ECLI:NL:RBMNE:2025:939

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/16/579109 / FO RK 24-936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij bij de GI na overlijden gezaghebbende moeder ondanks verzoek vader tot gezag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2025, staat de voogdij over de minderjarige [minderjarige] centraal, na het overlijden van de moeder in 2024. De moeder had alleen het gezag over [minderjarige], die nu bij haar oma woont. De rechtbank behandelt verzoeken van de oma om voogdij en gezag, en van de vader om alleen gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder op [overlijdensdatum] 2024 is overleden en dat de vader en de oma betrokken zijn bij de zorg voor [minderjarige]. De rechtbank heeft de verzoeken van de oma om voogdij en gezag afgewezen, omdat zij geen rechtsingang heeft. De vader heeft wel een rechtsingang, maar zijn verzoek om alleen gezag is afgewezen, omdat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van [minderjarige] verwaarloosd worden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland met de voogdij te belasten, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader en oma voor het overige afgewezen en verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/571491 / FO RK 24-265 (gezag, omgang en kinderalimentatie)
C/16/579109 / FO RK 24-936 (gezag en omgang)
C/16/582285 / FO RK 24-1228 (verzoek voogdij, OTS en MUHP)
C/16/578988 / FO RK 24-922 (provisionele voorziening)
Beschikking van 13 februari 2025
in de zaak met het nummer C/16/571491
[moeder],
overleden op [overlijdensdatum] 2024,
hierna te noemen: de moeder
(voormalig) advocaat mr. M.M. Hoogerdijk
tegen
[vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.P. van Stralen,
in de zaak met het nummer C/16/579109
[oma],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de oma,
advocaat mr. M.M. Hoogerdijk,
tegen
[vader],
advocaat mr. A.P. van Stralen,
in de zaak met het nummer C/16/582285
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: de Raad.
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[oma],
advocaat mr. M.M. Hoogerdijk,
[vader],
advocaat mr. A.P. van Stralen,
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen: SAVE.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting hebben de advocaat van de moeder en de advocaat van vader hun verzoeken in de zaak met nummer C/16/571491 / FO RK 24-265 ingetrokken in verband met het overlijden van de moeder, zodat de rechtbank op deze verzoeken geen beslissing meer hoeft te nemen.
1.2.
De advocaat van de vader heeft ter zitting zijn verzoek om een provisionele voorziening (C/16/578988 / FO RK 24-922) die was verbonden aan het verzoek van de Raad met betrekking tot de voorlopige voogdij over [minderjarige] (C/16/578100 / FO RK 24-864) ingetrokken, zodat de rechtbank hier geen beslissing meer op hoeft te nemen.
1.3.
Aan de orde zijn nu nog een tweetal procedures. De procedure tussen oma en de vader (C/16/579109 / FO RK 24-936) en de procedure van de Raad (C/16/582285 / FO RK 24-1228).
1.4.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen in de procedure met nummer C/16/579109 / FO RK 24-936:
  • het verzoekschrift van de oma (met bijlagen), binnengekomen op 23 juli 2024;
  • het verweerschrift van de vader met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) van 7 augustus 2024.
1.5.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen in de procedure met nummer C/16/582285 / FO RK 24-1228:
  • het verzoek van de Raad en het rapport Raadsonderzoek van 9 oktober 2024;
  • de bereidverklaring voogdij van SAVE van 10 oktober 2024.
1.6.
De advocaat van de vader heeft ter zitting gezegd dat de verzoeken die hij heeft ingediend in de procedure tussen de oma en de vader (nummer C/16/579109 / FO RK 24-936) tevens moeten worden geacht te zijn ingediend in de procedure van de Raad (C/16/582285 / FO RK 24-1228). De rechtbank gaat ervan uit dat hetzelfde geldt voor de verzoeken van oma die zij heeft ingediend in de procedure met nummer C/16/579109 / FO RK 24-936.
1.7.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 9 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de oma met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • mevrouw [A] namens de Raad;
  • mevrouw [B] namens Save.
1.8.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minderjarige [minderjarige] , in de gelegenheid te stellen om aan de rechter te vertellen wat zij van de verzoeken vindt gelet op haar jonge leeftijd. De rechtbank is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de rechtbank dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De vader heeft een relatie gehad met [moeder] , de moeder.
2.2.
Zij zijn samen de ouders van: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] . [minderjarige] woont op dit moment bij de oma.
2.3.
De moeder is op [overlijdensdatum] 2024 overleden. Zij had alleen het gezag over [minderjarige] .
2.4.
De rechtbank heeft bij beschikking van 10 juli 2024 SAVE met de voorlopige voogdij over [minderjarige] belast (C/16/578100 / FO RK 24-864).
2.5.
De oma vraagt de rechtbank om:
  • (primair) haar te belasten met de voogdij over [minderjarige] ;
  • (subsidiair) haar samen met de vader te belasten met het gezag over [minderjarige] en te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij haar oma;
  • (primair) een omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en haar vader van eenmaal per veertien dagen van vrijdag 15:15 uur of zaterdag vanaf 10:00 uur tot zondag 17:00 uur en een verdeling van de vakanties en feestdagen, indien [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de oma;
  • (subsidiair) een omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en oma van eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school (of 10:00 uur als [minderjarige] vrij is) tot zondag 17:00 uur en een verdeling van de vakanties en feestdagen, indien [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats krijgt bij de vader;
  • te bepalen dat de vader aan de oma een bijdrage dient te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 100,- per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
2.6.
De vader is het niet eens met de verzoeken van de oma. Hij vraagt de rechtbank om de verzoeken af te wijzen. Daarnaast vraagt de vader aan de rechtbank om:
  • hem alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] ;
  • (subsidiair) hem samen met oma te belasten met het gezag over [minderjarige] , waarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem zal zijn.
2.7.
De Raad heeft op 9 oktober 2024 de rechtbank primair gevraagd om Save te belasten met de voogdij over [minderjarige] . Subsidiair verzoekt de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen van SAVE en om SAVE te machtigen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin (bij de oma) voor de duur van 12 maanden op het moment dat de rechtbank de vader met het gezag over [minderjarige] zal belasten.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal het primaire verzoek van de Raad toewijzen en SAVE belasten met de voogdij ook [minderjarige] . De verzoeken van de vader om hem alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] of samen met de oma waarbij [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem heeft, zal de rechtbank afwijzen. Tot slot zal de rechtbank oma niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken om te worden belast met de voogdij over [minderjarige] of haar samen met de vader te belasten met het gezag over [minderjarige] waarbij [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de oma. Hetzelfde geldt voor het verzoek van de oma om een kinderalimentatie vast te stellen. Het verzoek van oma tot vaststelling van een omgangsregeling zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Verzoeken van oma over voogdij/gezag
3.2.
In de wet staat dat de rechter op verzoek van de Raad, de overlevende ouder of ambtshalve na het overlijden van de ouder die alleen het gezag over het kind uitoefent, de overlevende ouder of een derde met het gezag over dat kind kan belasten. [2] Uit dit artikel blijkt dat oma geen verzoek kan doen over de voogdij en/of het gezag over [minderjarige] . Omdat de oma geen rechtsingang heeft voor haar verzoek, zal de rechter haar niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Verzoeken van vader over gezag
3.3.
De vader daarentegen heeft wel een rechtsingang. In de wet staat dat het verzoek van de vader om hem met het gezag te belasten in beginsel dient te worden toegewezen, tenzij er een gegronde vrees bestaat dat daardoor de belangen van het kind worden verwaarloosd. Het gaat dan niet alleen om gegronde vrees voor daadwerkelijke verwaarlozing van de belangen van het kind in die zin dat de ouder in de zorg voor het kind zou tekortschieten, maar ook om gegronde vrees dat het kind de overgang naar een ander gezin niet goed zal kunnen verwerken. [3]
3.4.
De vader stelt in de kern dat er geen grond is om hem niet met het gezag te belasten, omdat er geen contra-indicaties voor gezag bestaan. De vader is een betrokken vader en heeft altijd uitvoering gegeven aan de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] . De omgangsregeling werd in onderling overleg tussen de ouders afgestemd. De vader heeft een eigen woning, met een slaapkamer voor [minderjarige] . Hij vormt met zijn huidige echtgenote en hun zoontje een gezin en ziet graag dat [minderjarige] ook onderdeel wordt van zijn gezin. Hij ziet het als zijn verantwoordelijkheid en plicht als ouder om voor [minderjarige] te zorgen. Hij wil graag dat [minderjarige] bij hem komt wonen. Hij begrijpt dat oma belangrijk is voor [minderjarige] en dat zij een rol moet hebben in het leven van [minderjarige] , maar dan wel als oma en niet als opvoeder.
3.5.
Hoewel de oma geen rechtsingang heeft om verzoeken te doen over de voogdij of het (gezamenlijk) gezag over [minderjarige] is zij wel belanghebbende in de verzoeken van de vader en van de Raad. De oma verzet zich tegen het belasten van de vader met het gezag over [minderjarige] . Hoewel zij liever zelf de voogdij over [minderjarige] heeft, heeft zij ter zitting verklaard dat zij ermee kan instemmen als de GI met de voogdij over [minderjarige] wordt belast. Voor oma is cruciaal dat [minderjarige] bij haar blijft wonen. Oma heeft jarenlang met de moeder van [minderjarige] voor [minderjarige] gezorgd. Na het overlijden van de moeder is oma haar hoofdopvoeder geworden, met steun van haar familie. [minderjarige] verblijft bij oma in haar vertrouwde omgeving, met haar school, vriendjes en vriendinnetjes. Oma vindt het belangrijk dat [minderjarige] het verlies van haar moeder kan verwerken in haar vertrouwde omgeving met mensen die voor haar belangrijk zijn. Daarnaast maakt oma zich zorgen over de (emotionele) beschikbaarheid van de vader op het moment dat [minderjarige] bij haar vader gaat wonen. Zij vraagt zich af of de vader weet wat er allemaal bij de dagelijkse verzorging komt kijken en of hij voldoende in staat is om beslissingen in het belang van [minderjarige] te nemen, temeer nu [minderjarige] veel verdriet heeft over het verlies van haar moeder en halfzusjes. Oma maakt graag afspraken met de vader om voor [minderjarige] rust en duidelijkheid te creëren. Zij is bereid om de daarvoor nodige hulpverlening te accepteren.
3.6.
De Raad heeft onderzoek gedaan naar de situatie van [minderjarige] . In het rapport van 9 oktober 2024 heeft de Raad de rechtbank geadviseerd over de voogdij, het gezag en de omgangsregeling/zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader dan wel de oma. Ondanks dat er geen grote zorgen zijn met betrekking tot de veiligheid van [minderjarige] als zij bij haar vader is, maakt de Raad zich wel zorgen over [minderjarige] op het moment dat de vader het gezag krijgt over zijn dochter en [minderjarige] bij haar vader gaat wonen. De verstandhouding tussen oma en de vader is namelijk niet goed. Zij hebben geen direct contact met elkaar en hebben een verschil in visie op het wonen van [minderjarige] en de omgangsregeling. De vader stelt dat hij [minderjarige] kan opvoeden. Hij accepteert om die reden niet dat [minderjarige] bij oma woont en blijft wonen. Ook zijn er zorgen dat de vader [minderjarige] belast met volwassenenproblematiek. Hij spreekt negatief over oma in het bijzijn van [minderjarige] en vertelt haar dat zij bij haar vader zal gaan wonen. Dit is voor [minderjarige] niet fijn en de loyaliteit van [minderjarige] wordt hierdoor op de proef gesteld. Verder doet de vader wisselende uitspraken over het accepteren van hulpverlening op het moment dat [minderjarige] bij hem komt wonen en over de (vrijblijvendheid van een) omgangsregeling tussen [minderjarige] en oma. In ieder geval heeft hij daar geen concrete ideeën over. De Raad heeft er verder op gewezen dat [minderjarige] al veel heeft meegemaakt. Het contact tussen oma en [minderjarige] mag niet in gevaar komen, omdat de oma een belangrijke gehechtheidspersoon voor [minderjarige] is. De Raad adviseert om hulpverlening in te zetten om meer zicht te krijgen op de situatie van de vader, zijn opvoedsituatie en netwerk om beter te kunnen beoordelen of de vader op termijn de zorg voor over [minderjarige] (deels) op zich kan nemen. De Raad vindt het gelet op deze zorgen in het belang van [minderjarige] dat zij voorlopig bij haar oma blijft wonen en vraagt de rechtbank daarom om SAVE te belasten met de voogdij over [minderjarige] .
3.7.
De rechtbank stelt vast dat zowel de vader als de oma een rol hebben in het leven van [minderjarige] . De vader en de moeder hebben na de geboorte van [minderjarige] in gezinsverband bij oma gewoond. Daarna zijn de vader en de moeder elders gaan samenwonen. Na de verbreking van de relatie van de moeder en haar nieuwe partner is de moeder met [minderjarige] weer bij oma gaan wonen. [minderjarige] woonde met haar moeder bij oma op het moment dat de moeder haar leven beëindigde. Hieruit blijkt dat oma altijd een rol heeft gespeeld in het leven van [minderjarige] . De vader heeft ook altijd een rol gespeeld, maar is wisselend aanwezig geweest in het leven van [minderjarige] . De vader had een goed contact met de moeder na de verbreking van de relatie en zag [minderjarige] regelmatig. In eerste instantie zag de vader [minderjarige] ieder weekend, maar dit is later gewijzigd naar een weekend per veertien dagen. Er is echter ook een periode geweest dat er geen omgang was tussen de vader en [minderjarige] . Dit was in de periode dat de moeder een nieuwe partner had. De woonsituatie van [minderjarige] en de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is dus wisselend geweest.
3.8.
De situatie van [minderjarige] is op dit moment zeer kwetsbaar. Zij heeft al veel meegemaakt in haar jonge leven. [minderjarige] heeft plotseling haar moeder verloren en haar twee halfzusjes, met wie zij altijd samen in één huis heeft gewoond. Na het overlijden van de moeder zijn de twee halfzusjes abrupt bij hun vader (die wel mede het gezag had) gaan wonen. Het contact tussen [minderjarige] en haar halfzusjes komt moeilijk tot stand. [minderjarige] heeft veel verdriet van het overlijden van haar moeder en het contactverlies met haar zusjes. [minderjarige] ervaart veel steun van oma en van het nichtje van oma. Zij kan met haar verdriet bij hen terecht. Ook zoekt [minderjarige] veel steun bij haar leerkracht op haar huidige school.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] belang heeft bij stabiliteit en rust. Het is belangrijk dat iemand beslissingen in haar belang kan nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat bij toewijzing van het verzoek van de vader om te worden belast met het gezag over [minderjarige] , hij ook zal bewerkstelligen dat [minderjarige] bij hem komt wonen. Dit is immers het uitgangspunt van vader, zoals ook door hem is verklaard op de zitting. Dat recht heeft de vader op dat moment ook. Anders dan de vader stelt, is de rechtbank echter van oordeel dat dit op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. Na de traumatische ervaring van het overlijden van haar moeder en het contactverlies van haar halfzusjes, is het voor [minderjarige] van essentieel belang dat zij haar verblijf in haar vertrouwde omgeving kan voortzetten. Ook is van belang dat zij op haar vertrouwde school kan blijven. Er is geen reden om aan te nemen dat oma de dagelijkse verzorging van [minderjarige] niet aan kan, gelet op haar leeftijd. Er zijn immers geen zorgen over de verzorging van oma naar voren gebracht en oma wordt gesteund door haar nichtje, met wie [minderjarige] een sterke band heeft. Indien [minderjarige] bij haar vader gaat wonen moet zij van omgeving en van school wisselen. Daarnaast dient gewaarborgd te zijn dat [minderjarige] de juiste aandacht en zorg krijgt. De rechtbank twijfelt niet aan de betrokkenheid van vader, duidelijk is dat hij een toegewijde ouder is. Aannemelijk is echter wel dat ondersteuning door hulpverlening noodzakelijk is voor [minderjarige] . Zij is door SAVE ook al aangemeld voor rouw- en traumaverwerking in de omgeving van oma. De vader is wisselend in zijn uitspraken over het accepteren van hulpverlening, waardoor de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de vader de juiste zorg zal inschakelen. Bovendien wordt in het gezin van de vader geen Nederlands gesproken, maar een taal die [minderjarige] (nog) niet beheerst, omdat de nieuwe echtgenote van de vader onlangs uit het buitenland is overgekomen. In de uiterst kwetsbare situatie waarin [minderjarige] zich nu bevindt is dat niet in haar belang. Van belang is verder dat [minderjarige] , indien zij bij vader zou wonen, onbelemmerd en structureel contact kan hebben met haar oma. Zij heeft immers een bijzondere positie in het leven van [minderjarige] . Daarvoor is een goede samenwerking en communicatie tussen de vader en de oma vereist, maar die ontbreekt op dit moment. De enkele stelling van de vader dat hij het contact tussen oma en [minderjarige] zal toestaan als [minderjarige] dit vraagt, volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet. [minderjarige] is te jong om die verantwoordelijkheid te dragen.
3.10.
Het is op grond van het vorenstaande dat er gegronde vrees bestaat dat [minderjarige] de overgang van oma naar het gezin van de vader niet goed zal kunnen verwerken, waardoor haar belangen zullen worden verwaarloosd. Dat leidt tot de conclusie dat het verzoek van de vader om het gezag over [minderjarige] moet worden afgewezen. Het subsidiaire verzoek van de vader om hem samen met de oma met het gezag te belasten is in dit geval niet op de wet gegrond omdat de vader geen gezag heeft en zal om die reden eveneens worden afgewezen. Gelet op de strijd tussen de vader en de oma en hun verschil in visie waar [minderjarige] zal moeten opgroeien is dit overigens ook niet in het belang van [minderjarige] .
De verzoeken van de Raad
3.11.
Het is in het belang van [minderjarige] dat er iemand beslissingen in haar belang kan nemen. Nu de rechtbank de oma niet-ontvankelijk verklaart in haar verzoeken en de verzoeken van de vader afwijst, zal de rechtbank beslissen dat SAVE wordt belast met de voogdij over [minderjarige] . De rechtbank acht dit mede gelet op de strijd tussen de vader en de oma het meest in het belang van [minderjarige] , omdat zij als neutrale partij kan onderzoeken wat [minderjarige] nodig heeft, geen eigen belang heeft en het belang van [minderjarige] te allen tijde voorop kan stellen. Bovendien valt te verwachten dat de GI wel in staat is het contact tussen [minderjarige] en haar halfzusjes te herstellen. De vader en de oma zijn daar minder toe in staat omdat hun verhouding met de vader van die halfzusjes is verstoord.
3.12.
Nu de rechtbank zal beslissen dat SAVE wordt belast met de voogdij over [minderjarige] komt de rechtbank niet toe aan een beslissing over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De beslissing over de hoofdverblijfplaats ligt bij SAVE. De rechtbank onderschrijft het advies van de Raad en acht het ook in het belang van [minderjarige] dat zij op dit moment bij haar oma blijft wonen. Het is wel belangrijk dat er omgang is tussen de vader en [minderjarige] . De omgangsregeling staat onder druk door de strijd tussen de oma en de vader. Het is belangrijk dat deze strijd stopt, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat zij onbelast contact kan hebben met haar vader en oma. Het is aan SAVE om te onderzoeken welke hulp passend kan zijn in beide gezinnen (vader en oma). Hierbij moet er ook aandacht zijn voor de wijze waarop gezorgd kan worden dat [minderjarige] een fijn contact kan hebben met de beide families.
3.13.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande niet toe aan het subsidiaire verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen van SAVE en om SAVE te machtigen om [minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van 12 maanden.
Verzoek oma omgangsregeling
3.14.
De verzoeken van oma over een omgangsregeling van [minderjarige] met haar c.q. met de vader heeft zij afhankelijk gesteld van de beslissing van de rechtbank over het hoofdverblijf van [minderjarige] . Zoals echter volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet vaststellen. Dit betekent dat de rechtbank ook geen omgangsregeling zal vaststellen tussen [minderjarige] en haar oma of de vader. SAVE is belast met de voogdij over [minderjarige] en zij kan daarmee ook regie voeren over de verblijfplaats van [minderjarige] en de meest geschikte omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar vader. De rechtbank wijst de verzoeken van oma om die reden af.
Verzoek oma kinderalimentatie
3.15.
In de wet staat dat een ouder of voogd de rechtbank kan vragen om ten behoeve van een kind een bijdrage van de andere ouders vast te stellen in de kosten van verzorging en opvoeding. [4] De oma is geen ouder en is geen voogd. Zij kan de rechtbank om die reden niet vragen om een bijdrage vast te stellen ten behoeve van [minderjarige] .
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.16.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
belast de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland met de voogdij over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] ;
4.2.
verklaart oma niet-ontvankelijk in haar verzoek tot voogdij/gezamenlijk gezag en vaststelling kinderalimentatie;
4.3.
verstaat dat de procedure met nummer (C/16/571491 / FO RK 24-265) en de procedure met nummer (C/16/578988 / FO RK 24-922) is geëindigd;
4.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst de verzoeken van de vader en oma voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter in samenwerking met mr. J.J. Boekhout, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:253g lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 1:406 van het Burgerlijk Wetboek.