ECLI:NL:RBMNE:2025:933

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
569523 HA ZA 24-61 en 578248 HA ZA 24-353
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partijgeschil over de levering van Disney Lorcana producten en ontbinding van koopovereenkomsten

In deze zaak draait het om een geschil tussen eiseres en twee gedaagden over de levering van de eerste beperkte oplage van Disney Lorcana speel-/ruilkaarten. Eiseres heeft een groot aantal producten besteld, maar heeft slechts een klein deel ontvangen. De rechtbank oordeelt dat eiseres de koopovereenkomsten met gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 partieel mocht ontbinden. Gedaagden zijn verplicht de resterende koopprijs terug te betalen en schade te vergoeden. In de vrijwaringszaak wordt gedaagde in vrijwaring veroordeeld tot betaling van het bedrag waartoe gedaagde sub 2 in de hoofdzaak is veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tekortkomingen van gedaagden ernstig genoeg zijn om een ontbinding van de overeenkomsten te rechtvaardigen. Eiseres heeft recht op terugbetaling van de niet geleverde producten en schadevergoeding in de vorm van gederfde winst. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres toe en legt gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Vonnis in de hoofdzaak en vrijwaring van 26 februari 2025
in de hoofdzaak met zaaknummer C/16/569523 / HA ZA 24-61 van
[eiser],
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. J. de Vries,
tegen

1.[A] , h.o.d.n. [bedrijf 1] ,

die woont in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. C.A. van Kooten-de Jong,
2.
[B], h.o.d.n.
[bedrijf 2],
die woont in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.C.C. Geerts,
gedaagde partij,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer C/16/578248 / HA ZA 24-353 van
[B], h.o.d.n.
[bedrijf 2],
die woont in [woonplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. A.C.C. Geerts,
tegen
[A], h.o.d.n.
[bedrijf 1],
die woont in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. C.A. van Kooten-de Jong.
Partijen zullen hierna [eiser] , [A] en [B] worden genoemd.

1.De procedures

in de hoofdzaak en vrijwaring
1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 19 juni 2024, waarbij het [B] is toegestaan om [A] in vrijwaring op te roepen en het verzoek van [A] om [B] in vrijwaring op de roepen is afgewezen,
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [B] ,
- de akte overlegging aanvullende producties (t/m 34) en wijziging van eis in de hoofdzaak van [eiser] ,
- de akte overlegging producties (t/m 37) van [eiser] ,
- de dagvaarding in vrijwaring met producties (t/m 32) van [B] ,
- de conclusie van antwoord in vrijwaring met producties (t/m 6) van [A] ,
- de mondelinge behandeling van 27 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [eiser] (in de hoofdzaak), van [B] (tweemaal, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak) en van [A] (eenmaal in de hoofdzaak en vrijwaringszaak).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak.

2.De kern van de zaken

2.1.
Het geschil tussen partijen draait om de handel in de eerste beperkte oplage van Disney Lorcana producten, dat zijn speel-/ruilkaarten. [eiser] heeft een groot aantal van deze producten bij [B] besteld en [B] heeft deze op haar beurt weer bij [A] besteld. Uiteindelijk heeft [eiser] maar 12 van de 603 producten geleverd gekregen. Zij heeft daarom de koopovereenkomsten met [B] en met [A] (op basis van een lastgevingsovereenkomst met [B] ) partieel ontbonden en aanspraak gemaakt op terugbetaling van de resterende koopprijs en schadevergoeding in de vorm van winstderving.
2.2.
De rechtbank oordeelt
in de hoofdzaakdat [eiser] ook [A] aan kan spreken. [B] kon de lastgevingsovereenkomst niet tussentijds opzeggen. Haar opzegging is daarom niet geldig. [eiser] mocht de koopovereenkomsten met [B] en [A] partieel ontbinden. [B] en [A] moeten de resterende koopprijs terugbetalen en zij moeten de schade vergoeden.
2.3.
De rechtbank oordeelt
in de vrijwaringszaakdat [A] aan [B] moet betalen waartoe [B] in de hoofdzaak is veroordeeld.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[B] en [A] handelen allebei via internet in Japanse Pokémonkaarten. Zij hebben zich allebei ook bezig gehouden met de handel van de eerste beperkte oplage van Disney Locarna producten. Het gaat om speel-/ruilkaarten met Disneyfiguren van de uitgever Ravensburger. Ravensburger heeft het kaartspel vanaf 1 september 2023 vrijgegeven voor de verkoop, maar voordat het product op de markt kwam, was er al een handel in ontstaan via zogenoemde pre-orders. In die “pre-order” periode kwamen de Disney Lorcarna producten in een beperkte oplage, in “waves” beschikbaar.
3.2.
Een latere oplage van zo’n spel is doorgaans minder waard dan een eerste beperkte oplage. Zo’n eerste oplage is gewild bij handelaren, verzamelaars en hobbyisten.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
de vorderingen van [eiser]
4.1.
vordert onder meer – kort gezegd – een verklaring voor recht dat de koopovereenkomsten tussen haar en [B] en tussen [B] en [A] partieel zijn ontbonden of ze te ontbinden, terugbetaling van de koopprijs en schadevergoeding in de vorm van winstderving.
4.2.
De vordering van [eiser] op [A] is gebaseerd op de lastgevingsovereenkomst met [B] . [B] heeft deze tijdens de procedure opgezegd.
4.3.
Hierna zal eerst worden besproken waarom deze opzegging niet geldig is. Daarna zal worden besproken waarom de vorderingen van [eiser] voor het grootste deel worden toegewezen.
de lastgevingsovereenkomst
4.4.
[eiser] en [B] zijn op 23 september 2023 met elkaar een lastgevingsovereenkomst aangegaan. Daarmee kon [eiser] in eigen naam [A] rechtstreeks aanspreken op (het uitblijven van) de levering van de door haar bij [B] bestelde producten.
4.5.
Het betoog van [A] dat de lastgevingsovereenkomst niet geldig is, gaat niet op. [eiser] heeft weliswaar een ongetekende en ongedateerde lastgevingsovereenkomst in het geding gebracht, maar de betrokken partijen zelf ( [eiser] en [B] ) zijn het eens dat zij de lastgevingsovereenkomst op 23 september 2023 zijn overeengekomen. Dat zij dit toen zijn overeengekomen, vindt steun in een e-mail (productie 32 [eiser] ) van die dag daarvoor.
4.6.
In de lastgevingsovereenkomst is bij de overwegingen onder D het volgende opgenomen:
“ [eiser] en [bedrijf 2] hebben op (of rond) 22 september 2023 overeenstemming bereikt over een last (in de zin van artikel 7:414 BW) van [bedrijf 2] aan [eiser] waaronder [eiser] in eigen naam en met uitsluiting van [bedrijf 2] (rechts)handelingen mag verrichten, waaronder begrepen: (a) het instellen van (rechts)vorderingen, (b) het nemen van conservatoire maatregelen of andere rechtsmaatregelen, en (c) het uitoefenen van [bedrijf 2] 's wettelijke of contractuele rechten, jegens [bedrijf 1] op basis van of in verband met de Bestelling [bedrijf 2] om zodoende [eiser] in staat te stellen en zekerheid te verlenen om (i) onder meer nakoming te bewerkstelligen van alle bestaande en toekomstige vorderingen van [eiser] op [bedrijf 2] door met deze last (ii) onder meer nakoming te kunnen bewerkstelligen van alle bestaande en toekomstige vorderingen van [bedrijf 2] op [bedrijf 1] .”
4.7.
De omschreven last in artikel 1.1. is bijna gelijkluidend en luidt als volgt:
“1.1. [bedrijf 2] geeft hierbij last aan [eiser] , welke last [eiser] hierbij van [bedrijf 2] aanvaardt, om in eigen naam en met uitsluiting van [bedrijf 2] , welke uitsluiting ook tegenover derden geldt,
a. (rechts)vorderingen in te stellen;
b. conservatoire maatregelen te nemen, waaronder, maar niet uitsluitend, het
leggen van beslag;
c. [bedrijf 2] 's (toekomstige) wettelijke en contractuele rechten uit te oefenen,
waaronder in elk geval begrepen de eventuele bevoegdheid om te ontbinden;
en
d. meer algemeen (rechts)maatregelen te nemen; jegens [bedrijf 1] , mits deze (rechts)handelingen redelijkerwijs verband houden met of voortvloeien uit Bestelling [bedrijf 2] en/of Bestelling [eiser] .”
4.8.
Over de kosten en vergoeding is in artikel 2 het volgende vermeld:
“2.1. [eiser] betaalt alle kosten die verband houden met de uitoefening van de in §1.1 beschreven last, waaronder, maar niet uitsluitend, advocaatkosten, griffierechten, dagvaardingskosten, proceskostenveroordelingen, en andere deurwaarderskosten, tenzij zou blijken dat [bedrijf 2] ten onrechte de in §3 beschreven garanties heeft gegeven.
2.2.
[eiser] maakt bij uitsluiting van [bedrijf 2] aanspraak op alle vergoedingen die [bedrijf 1] (aan [bedrijf 2] ) verschuldigd raakt of zou raken die verband houden met de uitoefening van de in §1.1 beschreven last, waaronder, maar niet uitsluitend, proceskostenveroordelingen, buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke (handels) rente, en andere (aanvullende) schadevergoeding.”
4.9.
Artikel 5.1. luidt:
“De Overeenkomst eindigt van rechtswege na één jaar vanaf de datum dat de laatste partij de Overeenkomst heeft ondertekend, tenzij een procedure aanhangig is dan wel kenbaar wordt voorbereid die betrekking heeft of voortvloeit uit de in § 1.1 beschreven last, in welk geval de Overeenkomst steeds van rechtswege met één jaar wordt verlengd.”
4.10.
De betekening van de dagvaarding aan [B] was reden voor [B] om de lastgevingsovereenkomst per 12 maart 2024 op te zeggen.
de opzegging van de lastgevingsovereenkomst is niet geldig
4.11.
Deze opzegging van de lastgevingsovereenkomst is niet geldig. In de lastgevingsovereenkomst is weliswaar geen specifieke bepaling opgenomen die de bevoegdheid om de overeenkomst tussentijds op te zeggen uitsluit of beperkt, maar uit de strekking van de overeenkomst en het bepaalde in artikel 5.1 volgt dat tussentijdse opzegging tijdens de procedure niet mogelijk is.
4.12.
Uitgangspunt is dat de opdrachtgever altijd mag opzeggen, opgenomen in artikel 7:408 lid 1 BW. Dat artikel is ten aanzien van de professionele opdrachtgever (zoals hier [B] ) van regelend recht, partijen kunnen iets anders afspreken. Volgens [eiser] is dat het geval en kan de lastgevingsovereenkomst niet tussentijds worden opgezegd. Volgens [B] kan dat wel.
4.13.
In het geval partijen van mening verschillen over wat tussen hen is overeengekomen, moet de overeenkomst worden uitgelegd. Naast de zuiver taalkundige uitleg komt het bij die uitleg aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij daaromtrent redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.14.
Niet in geschil is dat [B] de lastgevingsovereenkomst met [eiser] is aangegaan omdat zij de juridische stappen richting [A] niet zelf wilde nemen maar dit liever aan [eiser] wilde overlaten. De inhoud van de lastgevingsovereenkomst is doorspekt met dat doel van de lastgevingsovereenkomst, namelijk dat [eiser] in eigen naam en met uitsluiting van de onderneming van [B] richting [A] vorderingen kon instellen en procedures kon voeren. Dat volgt uit de overwegingen onder D, de omschrijving van de last in artikel 1.1. en de bepalingen over de kosten in artikel 2 en de bepaling in artikel 5.1. waarin staat de overeenkomst steeds met één jaar wordt verlengd op het moment dat er een procedure aanhangig is. Deze laatste bepaling in combinatie met de overige bepalingen, impliceert dat een tussentijdse opzegging tijdens een procedure niet kan en indruist tegen de strekking van de overeenkomst. Een andere uitleg zou erop neerkomen dat [eiser] tijdens het instellen van vorderingen en het voeren van procedures, steeds het risico zou lopen dat de stekker eruit zou worden getrokken, zij met lege handen zou overblijven en wel de kosten zou moeten dragen.
4.15.
Het is te begrijpen dat [B] schrok toen zij las dat de dagvaarding ook tegen haar was gericht, maar [eiser] mocht als lasthebber ook als wederpartij van [B] optreden. Dat zou anders kunnen zijn als [B] geen professionele handelaar was. In dat geval was haar schriftelijke toestemming vereist als [eiser] als haar wederpartij op wilde treden (artikel 7:416 lid 3 BW). Maar dat speelt hier niet. Wel moet de inhoud van de door [eiser] te verrichten rechtshandeling nauwkeurig vaststaan, zodanig dat er tussen de belangen van [B] en [eiser] geen strijd kan bestaan (artikel 7:416 lid 1 en 2 BW). Dat is hier het geval. De lastgeving is duidelijk en er is geen gevaar voor een belangenconflict. [eiser] en [B] hebben juist hetzelfde belang, namelijk de vordering verhalen op [A] en [eiser] wilde niet enkel verhaal halen op [B] ’s vermogen.
4.16.
[eiser] kan dus ook [A] aanspreken. Hierna zullen de vorderingen van [eiser] op [B] en [A] worden besproken.
[B] is tekort geschoten in de levering van de Disney Lorcarna producten aan [eiser]
4.17.
[B] is tekort geschoten in de levering van de producten aan [eiser] . In mei en juni 2023 heeft [eiser] van [B] voor een koopprijs van € 62.399,96 van de eerste beperkte oplage de volgende producten gekocht:
  • 500 Disney Lorcana Boosterboxen,
  • 100 Disney Lorcana Giftsets,
  • 3 Disney Lorcana Mickey Playmats.
Daarvan heeft [eiser] maar een heel klein deel (te weten 12 van de 603 producten) geleverd gekregen. Dat was op 10 oktober 2023. Toen heeft zij, met tussenkomst van haar advocaat en de advocaat van [A] , ontvangen:
  • 5 (ipv 500) Disney Lorcana Boosterboxen,
  • 5 (ipv 100) Disney Lorcana Giftsets,
  • 2 (ipv 3) Disney Lorcana Mickey Playmats.
4.18.
De beperkte eerste oplage van de Disney Lorcana producten zou in 3 “waves” worden geleverd, de eerste rond 1 september 2023, de tweede rond 18 september 2023 en de derde (en laatste leveringsronde) in oktober of november 2023. Dat waren geen fatale termijnen, maar [eiser] mocht op basis van de door [B] gedane uitlatingen verwachten dat in elk geval een groot deel van zijn bestelling vóór 2024 (en vóór de tweede oplage/serie van het spel) geleverd zou worden. Dat is niet gebeurd.
[A] is jegens [B] tekort geschoten in de levering van de Lorcarna producten
4.19.
[A] is jegens [B] tekort geschoten in de levering van de Lorcarna producten. Het eerste wat niet goed is gegaan, is de levering van producten (uit de eerste “wave”) op 17 september 2023 aan [B] . Uit de Whatsappberichten tussen [A] en [B] blijkt dat op die datum 40 boosterboxen, alle giftsets en de playmats aan [B] (voor de bestelling van [eiser] ) geleverd hadden kunnen worden, maar dat [A] daarvan heeft afgezien. Dat had te maken met uit de hand gelopen Whatsappberichten tussen partijen die de boel op scherp hebben gezet. Zij hadden namelijk allen met, maar ook over, elkaar geappt over (het uitblijven van) de levering aan [eiser] . Daarbij hebben [A] en [B] geregeld met elkaar op een kinderlijk grappende en negatieve manier over [eiser] gesproken en heeft [B] een screenshot van een appgesprek tussen haar en [A] aan [eiser] gestuurd. [eiser] heeft vervolgens richting [A] gedreigd om de (ex-)werkgever van [A] te benaderen als [A] haar binnengekregen bestelling dat komende weekend niet aan [B] zou leveren. In reactie daarop heeft [A] geweigerd de producten op 17 september 2023 aan [B] te leveren.
4.20.
[eiser] is met haar dreigement om [A] (ex-)werkgever te benaderen een grens overgegaan, maar in reactie daarop had [A] zakelijk moeten blijven en de producten gewoon aan [B] moeten leveren. [A] voert nu aan dat de bij haar binnengekomen producten toen niet allemaal (via [B] ) voor [eiser] waren bestemd, maar of dat zo is, kan in het midden blijven. In elk geval was een deel daarvan (via [B] ) voor [eiser] bestemd en die levering is uitgebleven.
4.21.
Het tweede wat niet goed is gegaan, is dat [A] bij die eerste “wave” niet heeft gehandeld volgens de op haar website vermelde methode, te weten dat uitleveringen op volgorde van binnenkomst van de orders plaatsvinden. Zij heeft toen immers geen enkel product aan [B] (voor de bestelling van [eiser] ) geleverd, terwijl die bestelling (ruim drie/vier maanden voor de eerste “wave”) één van de eerste in rij moet zijn geweest. Uit de Whatsapp-gesprekken tussen [B] en [A] blijkt immers dat [A] begin mei 2023 niet veel andere (grote) bestellingen had (zie productie 4 b, pagina 3 dagvaarding, waarin [A] appt: ‘
Ik heb 1 klantje met 4 bb's en de rest heeft allemaal maar 1 of 2 stuks’).Zelfs indien andere klanten vlak voor of na [eiser] nog wat kleine bestellingen zouden hebben geplaatst, welke stelling [A] niet heeft onderbouwd, dan heeft zij nog steeds niet de op haar website vermelde uitleveringsmethode gevolgd, want [eiser] heeft bij de eerste “wave” helemaal niets gekregen.
4.22.
Tot slot is ook de levering op 10 oktober 2023 met tussenkomst van de advocaten van [eiser] en [A] niet volgens afspraak gegaan. Toen zijn er 5 boosterboxen, 5 (in plaats van 20) giftsets en 2 playmats geleverd. Ter zitting heeft [A] toegelicht dat zij de aantallen van de giftsets verkeerd had ingeschat. Dat kan gebeuren, maar gelet op de moeizame voorgeschiedenis had het voor de hand gelegen om daar bij de levering dan in ieder geval iets over te zeggen. Dit heeft het vertrouwen in het alsnog correct nakomen van de overeenkomst door [A] bepaald niet hersteld.
[B] en [A] waren in verzuim en de tekortkoming was ernstig genoeg om een ontbinding te rechtvaardigen
4.23.
[eiser] heeft [B] en [A] (op basis van de lastgevings-overeenkomst met [B] ) op 14 november 2023 gesommeerd de restende producten (tot) eind 2023 te leveren. Toen die levering uitbleef, heeft zij op 2 januari 2024 de overeenkomst met [B] en [A] partieel ontbonden. Dat mocht zij doen want [B] en [A] waren toen in verzuim en de tekortkoming was ernstig genoeg om een ontbinding te rechtvaardigen. [eiser] had immers 591 van de 603 producten niet ontvangen.
het beroep van [B] op de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van de ontbinding slaagt niet
4.24.
Volgens [B] is het onaanvaardbaar dat [eiser] de overeenkomst met haar heeft ontbonden omdat zij [eiser] steeds behulpzaam is geweest. Haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. Het enkele feit dat zij heeft meegewerkt met [eiser] om ervoor te zorgen dat [A] aangesproken kon worden, maakt niet dat [eiser] de overeenkomst met [B] niet (partieel) had mogen ontbinden.
tussenconclusie
4.25.
[eiser] heeft de overeenkomst tussen haar en [B] en tussen [B] en [A] op 2 januari 2024 rechtsgeldig partieel ontbonden. Haar vordering om dit voor recht te verklaren, zal worden toegewezen.
[B] en [A] moeten de resterende koopprijs terugbetalen
4.26.
Omdat [eiser] de overeenkomsten partieel heeft ontbonden, heeft zij recht op terugbetaling van wat zij voor de niet geleverde producten heeft betaald. Dat betekent dat [B] een terugbetalingsverplichting heeft van in totaal € 50.956,04 en [A] jegens [B] (en op grond van de lastgevingsovereenkomst jegens [eiser] ) een terugbetalingsverplichting heeft van € 46.504,38. Zoals hierna zal worden besproken worden [B] en [A] voor dit laatste bedrag hoofdelijk veroordeeld. Een betaling door [A] aan [eiser] strekt daardoor in mindering op de betalingsverplichting van [B] aan [eiser] . Daarnaast is [B] het restant van de hoofdsom (€ 50.956,04 - € 46.504,38 =) € 4.451,66 aan [eiser] verschuldigd.
[B] en [A] zijn over deze bedragen de wettelijke rente verschuldigd vanaf 17 januari 2024. Deze terugbetalingsverplichtingen met de wettelijke rente zullen worden toegewezen.
Schadevergoeding in de vorm van gederfde winst
4.27.
Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst (artikel 6:96 BW). [eiser] vordert naast terugbetaling van de koopprijs ook schadevergoeding in de vorm van gederfde winst.
4.28.
Op grond van artikel 6:277 lid 1 BW moet [B] aan [eiser] de schade vergoeden die [eiser] lijdt doordat geen nakoming maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. Dit is de winst die [eiser] had kunnen maken op de niet geleverde producten indien [eiser] deze producten te zijner tijd voor een hoger bedrag had kunnen verkopen. Op grond van artikel 2.2 van de lastgevingsovereenkomst kan [eiser] ook de schade vorderen die [B] lijdt als gevolg van de tekortkoming van [A] en de partiele ontbinding van de overeenkomst tussen [B] en [A] . Die schade is niet beperkt tot de winst die [B] op deze transactie had kunnen maken maar bestaat uit de schadevergoeding die [B] aan [eiser] verschuldigd is geraakt door toedoen van [A] . Dat is dus hetzelfde bedrag waarop [eiser] jegens [B] recht heeft. Ook voor deze veroordeling jegens [A] vormt artikel 6:277 lid 1 BW de grondslag. Op grond van lid 2 van artikel 6:277 BW is dit anders wanneer de tekortkoming niet kan worden toegerekend.
het beroep van [B] op overmacht slaagt niet
4.29.
Volgens [B] kan de tekortkoming haar niet worden toegerekend en daarom doet zij een beroep op overmacht. Zij voert aan dat het door [A] komt dat zij de Disney Lorcana producten niet aan [eiser] kon leveren. Dat klopt, maar toch slaagt haar beroep op overmacht niet. Zij heeft als professionele handelaar met een voor haar nieuw product voor een groot bedrag een grote bestelling van [eiser] tot tweemaal toe geaccepteerd en bij [A] geplaatst. Het komt volgens de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening en (ondernemers)risico dat haar leverancier ( [A] ) niet volgens afspraak aan haar heeft geleverd.
het beroep van [A] op overmacht slaagt niet
4.30.
Het beroep van [A] op overmacht slaagt ook niet. Zij heeft aangevoerd dat in haar algemene voorwaarden een artikel over overmacht is opgenomen dat inhoudt dat geen schadevergoeding verschuldigd is als [A] niet kan leveren door een van haar wil onafhankelijke situatie. Volgens haar is dat het geval maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd. Zij heeft zelfs niet onderbouwd dat zij de producten daadwerkelijk heeft ingekocht. Bovendien heeft zij niet onderbouwd gesteld dat zij haar algemene voorwaarden tijdig duurzaam heeft verstrekt aan [B] en deze door [B] zijn geaccepteerd. Haar beroep op haar algemene voorwaarden heeft [A] ter zitting ook niet langer gehandhaafd. Voor [A] geldt bovendien hetzelfde als voor [B] . Zij heeft als professionele handelaar een grote bestelling geaccepteerd en het komt voor haar rekening en (ondernemers)risico dat zij niet volgens afspraak heeft geleverd. Haar beroep op overmacht heeft zij ter zitting ook niet nader onderbouwd. De stelling dat in oktober 2023 producten uit haar auto zouden zijn gestolen is bij een blote stelling gebleven. Ook heeft zij op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij wel had kunnen leveren en dat ook had gedaan indien [B] zich had onthouden van negatieve uitlatingen over [A] in de markt.
[eiser] heeft haar gederfde winst voldoende onderbouwd
4.31.
[eiser] maakt aanspraak op een schadevergoeding van € 27.835,36. Deze schade bestaat uit winstderving, zijnde het verschil tussen de prijs die zij aan [B] heeft betaald voor de niet geleverde producten en de waarde van die producten op 2 januari 2024 (de datum van ontbinding).
4.32.
Anders dan [B] en [A] menen, heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank haar gederfde winst voldoende onderbouwd. Met haar verwijzing naar één website per product op de peildatum (de datum van ontbinding) heeft zij haar gederfde winst voldoende en realistisch aangetoond. [B] en [A] hebben ook geen aanknopingspunten aangereikt, die deze berekening van de waardebepaling in twijfel trekken. Volgens [B] en [A] had [eiser] verder niet de intentie om de producten op korte termijn door te verkopen. Zelfs als daarvan uitgegaan zou worden, dan zou op de een of andere manier de (gestegen) waarde weer teruggerekend moeten worden naar de peildatum (de datum van ontbinding). Niet in geschil is immers dat de producten in waarde zouden stijgen. De rechtbank sluit dus aan bij de berekening van [eiser] .
het beroep van [B] op de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van de schadevergoeding gaat niet op
4.33.
[B] voert ook aan dat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat uit hoofde van de ontbinding schadevergoeding wordt gevorderd. Zij voert aan dat het ertoe zal leiden dat zij het gehele door haar ontvangen bedrag dient terug te betalen aan [eiser] , terwijl [A] de koopprijs heeft gekregen en mogelijk ook nog in het bezit is van de Disney Lorcana producten.
4.34.
Op grond van art. 6:109 BW, welke bepaling een toepassing is van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen indien toekenning van de volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Daarbij dient een afweging plaats te vinden van de belangen en alle overige omstandigheden die aan de zijde van beide partijen bestaan. De rechter dient met terughoudendheid gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot matiging (ECLI:NL:HR:1999:ZC2913).
4.35.
De rechtbank ziet in de tussen partijen bestaande rechtsverhouding geen grond voor de stelling dat toekenning van de volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De schadevergoeding is verschuldigd omdat [B] haar leveringsverplichting niet is nagekomen van een overeenkomst die zij vrijwillig is aangegaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de verschuldigde schadevergoeding te matigen.
tussenconclusie
4.36.
De gevorderde schadevergoeding van € 27.835,36 is toewijsbaar en zal op grond van artikel 6:277 lid 1 BW worden toegewezen jegens zowel [B] als [A] . [B] en [A] zijn over deze bedragen de wettelijke rente verschuldigd vanaf 17 januari 2024.
de beslagkosten
4.37.
[eiser] vordert primair om [A] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. [eiser] vordert (inclusief 2 x griffierecht voor de beslagrekesten) aan beslagkosten € 2.746,25. De beslagkosten worden begroot op € 2.746,27 voor verschotten en € 2.428,00 voor salaris advocaat (2 x rekest x € 1.214,00). [A] is over deze bedragen de wettelijke rente verschuldigd vanaf 17 januari 2024.
de buitengerechtelijke kosten
4.38.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het bedrag dat zij vordert van [B] aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) bepaalde tarief en zal worden toegewezen. Het bedrag dat zij vordert van [A] komt ook overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De wettelijke rente over deze bedragen is toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding.
de proceskosten
4.39.
[B] en [A] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- explootkosten € 112,99
- explootkosten 112,99
- griffierecht 1.525,00
- salaris advocaat 3.642,00 (3 punten × tarief € 1.214,00 )
- nakosten
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.565,98
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
hoofdelijke veroordeling
4.40.
Er bestaat verbondenheid voor gelijke delen, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling iets anders voortvloeit (artikel 6:6 BW). [eiser] vordert om [B] en [A] hoofdelijk te veroordelen voor wat betreft de terugbetaling van de resterende koopsom en de schadevergoeding. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat uit de lastgevingsovereenkomst voortvloeit dat een betaling van [A] aan [eiser] in mindering strekt op de betalingsverplichting van [B] aan [eiser] en dat een hoofdelijke veroordeling dit mogelijk maakt. Anders dan [B] betoogt, ziet de rechtbank gelet op de lastgevingsovereenkomst een grondslag voor een hoofdelijkheid.
in de vrijwaringszaak
4.41.
[B] vordert om [A] te veroordelen om te betalen datgene waartoe [B] in de hoofdzaak jegens [eiser] mocht worden veroordeeld. Omdat het in de hoofdzaak tot een veroordeling van [B] is gekomen, doet deze situatie zich voor. De vordering in vrijwaring zal dus worden beoordeeld.
4.42.
Zoals in de hoofdzaak is overwogen is [A] tekort geschoten in de levering van de Disney Lorcarna producten aan [B] . [eiser] mocht de overeenkomst tussen [B] en [A] ontbinden en [A] moet de resterende koopsom terugbetalen en de schade van [B] vergoeden. Het beroep van [A] op eigen schuld van [B] gaat niet op. Het is immers [A] die niet levert en die op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij de resterende producten wel aan [B] had kunnen leveren en dat ook zou hebben gedaan indien [B] zich had onthouden van negatieve uitlatingen over [A] in de markt.
4.43.
In de hoofdzaak is [B] verder veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten. Ook deze kosten komen voor rekening van [A] .
4.44.
De vordering van [B] in de vrijwaringszaak omvat de veroordeling van [A] tot vergoeding van de proceskosten in de hoofdzaak. [B] en [A] zijn in de hoofdzaak samen in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten die in de hoofdzaak (samen met [A] ) voor rekening van [B] zijn gekomen, moeten door [A] worden vergoed. Door de toerekenbare tekortkoming van [A] heeft [B] immers niet kunnen nakomen jegens [eiser] .
4.45.
[A] is in de vrijwaringszaak in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [B] worden begroot op:
- dagvaarding € 116,39
- salaris advocaat 2.428,00 (2 punten × tarief € 1.214,00 )
- nakosten
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.717,39
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
verklaart voor recht dat de in §11 van de dagvaarding beschreven overeenkomst tussen [eiser] en [B] op 2 januari 2024 voor 495 Disney Lorcana Boosterboxen, 95 Disney Lorcana Giftsets en 1 Disney Lorcana Mickey Playmat (partieel) is ontbonden op 2 januari 2024,
5.2.
verklaart voor recht dat de in §12 van de dagvaarding beschreven overeenkomst tussen [B] en [A] op 2 januari 2024 voor 495 Disney Lorcana Boosterboxen, 95 Disney Lorcana Giftsets en 1 Disney Lorcana Mickey Playmat (partieel) is ontbonden op 2 januari 2024,
5.3.
veroordeelt [B] en [A] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 46.504,38, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 17 januari 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [B] om aan [eiser] te betalen € 4.451,66, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 17 januari 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [B] en [A] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 27.835,36 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 17 januari 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [B] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten aan [eiser] van € 1.562,92, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 januari 2024,
5.7.
veroordeelt [A] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten aan [eiser] van € 1.309,75, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 23 januari 2024,
5.8.
veroordeelt [A] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.174,27, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt [B] en [A] in de proceskosten van € 5.565,98, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.10.
veroordeelt [B] en [A] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.3. tot en met 5.10. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring
5.13.
veroordeelt [A] om aan [B] te betalen waartoe [B] in de hoofdzaak is veroordeeld,
5.14.
veroordeelt [A] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op € 2.717,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.15.
veroordeelt [A] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.16.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.13 tot en met 5.15 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.17.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
pvt 4189