondertoezichtstelling voor een jaar. De moeder van [minderjarige (voornaam)] heeft moeite om de hulpverlening op gang te krijgen en de omgang met haar kind verloopt moeizaam. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige (voornaam)] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder nog steeds met verslavingsproblematiek kampt. De kinderrechter heeft de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming) verzocht om de voortgang van de hulpverlening en de omgang tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] te monitoren. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder de nodige stappen onderneemt om de situatie te verbeteren en dat de GI haar hierbij ondersteunt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/586680 / JE RK 25-10
Datum uitspraak: 28 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
hierna te noemen de GI,
wonende in Amsterdam- [.] ,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige (voornaam)] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[belanghebbende],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. N. Schiettekatte.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met mr. M.S. Krol (waarnemend voor mr. N. Schiettekatte);
- [A] en [B] , vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het gezag over [minderjarige (voornaam)] .
2.2.
[minderjarige (voornaam)] verblijft bij de oma moederszijde (mz).
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 maart 2022 [minderjarige (voornaam)] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 maart 2025.
2.4.
Bij beschikking van 20 juli 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige (voornaam)] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor het laatst verlengd bij beschikking van 25 februari 2024 tot 14 maart 2025.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige (voornaam)] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

De moeder is het eens met de verzoeken. Zij wil het liefste zelf voor [minderjarige (voornaam)] zorgen, maar ze weet dat het nu het beste voor hem is als hij bij de oma mz verblijft. Op dit moment gaat het niet goed met haar. De moeder wil het beste voor [minderjarige (voornaam)] en haarzelf. Zij weet dat ze stappen moet zetten en ze wil daarom starten met een hulpverleningstraject bij [instelling] . Op 25 maart 2025 heeft zij een intakegesprek gepland. De moeder wil daarnaast zo snel mogelijk weer omgang met [minderjarige (voornaam)] . Dit is de afgelopen periode niet van de grond gekomen omdat de jeugdbeschermer ziek was. Het is dan aan de GI om een vervanger te regelen en omgang alsnog door te laten gaan. Ook is het belangrijk dat de GI de moeder helpt met het inzetten van de juiste hulp, zoals diagnostiek onderzoek om te kijken of er sprake is van persoonlijke problematiek en wat de moeder hierbij nodig heeft. De moeder is gemotiveerd om ervoor te zorgen dat [minderjarige (voornaam)] terug bij haar kan wonen. De advocaat van de moeder vraagt daarom het verzoek toe te wijzen voor de duur van zes maanden, zodat de kinderrechter een vinger aan de pols kan houden. Subsidiair vraagt de advocaat van de moeder om het verzoek toe te wijzen voor een jaar, waarbij de kinderrechter in de beschikking duidelijk maakt dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] moet worden opgepakt.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige (voornaam)] verlengen voor de duur van een jaar. [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] voor de duur van zes maanden noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] Het overige deel van de verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zal de kinderrechter aanhouden.
De verlenging van de ondertoezichtstelling
5.2.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige (voornaam)] wordt nog steeds in zijn ontwikkeling bedreigd. [minderjarige (voornaam)] heeft op zijn jonge leeftijd al veel instabiliteit en onveiligheid meegemaakt. De moeder is niet in staat om voor [minderjarige (voornaam)] te zorgen. Zij kampt nog steeds met verslavingsproblematiek. [minderjarige (voornaam)] vertoont naast of door deze onveilige opvoedomgeving zorgelijk gedrag. Zo wordt gezien dat hij anderen kan knijpen of aan haren kan trekken. De kinderrechter heeft begrepen dat het belangrijk is dat [minderjarige (voornaam)] naar een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf gaat zodat zicht komt op de ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)] en welke hulp en ondersteuning hij hierbij nodig heeft. De kinderrechter vindt het zorgelijk dat dit nog niet is geregeld. Zij begrijpt dat hier praktische hobbels voor zijn, maar het is aan de GI om in het belang van [minderjarige (voornaam)] alles in te zetten om dit te regelen.
5.3.
Het is de moeder nog niet gelukt om voor haar persoonlijke problematiek de nodige hulpverlening aan te gaan. Wel heeft de moeder hulp in de vorm van een Persoons Geboden Aanpak via Bemoeizorg. Door hen is gezien dat de moeder en haar ex-partner nog steeds een patroon van aantrekken en afstoten laten zien, waarbij sprake is van huiselijk geweld. De kinderrechter ziet dat de moeder stappen wil zetten om de situatie voor [minderjarige (voornaam)] te verbeteren, maar ook dat zij hiertoe onmachtig is. Mede hierdoor heeft er al meer dan een halfjaar geen omgang plaatsgevonden tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder. Volgens de GI is de moeder de omgangsafspraken niet nagekomen en heeft zij zich niet afgemeld. Zij hebben zelfs een schriftelijke aanwijzing over het contact gegeven aan de moeder. Daarnaast heeft de moeder verteld dat de jeugdbeschermer een periode niet bereikbaar was toen zij omgang wilde plannen. Dit kwam volgens de jeugdbeschermer doordat zij ziek was. De kinderrechter vindt het hoe dan ook zorgelijk dat [minderjarige (voornaam)] al meer dan een half jaar geen omgang heeft gehad met de moeder. De jeugdbeschermer heeft nu een omgangsmoment gepland op 10 april 2025. De kinderrechter vindt het belangrijk dat deze afspraak doorgaat. De kinderrechter benadrukt dat hiervoor nodig is dat de moeder de afspraak bij [instelling] nakomt en de nodige hulpverlening aangaat. Daarnaast is het aan de GI om bij de (on)mogelijkheden van de moeder aan te sluiten en voortvarend aan het werk te gaan om omgang plaats te laten vinden.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.4.
De kinderrechter is op basis van de stukken en wat op de zitting is gezegd van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] bij de grootmoeder noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De GI heeft verteld dat [minderjarige (voornaam)] bij de oma mz kan blijven. De kinderrechter vindt dit positief, nu hij al veel verschillende woonplekken heeft gehad. De kinderrechter vindt het ook goed van de moeder dat zij inziet dat het nu beter is voor [minderjarige (voornaam)] als hij bij de oma mz blijft. Gelet op de leeftijd van [minderjarige (voornaam)] , moet echter op een gegeven moment naar het perspectief van [minderjarige (voornaam)] worden gekeken. De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat de komende tijd wordt ingezet op het opbouwen van de omgang tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] . Daarnaast zal gekeken moeten worden naar de (on)mogelijkheden van de moeder ten aanzien van de opvoeding en verzorging van [minderjarige (voornaam)] .
5.5.
De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden, te weten tot 14 september 2025 en voor de overige zes maanden aanhouden. Zij verzoekt de GI om
uiterlijk 14 augustus 2025de kinderrechter te informeren of zij het verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt, met daarbij informatie over de ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)] , de voortgang van de hulpverlening van de moeder en over het verloop van de omgang tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder.
Uitvoerbaar bij voorraad
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige (voornaam)] tot 14 maart 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] in een pleeggezin tot 14 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing op het verzoek tot de velenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] in een pleeggezin voor het overige aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling van het verzoek;
6.5.
verzoekt de GI om
uiterlijk 14 augustus 2025de kinderrechter te informeren of zij het verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt, met daarbij informatie over de ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)] , de voortgang van de hulpverlening van de moeder en over het verloop van de omgang tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder.
Deze beslissing in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2025 door mr. A.G. van Doorn, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Joosten als griffier, en op schrift gesteld op 10 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.