ECLI:NL:RBMNE:2025:943

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
16/259080-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontucht met een minderjarige en vrijspraak van verkrachting

Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en ontucht met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 april 2024 in Blaricum ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje dat op dat moment 15 jaar oud was, en dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was voor dwang. De verdachte heeft wel ontuchtige handelingen gepleegd, die bestonden uit seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 5.000,- heeft toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen aan het slachtoffer gelast.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/259080-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal, alsmede mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair
op 14 april 2024 in Blaricum [slachtoffer] heeft verkracht;
subsidiair ten laste gelegd als:
met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft verklaard dat hij seksuele gemeenschap heeft gehad met [slachtoffer] , maar dat dit met haar instemming was. Op basis van het dossier kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het voor verdachte duidelijk was, dan wel duidelijk had moeten zijn, dat [slachtoffer] geen seks met verdachte wilde hebben en dat verdachte haar hier vervolgens toe heeft gedwongen.
Voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde (verkrachting)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] (verder: aangeefster). Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van verkrachting, zoals primair ten laste is gelegd.
Voordat de rechtbank deze vrijspraak zal motiveren, merkt de rechtbank eerst het volgende op.
De rechtbank realiseert zich dat deze vrijspraak bij aangeefster de vraag kan oproepen of de rechtbank wel voldoende oog heeft gehad voor de door haar afgelegde verklaringen. De rechtbank vindt het belangrijk om te benadrukken dat dit het geval is. De rechtbank heeft de verklaringen van aangeefster nauwgezet gelezen en ook goed geluisterd naar wat de advocaat van aangeefster namens haar tijdens de terechtzitting naar voren heeft gebracht. Met deze vrijspraak oordeelt de rechtbank nadrukkelijk niet over de betrouwbaarheid van de door aangeefster afgelegde verklaringen.
De rechtbank zal dit hieronder, door een uitleg van het juridisch kader met betrekking tot het bewijs in zedenzaken, verder verduidelijken.
Bewijs in zedenzaken
De beoordeling van het bewijs in zedenzaken laat zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen; het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit vaak met zich mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (waaronder het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling heeft als doel de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De Hoge Raad heeft beslist dat deze bewijsminimumregel slechts geldt voor de gehele tenlastelegging. Onderdelen daarvan mogen wel slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt ook voor de diverse ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron.
Dwang
Uit de wet (artikel 242 Wetboek van Strafrecht), zoals dat gold ten tijde van het onderhavige feit, volgt dat de vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de in de tenlastelegging genoemde gedragingen ertoe hebben geleid dat aangeefster is gedwongen om de seksuele handelingen te ondergaan. Deze gedragingen moeten van voldoende gewicht zijn geweest om de weerstand van aangeefster te breken en moeten daar ook op gericht zijn geweest. Met andere woorden: de rechtbank moet vaststellen dat aangeefster de seksuele handelingen niet wilde, maar dat deze handelingen toch plaatsgevonden hebben en dat dit was door dwang die verdachte heeft toegepast.
Door verdachte wordt niet ontkend dat er tussen hem en aangeefster seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Betwist wordt echter dat er sprake zou zijn geweest van dwang.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij de keel van aangeefster heeft vastgepakt en/of (met kracht) heeft dichtgeknepen. De rechtbank overweegt dat er weliswaar bij aangeefster aan de linkerzijde van haar hals een paarsrode huidverkleuring is waargenomen die erop kan duiden dat zij daar stevig is vastgepakt en/of geknepen, maar deze verkleuring kan evengoed duiden op een zuigzoen zoals door verdachte is verklaard. Ook aangeefster heeft verklaard dat verdachte zuigzoenen op haar lichaam heeft aangebracht, waaronder in haar hals. Gelet ook op deze verklaring van aangeefster kan het rapport van de kinderarts evenmin steun kan bieden voor het ten laste gelegde bij de keel vastpakken en dichtknijpen.
Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting ontkend dat hij de portieren van zijn auto heeft vergrendeld en is er aangevoerd dat zelfs als de portieren zouden zijn vergrendeld, aangeefster deze van de binnenzijde had kunnen openen om de auto te verlaten.
Naast de tegengestelde verklaringen zijn er in het dossier geen andere (steun)bewijzen voorhanden waaruit volgt dat verdachte aangeefster heeft opgesloten in zijn auto en/of haar bij haar keel heeft vastgepakt en/of gegrepen. De overige ten laste gelegde handelingen leveren niet zonder meer dwang op.
Aldus stelt de rechtbank vast dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het primair tenlastegelegde, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen voor het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte het subsidiair tenlastegelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en voor dit feit ook geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 augustus 2024, genummerd 2024119103, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij de politie eenheid Midden-Nederland, pagina 84 e.v.;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 mei 2024, genummerd PL0900-2024119103-22, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , allen werkzaam bij de politie eenheid Midden-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , pagina 16 e.v.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank nog het volgende. Aangeefster was ten tijde van het strafbare feit 15 jaar oud. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd. Dit betekent dat het niet uitmaakt of verdachte al dan niet wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het slachtoffer nog geen 16 jaar oud was. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verdachte ook geen enkele poging heeft gedaan de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren, terwijl de omstandigheden van het geval daartoe wel aanleiding gaven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
op 14 april 2024 te Blaricum met [slachtoffer] , geboren op [2008] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het meermaals tongzoenen van die [slachtoffer] en
- het meermaals betasten van en kussen op en likken aan het lichaam van die [slachtoffer] en
- het doen laten betasten van zijn penis door die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en
- het meermaals brengen van zijn vingers tussen de schaamlippen en in de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn vingers tussen de billen van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
subsidiair
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden, waarvan een gedeelte van twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling en een meldplicht bij de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat een straf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest op zijn plaats is, eventueel met een voorwaardelijke straf en een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een 15-jarig meisje. Deze handelingen hebben mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte, een volwassen man van destijds 37 jaar, heeft vergaande seksuele handelingen met het slachtoffer verricht nadat hij haar kort daarvoor online had ontmoet en vervolgens met haar een afspraak had gemaakt. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De wet beschermt minderjarigen jonger dan 16 jaar tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Zij moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moet de minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van zedenmisdrijven nog lange tijd ernstige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen. Het kan hen in hun ontwikkeling ernstig bedreigen. Uit wat tijdens de terechtzitting namens het slachtoffer naar voren is gebracht, blijkt dat het onderhavige feit nog altijd een grote impact op haar heeft. Verdachte heeft zich hiervan ten tijde van het plegen van het onderhavige feit kennelijk op geen enkele wijze rekenschap gegeven en op dat moment alleen maar oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging.
De persoon van verdachte
Uit het reclasseringsadvies van 6 februari 2025, opgesteld door D. Althuizen, reclasseringswerker, blijkt dat verdachte stabiliteit schetst in de (praktische) leefgebieden. Verdachte komt de voorwaarden, die zijn opgelegd voor de schorsing van de voorlopige hechtenis na. Verdachte heeft een baan, een eigen woning en is mantelzorger. De kans op herhaling wordt als gemiddeld ingeschat. Dit komt mede omdat verdachte niet altijd de grenzen lijkt aan te voelen en hij sociaal wenselijk overkomt in de antwoorden die hij geeft. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Op te leggen straf
In beginsel is het onderhavige feit reden genoeg om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de rapportage van de reclassering en wat ter terechtzitting is besproken, ziet de rechtbank echter aanleiding om een groot gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en verdachte niet opnieuw in detentie te plaatsen. Verdachte heeft zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 21 november 2024 gehouden aan de (bijzondere) voorwaarden. Bovendien weegt de rechtbank mee dat verdachte al geruime tijd in voorarrest heeft gezeten en de gevolgen van (opnieuw) detentie voor hem groot zullen zijn. Verdachte heeft een eigen huis, een baan en hij is mantelzorger voor zijn alleenstaande vader. Met de deels voorwaardelijke straf wordt bovendien beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke ernstige) strafbare feiten te begaan.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de vordering van de officier van justitie. Bovendien komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, namelijk een ambulante behandeling en een meldplicht bij de reclassering.
Tot slot, zal de rechtbank, om verdachte eens te meer de consequenties zijn van de keuzes en het strafwaardige van zijn handelen duidelijk te maken, een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien verdachte die taakstraf niet naar behoren uitvoert.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, omdat het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf niet groter is dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om teruggave van de goederen aan de aangeefster.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de goederen waarop beslag is gelegd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal teruggave gelasten aan aangeefster van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2024119103-3329692);
- 1 STK Toiletartikel (Omschrijving: PL0900-2024119103-3329864);
- 1 STK Ondergoed (Omschrijving: PL0900-2024119103-3329867).

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van een veroordeling de benadeelde partij in het verzoek om vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, subsidiair dient de vordering te worden afgewezen en meer subsidiair dient de vergoeding voor immateriële schade gematigd te worden.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Door zijn handelen heeft verdachte een dusdanige inbreuk op een fundamenteel recht - in casu het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit - gemaakt dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek dient te worden beschouwd. De rechtbank ziet in de aard en de bijzondere ernst van de normschending, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer aanleiding een vergoeding voor de immateriële schade toe te kennen. Door het slachtoffer zijn de gevolgen die het strafbare feit voor haar heeft gehad met concrete gegevens en stukken onderbouwd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 14 april 2024, tot aan de dag van volledige betaling. Dat dit bedrag lager is dan het gevorderde bedrag, is het gevolg van het feit dat de rechtbank de tenlastegelegde dwang niet bewezen heeft verklaard. Het meer gevorderde aan immateriële schade zal worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en bij gebreke van betaling te vervangen door 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreek verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat verdachte:
- zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland in het Veiligheidshuis Bergen op Zoom, gevestigd op het adres de Rooseveltlaan 148 Bergen op Zoom, en zich zal blijven melden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich zal laten behandelen door GGZ WNB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
Beslag
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de volgende voorwerpen:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2024119103-3329692);
- 1 STK Toiletartikel (Omschrijving: PL0900-2024119103-3329864);
- 1 STK Ondergoed (Omschrijving: PL0900-2024119103-3329867);
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit een vergoeding van immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot de dag van algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. van Meer, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R.V. Joerawan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 maart 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te Blaricum, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, iemand, te weten [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- het lichaam van die [slachtoffer] gekust en/of gelikt en/of betast en/of
- zijn penis doen laten betasten door die [slachtoffer] en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- zijn vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- ( onverhoeds) zijn vinger(s) tussen de billen en/of in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd
bestaande het geweld en/of een andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, terwijl die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen verdachte heeft gezegd het niet te willen en/of verdachte heeft gesommeerd te stoppen en/of gezegd dat verdachte haar pijn deed en/of verdachte heeft weggeduwd,
- de portieren van zijn, verdachtes, auto vergrendelde terwijl hij en die [slachtoffer] daar binnen verbleven en/of
- die [slachtoffer] (meermaals) aan haar arm(en) en/of aan haar hoofd en/of aan haar hoofddoek en/of aan haar haren heeft vastgepakt en/of
- die [slachtoffer] om haar middel heeft vastgepakt en/of (meermaals) (terug) naar achteren heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] haar broek naar beneden heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] in liggende positie heeft gebracht en/of
- de benen van die [slachtoffer] over zijn, verdachtes, schouder(s) heeft gelegd en/of
- bovenop die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- die [slachtoffer] (meermaals) bij de keel heeft vastgepakt en/of (met kracht) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) op haar buik heeft gedraaid,
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “doe je broek uit” en/of “ik wil wel je blote vagina aanraken” en/of “kom je bovenop mij” en/of “oké, dan kom ik bovenop jou” en/of “een mooie 15-jarige kut” en/of “het wordt zo meteen wel beter” en/of “ik ga klaarkomen”, althans woorden van gelijke dwingende aard en/of strekking,
terwijl die [slachtoffer] zich in verdachtes auto bevond, welke zij niet kon verlaten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te Blaricum, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [2008] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , te weten
- het (meermaals) tongzoenen van die [slachtoffer] en/of
- het (meermaals) betasten van en/of kussen op en/of likken aan het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het doen laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het (meermaals) brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de billen en/of in de anus van die [slachtoffer] .