ECLI:NL:RBMNE:2025:930

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
11276184 AC EXPL 24-2040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenveroordeling in civiele procedure na kort geding

In deze civiele procedure, die diende voor de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiser zijn vordering verminderd tot alleen een proceskostenveroordeling. Eiser had eerder in een kort geding procedure al zijn vorderingen toegewezen gekregen, maar in deze bodemprocedure heeft hij zijn vorderingen tot ontruiming en betaling ingetrokken. De kantonrechter heeft besloten de proceskosten te compenseren, omdat geen van de partijen in het ongelijk is gesteld. De procedure begon toen gedaagden de huur van een opslagruimte niet tijdig ontruimden en een betalingsachterstand hadden. Eiser heeft daarop een kort geding aangespannen, waarin hij ontruiming en betaling vorderde, wat werd toegewezen. In deze bodemprocedure werd enkel de vordering tot proceskosten behandeld. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel eiser in het kort geding in het gelijk was gesteld, dit niet automatisch betekende dat hij ook in deze procedure als in het gelijk gesteld kon worden. De kantonrechter heeft begrip voor de keuze van eiser om een kort geding te starten, maar concludeerde dat de proceshouding van gedaagden niet de reden was voor de aparte procedures. Uiteindelijk werd besloten dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11276184 \ AC EXPL 24-2040 ABK 62937
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Hafkamp Gerechtsdeurwaarders,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , H.O.D.N. [handelsnaam] ,

gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
procederend in persoon,
2.
[gedaagde sub 2],
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1]
1.2.
In een brief van 13 november 2024 zijn partijen opgeroepen om te verschijnen bij een mondelinge behandeling, ingepland op woensdag 29 januari 2025 om 15.30 uur. In een brief van 16 januari 2025 heeft [eiser] laten weten dat een mondelinge behandeling geen nut meer heeft, omdat de kantonrechter in een kortgedingprocedure op alle punten al een inhoudelijk oordeel heeft gegeven. [eiser] heeft al zijn vorderingen ingetrokken, behalve zijn vordering tot veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten. [eiser] heeft daarom de kantonrechter verzocht om de mondelinge behandeling niet door te laten gaan. [gedaagde sub 1] heeft gereageerd en geen bezwaar gemaakt tegen dat verzoek en ook niet tegen de eiswijziging. De kantonrechter heeft daarom besloten de mondelinge behandeling niet door te laten gaan.
1.3.
De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt over de vordering van een proceskostenveroordeling nader schriftelijk te onderbouwen. Dat hebben [eiser] en [gedaagde sub 1] gedaan, [eiser] per mail van zijn gemachtigde van 28 januari 2025 en [gedaagde sub 1] per mail van 29 januari 2025.
1.4.
Daarna heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis wordt uitgesproken.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[gedaagden] huurden tot en met 31 juli 2024 van [eiser] een opslagruimte in [vestigingsplaats 1] . [eiser] is deze procedure in augustus 2024 gestart, omdat [gedaagden] de opslagruimte op dat moment nog niet hadden ontruimd, terwijl de huurovereenkomst al was geëindigd, en er een betalingsachterstand was ontstaan van meer dan drie maanden huur. [eiser] vorderde ontruiming van het gehuurde en betaling van de achterstand.
2.2.
Toen in oktober 2024 bleek dat de mondelinge behandeling in deze procedure niet eerder dan begin 2025 zou kunnen worden ingepland, is [eiser] een aparte kortgedingprocedure tegen [gedaagden] gestart, waarin hij ook ontruiming en betaling heeft gevorderd. Die vorderingen zijn in een kortgedingvonnis van 5 december 2024 toegewezen.
2.3.
Daarna heeft [eiser] zijn eis in deze procedure gewijzigd. De vorderingen tot ontruiming en betaling heeft [eiser] ingetrokken. [eiser] vordert in deze procedure alleen nog veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten. Die vordering wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd. De kantonrechter legt hierna uit waarom.

3.De beoordeling

3.1.
In deze procedure beslist de kantontrechter alleen over de vordering tot veroordeling in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] heeft zijn onvrede uitgesproken over de wijze waarop de procedure rond het kort geding is verlopen, de ontruimingstermijn die de voorzieningenrechter heeft bepaald en de kosten waarvoor [gedaagde sub 1] mede daardoor is komen te staan. De kantonrechter begrijpt dat het voor partijen gaat om dezelfde zaak, maar het zijn twee aparte, op zichzelf staande procedures. De kantonrechter kan en zal in deze zaak alleen ingaan op de vordering waarop moet worden beslist, namelijk de vordering tot een proceskostenveroordeling. Voor de motivering van de wijze waarop de kortgedingprocedure is verlopen en de ontruimingstermijn die daarin is bepaald, verwijst de kantonrechter naar de inhoud van het kortgedingvonnis.
Proceskosten
3.3.
De hoofdregel is dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. [1] Welke partij als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij is aan te merken moet worden beoordeeld door een vergelijking te maken tussen de vordering in de dagvaarding en wat in de beslissing uiteindelijk wordt toegewezen.
3.4.
Het gaat er dus om of [eiser] danwel [gedaagden] in de beslissing in het gelijk wordt (of worden) gesteld. Maar nu er niets anders meer wordt gevorderd, is dat in deze procedure niet aan de orde: [eiser] wordt niet in het gelijk gesteld en [gedaagden] worden dat ook niet. In de kortgedingprocedure is [eiser] weliswaar in het gelijk gesteld, maar dat maakt niet dat [eiser] ook in deze aparte bodemprocedure moet worden gezien als in het gelijk gestelde partij.
3.5.
[eiser] heeft er ter onderbouwing van zijn vordering op gewezen dat [eiser] door toedoen van [gedaagden] een kortgedingprocedure moest starten. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagden] [eiser] inderdaad hebben genoodzaakt om rechtsmaatregelen te treffen. [gedaagden] zijn hun huurdersverplichtingen namelijk niet vrijwillig nagekomen. Zij bleven gebruikmaken van de opslagruimte terwijl de einddatum van de huurovereenkomst allang was verstreken en ondertussen lieten zij de betalingsachterstand steeds verder oplopen. Van een verhuurder kan niet worden verwacht dat hij zijn opslagruimte in gebruik blijft geven, terwijl er niet wordt betaald. Om die reden zijn [gedaagden] in de kortgedingprocedure veroordeeld in de proceskosten. Maar dit levert geen grond op voor nog een proceskostenveroordeling in deze procedure.
3.6.
Aan [gedaagden] kan niet worden verweten dat [eiser] twee aparte procedures is gestart. De kantonrechter heeft begrip voor de beslissing van [eiser] om alsnog (ook) een kortgedingprocedure te starten, toen in oktober 2024 duidelijk werd dat een uitvoerbare eindbeslissing in de bodemprocedure niet eerder dan begin 2025 zou worden gewezen. Maar de proceshouding van [gedaagden] is daar niet de reden van geweest. Door de volle agenda van de rechtbank in combinatie met de aanzienlijke verhinderdata van partijen kon de mondelinge behandeling niet al eind 2024 worden gepland.
3.7.
Omdat geen van partijen in het (on)gelijk wordt gesteld, zullen de proceskosten in deze procedure tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
[gedaagde sub 2]
3.8.
De kantonrechter verleent tegen [gedaagde sub 2] verstek, omdat de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en termijnen voor de oproeping in acht zijn genomen en [gedaagde sub 2] niet in de procedure is verschenen. De vordering tot veroordeling in de proceskosten tegenover [gedaagde sub 2] wordt ook, als kennelijk ongegrond, afgewezen. Zoals hiervoor toegelicht is er geen grond voor een proceskostenveroordeling van [gedaagde sub 2] , nu [gedaagde sub 2] in deze procedure niet in het ongelijk is gesteld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 237 van het Wetboek van Rechtsvordering.