In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2025 uitspraak gedaan over de homologatie van een onderhands akkoord van de besloten vennootschap [verzoekster] B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om homologatie is ingediend na een stemming onder de schuldeisers, waarbij alle klassen hebben ingestemd, met uitzondering van één schuldeiser, [onderneming 9]. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na een eerdere beschikking op 14 februari 2025 en de behandeling vond plaats op 27 februari 2025 via een online videoverbinding. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de onderneming [verzoekster] in overweging genomen, waaronder de financiële problemen die zijn ontstaan door de gevolgen van COVID-19 en de hoge schuldenlast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van [verzoekster] op 1 september 2024 € 8,3 miljoen bedroeg, met een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst en andere schuldeisers. De rechtbank heeft ook de liquidatiewaarde en reorganisatiewaarde van de onderneming beoordeeld, evenals de gevolgen van de financiering van het akkoord. De rechtbank concludeert dat er geen afwijzingsgronden zijn en dat het akkoord kan worden gehomologeerd, ondanks de bezwaren van [onderneming 9]. De rechtbank heeft de homologatie van het akkoord goedgekeurd, waarbij is opgemerkt dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet wezenlijk worden geschaad.