ECLI:NL:RBMNE:2025:932

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
25/128 F
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatie van een onderhands akkoord met één weigerende schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2025 uitspraak gedaan over de homologatie van een onderhands akkoord van de besloten vennootschap [verzoekster] B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om homologatie is ingediend na een stemming onder de schuldeisers, waarbij alle klassen hebben ingestemd, met uitzondering van één schuldeiser, [onderneming 9]. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na een eerdere beschikking op 14 februari 2025 en de behandeling vond plaats op 27 februari 2025 via een online videoverbinding. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de onderneming [verzoekster] in overweging genomen, waaronder de financiële problemen die zijn ontstaan door de gevolgen van COVID-19 en de hoge schuldenlast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van [verzoekster] op 1 september 2024 € 8,3 miljoen bedroeg, met een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst en andere schuldeisers. De rechtbank heeft ook de liquidatiewaarde en reorganisatiewaarde van de onderneming beoordeeld, evenals de gevolgen van de financiering van het akkoord. De rechtbank concludeert dat er geen afwijzingsgronden zijn en dat het akkoord kan worden gehomologeerd, ondanks de bezwaren van [onderneming 9]. De rechtbank heeft de homologatie van het akkoord goedgekeurd, waarbij is opgemerkt dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet wezenlijk worden geschaad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Team Insolventie – meervoudige kamer
Vonnis op grond van artikel 383 Faillissementswet (Fw)
rekestnummer: 25/128
uitspraakdatum: 4 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 1] ,
verzoekster,
hierna te noemen: “ [verzoekster] ”,
advocaten: mrs. A.W. de Man, J.P. Postma en M.G. Anneveld te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de beschikking van 14 februari 2025.
1.2.
Het verzoek is op 27 februari 2025 middels een online videoverbinding in raadkamer behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [A] , bestuurder,
- de heer [B] , bestuurder,
- de heer [C] , controller,
- de heer [D] , [onderneming 1] B.V. / [onderneming 2] B.V., aandeelhouder/ financier van het akkoord,
- de heer [E] , adviseur ( [onderneming 3] ),
- de heer mr. A.W. de Man, advocaat,
- de heer mr. J.P. Postma, advocaat,
- mevrouw mr. M.G. Anneveld, advocaat.

2.De feiten

De organisatie

2.1.
[verzoekster] is statutair gevestigd te [plaats 1] en houdt kantoor in [plaats 2] . [verzoekster] is onderdeel van de [onderneming 1] . Dit is een gespecialiseerde leverancier van bereikbaarheidsdiensten via telefoon, e-mail, chat en sociale media. De groep neemt (een deel van) het klantcontact over van organisaties die ervoor kiezen deze activiteiten niet zelfstandig uit te voeren of deze willen uitbesteden. De dienstverlening is met name gericht op helpdeskondersteuning, waarbij klanten worden bijgestaan met vragen over producten en diensten, facturen, verkoopinformatie en het oplossen van technische storingen. Daarnaast houdt de [onderneming 1] zich bezig met directe (tele-)marketing. [verzoekster] is binnen de groep verantwoordelijk voor het leveren van klantcontactdiensten op operationeel niveau. De groep heeft circa 700 medewerkers in dienst, verdeeld over zes locaties in Nederland. Bij [verzoekster] zijn 187 werknemers in dienst.
2.2.
De juridische- en kapitaalstructuur van [verzoekster] is als volgt. De besloten vennootschap [onderneming 4] B.V. houdt alle aandelen in het kapitaal van [verzoekster] . De aandelen van [onderneming 4] worden gehouden door de besloten vennootschap [onderneming 1] B.V. Vanaf juli 2024 houdt de besloten vennootschap [onderneming 2] B.V. 93,55 % van de aandelen in het kapitaal van [onderneming 1] . De groep kan schematisch als volgt worden weergegeven:
2.3.
[verzoekster] houdt alle aandelen in het kapitaal van de naamloze vennootschap [onderneming 5] N.V. en de besloten vennootschap [onderneming 6] B.V. In [onderneming 6] vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. In het kader van de vereenvoudiging van de structuur en processen binnen de groep, zal [onderneming 6] worden afgewikkeld door ontbinding en liquidatie. De schulden van de [naam onderneming 5] entiteiten zijn dusdanig hoog dat de aandelen die [verzoekster] houdt, geen waarde vertegenwoordigen.
Financiering
2.4.
De groep is gefinancierd door BNP Paribas door middel van een factoringfaciliteit, met een limiet van € 3 miljoen. Op 1 september 2024 was een totaalbedrag van ruim € 800.000 opgenomen door de groep. [verzoekster] had op voormelde datum een positief saldo van ongeveer € 300.000. BNP Paribas kan positieve en negatieve saldi van de verschillende rekeningen binnen de groep verrekenen. Hierdoor bedroeg de netto uitstaande schuld van de groep aan BNP Paribas op 1 september 2024 € 38.415. BNP Paribas heeft een pandrecht op debiteuren van de groep, welke vorderingen de waarde van de netto uitstaande schuld verregaand overstijgen. BNP Paribas is om die reden buiten het akkoord gelaten. [verzoekster] zou, in het geval BNP Paribas zou gaan uitwinnen, een regresvordering krijgen op groepsleden.
2.5.
Op 1 september 2024 heeft [verzoekster] intercompany schulden voor een totaalbedrag van € 2.108.193.
2.6.
[verzoekster] vormt samen met [onderneming 6] een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De schuld aan de Belastingdienst bedraagt € 5.405.609. Deze schuld bestaat onder meer uit nog te betalen loonbelasting (€ 890.004), omzetbelastingschuld (€ 3.155.092) en in verband met Corona uitgestelde loonbelastingen (€ 585.360) en omzetbelasting (€ 750.153).
2.7.
[verzoekster] heeft een totale schuldenlast per 1 september 2024 van € 8,3 miljoen.
Oorzaken en operationele herstructurering
2.8.
De financiële en operationele problemen van [verzoekster] vinden hun oorzaak in een aantal factoren. Door de gevolgen van COVID-19 is de schuldenlast van [verzoekster] onevenredig toegenomen. Daarbij is sprake van sterk toegenomen inflatie, met name door aanzienlijke loonstijgingen in de jaren 2022 en 2023. Deze kostenstijgingen konden door [verzoekster] niet volledig worden doorberekend aan haar klanten. De aflossingen van de loon- en omzetbelastingen (gezamenlijk € 5.380.609) en de schuld naar SZW (ter hoogte van € 75.880) moeten naar verwachting in 60 maanden worden afgelost.
2.9.
De groep heeft een aantal maatregelen genomen, waaronder kostenbesparingen in het personeelsbestand, een aanscherping van de strategie, het vereenvoudigen van de groepsstructuur, het sluiten van een van de vier locaties en het afstoten van een verdieping op een andere locatie. Daarnaast is er een kostenbesparingsprogramma op ICT-gebied uitgevoerd om de operationele kosten verder te verlagen. Als gevolg hiervan wordt vanaf maart 2025 een reductie van de vaste kosten op loongebied gerealiseerd van € 1,1 miljoen per jaar. De huurkosten worden omlaag gebracht met een bedrag van € 200.000 per jaar.
2.10.
Management heeft een prognose opgesteld waarbij wordt uitgegaan van een beperkte omzetgroei (1,9%). De EBITDA zal zich ontwikkelen van € 155.276 (2025) tot € 233.942 (2027). Op basis hiervan verwacht [verzoekster] een operationele geldstroom van € 154.602 (2025) tot € 177.147 (2027). [verzoekster] is op basis van deze prognose niet in staat haar schulden te voldoen, zonder financiële herstructurering.
Reorganisatie- en liquidatiewaarde
2.11.
[verzoekster] heeft haar reorganisatie- en liquidatiewaarde laten bepalen. De liquidatiewaarde is bepaald op een bedrag van € 1.157.322. Daarbij is [verzoekster] uitgegaan van de volgende aanname:
Bij een hypothetisch faillissement zal men de bezittingen van de vennootschap onder druk verkopen. Het is niet aannemelijk dat de vennootschap een doorstart zal maken danwel dat gegeven de beperkte omvang hier enige goodwill uit zal voortkomen.
2.12.
Van belang is verder dat in de liquidatiewaarde wordt gerekend met een waarde van verpande vorderingen op debiteuren ten bedrage van € 499.987. Hierover wordt opgemerkt:
Voor de verdere bespreking wordt aangenomen dat het positieve saldo van de factoring faciliteit alswel de uitwinning van de debiteuren in de boedel worden opgenomen. De lezer dient bewust te zijn dat dus wordt uitgegaan van het meest gunstige scenario.
2.13.
De reorganisatiewaarde van de onderneming is bepaald op een bedrag van € 1.408.236. Deze reorganisatiewaarde is vastgesteld op basis van de DCF-methode. Hierbij is gerekend met een disconteringsvoet van 10,83% en een groei van 2%.

3.Het akkoord en de stemming

3.1.
[verzoekster] heeft op 18 december 2024 een eerste concept van het akkoord toegezonden aan schuldeisers. Het akkoord gaat uit van de volgende klassenindeling en aanbod aan schuldeisers:
Klasse
Vordering
Aanbod
Uitkering cash
I: Belastingdienst
€ 5.405.609
€ 1.430.726 (26,5%)
waarvan: (i) 60% direct
(ii) juni 2025: € 300.000
(iii) restant 12 termijnen
€ 858.436
II: MKB-schuldeisers
€ 317.677
€ 63.535 (20%)
€ 63.535
III: Concurrente schuldeisers
€ 270.562
€ 32.468 (12%)
€ 32.468
IV: Gelieerde partijen
€ 2.108.193
-
-
Totaal
€ 8.102.041
€ 1.526.729
€ 954.438
3.2.
De volgende schulden worden buiten het akkoord gelaten:
- een btw-schuld die ontstaat door de totstandkoming van het akkoord van € 73.840,
- schuldeisers met een vordering van minder dan € 250 (excl. btw) van totaal € 1.516,
- het pensioenfonds met een vordering van € 20.890, en
- vorderingen van verhuurders (€ 61.796), wiens vordering volledig is gedekt door een verstrekte waarborgsom.
3.3.
De aandeelhouder van [verzoekster] wordt ook niet in het akkoord betrokken. Dit wordt in het akkoord niet vermeld.
3.4.
Voor de financiering van het akkoord is een bedrag van € 1.254.438 beschikbaar. Hiermee kan de totale cashuitkering op basis van het akkoord worden voldaan en het bedrag dat in juni 2025 aan de belastingdienst zal worden betaald (€ 300.000). [onderneming 2] is bereid dit bedrag te financieren in de vorm van een agio storting.
3.5.
De stemgerechtigden hebben 14 dagen de gelegenheid gehad om hun stem
kenbaar te maken. De stemperiode liep af op 3 februari 2025, om 23.59 uur. De uitslag van de stemming is dat alle klassen hebben ingestemd met het akkoord. Eén schuldeiser, [onderneming 9] (€ 6.318), heeft tegen het akkoord gestemd.
Klassen
Totaal
Gestemd
Voor
Uitslag
I: Belastingdienst
Vordering
€ 5.405.609
€ 5.405.609
€ 5.405.609
100%
Stemmen
1
1
1
II: MKB-schuldeisers
Vordering
€ 317.677
€ 317.677
€ 317.677
100%
Stemmen
9
9
9
III: Concurrente schuldeisers
Vordering
€ 268.8801.
€ 268.8802
€ 262.562
98%
Stemmen
20
20
19
IV: Gelieerde partijen
Vordering
€ 2.108.193
€ 2.108.193
€ 2.108.193
100%
Stemmen
4
4
4
1. Een schuldeiser uit klasse III (€ 568) bleek te zijn voldaan en heeft daarom niet meegestemd. De vordering van [onderneming 9] (klasse III) stond in het akkoord opgenomen voor een bedrag van € 7.432. Het correcte bedrag is € 6.318. Voor dit bedrag heeft [onderneming 9] gestemd.
2. In het stemverslag staat bij klasse 3 een fout bedrag opgenomen, namelijk: € 262.562.

4.Het verzoek

4.1.
[verzoekster] vraagt om homologatie van het akkoord. Er zijn geen afwijzingsgronden. Slechts één schuldeiser, [onderneming 9] , heeft tegen het akkoord gestemd.
4.2.
[verzoekster] heeft nog het volgende opgemerkt: [onderneming 9] heeft aan [verzoekster] aangegeven dat zij bij een faillissement van [verzoekster] financieel mogelijk beter af zou zijn geweest. Dit, omdat zij bij faillissement de leaseovereenkomst had beëindigd en de teruggenomen leaseauto’s had kunnen verkopen. Deze suggestie is niet cijfermatig onderbouwd door [onderneming 9] . Op 5 februari 2025 heeft [verzoekster] aan [onderneming 9] gevraagd haar standpunt te onderbouwen, maar die onderbouwing is niet gegeven.
4.3.
Bovendien leidt deze stelling in geen geval tot een afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 384 lid 3 Fw. Bij die afweging dient alleen te worden gekeken
“naar de waarde van de onderneming, in faillissement bestaande uit het te vereffenen vermogen van (enkel) de schuldenaar. Het is immers slechts die waarde waar de gezamenlijkheid van schuldeisers en aandeelhouders aanspraak op heeft. En slechts de eerlijke verdeling van die waarde is waar deze bepaling op ziet.” (zie Rb. Limburg 8 oktober 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:8851). De mogelijke opbrengst van de verkoop van de auto's bij terugname kan op basis hiervan niet worden betrokken bij deze afweging, aldus [verzoekster] .

5.De beoordeling

5.1.
[verzoekster] heeft gekozen voor een besloten akkoordprocedure. [verzoekster] is statutair gevestigd in [plaats 1] . Gezien het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw juncto artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om het verzoek in behandeling te nemen. Uit artikel 262 Rv volgt verder dat deze rechtbank bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
5.2.
Alle klassen hebben voor het akkoord gestemd, zodat [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek tot homologatie (artikel 383 lid 1 Fw).
5.3.
Er zijn geen stemgerechtigden die hebben gevraagd om de homologatie van het akkoord te weigeren. Dit betekent dat het akkoord alleen zal worden getoetst aan de algemene afwijzingsgronden van artikel 384 lid 2 Fw. Het via [verzoekster] bij de rechtbank bekende verweer van [onderneming 9] , komt neer op een beroep op artikel 384 lid 3 Fw. Dit verweer zal de rechtbank niet beoordelen, reeds omdat [onderneming 9] geen afwijzingsverzoek heeft ingediend.
5.4.
[verzoekster] verkeert in de situatie dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden, zodat zonder herstructurering een toekomstige insolventie niet kan worden afgewend. [verzoekster] is op basis van de hiervoor vastgestelde feiten niet in staat haar schulden af te lossen op basis van de verwachte geldstromen.
5.5.
In artikel 375 lid 1 Fw is voorgeschreven dat het akkoord alle informatie moet bevatten die de stemgerechtigde schuldeisers (en aandeelhouders) nodig hebben om zich een geïnformeerd oordeel te kunnen vormen over het akkoord, waaronder in elk geval de in dat artikellid genoemde gegevens. Wanneer schuldeisers of aandeelhouders vinden dat de informatie onvoldoende is, zullen zij over het algemeen tegen het akkoord stemmen of zich van stemming onthouden. In dit geval is sprake van een breed gedragen akkoord. Alleen [onderneming 9] , een schuldeiser met een relatief klein geldelijk belang, heeft tegen het akkoord gestemd.
5.6.
Bij de berekening van de liquidatiewaarde, die het meest waarschijnlijke scenario bij een faillissement van de onderneming weergeeft, moet een opmerking worden gemaakt. De eisen die aan deze berekening kunnen worden gesteld en mate van gedetailleerdheid daarvan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. [verzoekster] heeft er in dit geval voor gekozen om de boedelkosten in de berekening te betrekken. Hieronder vallen in dit geval het salaris van de curator, loonverplichtingen gedurende vier tot zes weken en de huurverplichtingen van [verzoekster] gedurende een periode van drie maanden. Als een onderneming daarvoor kiest, moeten in beginsel ook de tegenover deze kosten staande opbrengsten in de berekening worden betrokken. Een curator zal steeds de mogelijkheid onderzoeken om een onderneming gedurende een bepaalde periode voort te zetten. Een dergelijke voortzetting kan leiden tot opbrengsten die de liquidatiewaarde positief beïnvloeden en deze opbrengsten moeten dus bij de berekening van de liquidatiewaarde worden betrokken. In het geval van [verzoekster] betekent dit dat de liquidatiewaarde zou moeten worden verhoogd met de opbrengsten (bruto omzetresultaat) gedurende een maand. Dit komt neer op een bedrag van ongeveer € 300.000. [verzoekster] heeft hierover niets in het akkoord vermeld, maar dit had dus wel gemoeten (artikel 375 lid 1 onder g Fw).
5.7.
Het voorgaande gebrek in de informatievoorziening had redelijkerwijs niet tot een andere uitkomst van de stemming kunnen leiden. Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat haar bedrijfsvoering in hoge mate afhankelijk is van haar ICT-systemen, waarmee [verzoekster] toegang heeft tot gegevens van haar klanten. Zonder die koppelingen, kunnen de medewerkers van [verzoekster] geen antwoord geven op telefonische vragen. Voortzetting van de activiteiten in de eerste periode van een faillissement, is daarom niet waarschijnlijk. De rechtbank kan deze verklaring van [verzoekster] volgen. Daar komt bij dat [verzoekster] in de liquidatiewaarde heeft gerekend met een waarde van verpande vorderingen op debiteuren ten bedrage van € 499.987. Deze waarde zou waarschijnlijk niet aan de schuldeisers ten goede komen in een faillissement. Per saldo is de liquidatiewaarde dus in ieder geval niet te laag vastgesteld.
5.8.
Op grond van artikel 375 lid 2 onder c Fw moet bij het akkoord een opgave zitten van schuldeisers of aandeelhouders die niet onder het akkoord vallen. [verzoekster] heeft nagelaten om bij het akkoord te vermelden dat haar aandeelhouder in het akkoord worden betrokken. Ter zitting heeft [verzoekster] toegelicht dat de aandeelhouder desondanks wel door het akkoord wordt geraakt. Via de aandeelhouder wordt immers een bedrag van ruim € 1,2 miljoen als agio gestort om de financiering van het akkoord mogelijk te maken. Het is voldoende aannemelijk dat zonder deze financiering een akkoord in het geheel niet tot stand zou zijn gekomen. Gelet op deze toelichting is voldoende aannemelijk dat ook dit gebrek niet een andere uitkomst van de stemming tot gevolg zou hebben gehad.
5.9.
De in het akkoord gehanteerde klassenindeling voldoet aan de vereisten van artikel 374 Fw. De rechten van [onderneming 9] in geval van faillissement verschillen mogelijk van andere concurrente schuldeisers, omdat zij in dat geval mogelijk auto’s kan terugnemen. Op basis van de voorliggende feiten kan niet worden vastgesteld dat dit verschil zodanig is dat van een vergelijkbare positie geen sprake is. [onderneming 9] heeft, ondanks expliciete vragen van [verzoekster] , op dit punt geen enkele onderbouwing gegeven, terwijl dit wel op haar weg lag. Met name is niet bekend wat de waarde van de rechten van [onderneming 9] in faillissement zou zijn.
5.10.
Voor het overige bevat het akkoord en de bijlagen alle in de wet voorgeschreven informatie.
5.11.
Er zijn ook verder geen gronden voor weigering van de homologatie:
- de stemgerechtigden zijn in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verkrijgen.
- de stemgerechtigden zijn op de juiste wijze in kennis zijn gesteld van het akkoord en de beschikking dagbepaling behandeling homologatieverzoek.
- de stemgerechtigden hebben voldoende bedenktijd gehad.
- de stemgerechtigden zijn voor het juiste bedrag toegelaten tot de stemming.
- de nakoming van het akkoord is voldoende gewaarborgd.
- het is redelijkerwijs aannemelijk dat de nieuwe financiering, in de vorm van een agio storting, de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet wezenlijk schaadt.
- er zijn geen redenen om aan te nemen dat het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders of met behulp van andere oneerlijke middelen tot stand is gekomen.
- tot slot zijn er ook geen andere redenen die zich tegen de goedkeuring van het akkoord verzetten.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
homologeert het door [verzoekster] aangeboden akkoord.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Neijt, voorzitter, mr. C.A.M. de Bruijn en
mr. G.M. Drenth, rechters, en in aanwezigheid van W. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.