ECLI:NL:RBMNE:2025:904

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
11265648 \ UC EXPL 24-5647
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting betalingsverplichting voor levering zonnepanelen tussen twee B.V.'s

In deze zaak heeft eiseres, een onderneming die zonnepanelen levert, een klant van gedaagde, een andere onderneming, zonnepanelen geleverd. De partijen zijn in geschil over de vraag of gedaagde als opdrachtgever kan worden beschouwd en of zij daarom een betalingsverplichting heeft. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde wel degelijk een betalingsverplichting heeft voor de factuur van 23 april 2024, omdat zij haar betwisting over het bestaan van een overeenkomst onvoldoende heeft onderbouwd. De factuur van 23 maart 2024 wordt echter niet toegewezen, omdat eiseres de betwisting van gedaagde niet heeft weersproken. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiseres deels toe, waarbij gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 1.833,15, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 7 mei 2024. Daarnaast moet gedaagde de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten vergoeden. De uitspraak is gedaan op 26 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11265648 \ UC EXPL 24-5647
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M.L.A. van Hurne,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar DGA mevrouw [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek met producties 1 tot en met 3.
1.2.
Daarna is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

[eiseres] heeft aan een klant van [gedaagde] in [plaats] zonnepanelen geleverd. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [gedaagde] voor die levering als opdrachtgever is te beschouwen en of zij (daarom) een betalingsverplichting heeft aan [eiseres] . De kantonrechter komt hierna tot de conclusie dat [gedaagde] een betalingsverplichting heeft voor de factuur van 23 april 2024, maar niet voor de factuur van 23 maart 2024. De vordering van [eiseres] wordt daarom slechts deels toegewezen.

3.De beoordeling

3.1.
[eiseres] is een onderneming die zich richt op de in- en verkoop van onder andere
zonnepalen en montagemateriaal en op apparaten en machines met betrekking tot zonnepanelen. [gedaagde] houdt zich bezig met technisch ontwerp, advies en verkoop van duurzame producten. Partijen hebben voor een levering van zonnepanelen bij een klant van [gedaagde] in [plaats] contact gehad met elkaar. [eiseres] heeft vervolgens aan [gedaagde] op 23 maart 2024 een factuur verzonden van € 69,58 inclusief btw en op 23 april 2024 een factuur verzonden van € 1.887,60 inclusief btw. Voor de factuur van 23 april 2024 is vervolgens nog een creditnota verzonden van € 54,45. Het totaalbedrag van € 1.902,73 is onbetaald gebleven.
Er bestaat een overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] voor de aanschaf van
18 zonnepanelen
3.2.
[gedaagde] meent dat zij geen opdracht heeft gegeven aan [eiseres] voor de levering van zonnepanelen bij haar klant in [plaats] , zodat zij ook niet gehouden is tot betaling van de factuur van 23 april 2024. Dat standpunt is onjuist. [eiseres] stelt namelijk dat de heer [A] , werkzaam bij [gedaagde] , op 18 april 2024 telefonisch contact heeft gehad met [eiseres] (de heer [B] ) én dat daarbij een opdracht is gegeven voor het leveren van 18 zonnepanelen. Ook blijkt uit de overgelegde WhatsAppberichten dat er op 18 april 2024 per WhatsAppbericht van [gedaagde] aan [eiseres] een adres is gegeven waar de zonnepanelen geleverd kunnen worden. Het komt de kantonrechter logisch voor dat dit bericht is verzonden naar aanleiding van het telefoongesprek dat partijen met elkaar hebben gevoerd. Vervolgens volgt uit WhatsAppberichten van 24 april 2024 dat [eiseres] vraagt om betaling van de factuur, zodat de chauffeur kan lossen en op dat moment wordt niet opgemerkt door [gedaagde] dat zij niet de juiste contractspartij is om die factuur te voldoen. Tegenover deze gemotiveerde stellingen betwist [gedaagde] slechts in het algemeen dat zij een opdracht heeft gegeven aan [eiseres] voor de levering van zonnepanelen. Zij betwist daarmee niet (specifiek en gemotiveerd) dat er een telefonisch gesprek is geweest op 18 april 2024 over de aanschaf en levering van 18 zonnepanelen, dat er daarna een WhatsAppbericht is verzonden aan [eiseres] met het adres én dat zij daarna is gevraagd om betaling van de factuur. In het licht van deze omstandigheden heeft [gedaagde] haar betwisting over het bestaan van een overeenkomst tussen haar en [eiseres] onvoldoende onderbouwd, waardoor de kantonrechter dit passeert. Daardoor is komen vast te staan dat er tussen [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen voor de aanschaf en levering van 18 zonnepanelen voor een klant van [gedaagde] in [plaats] .
3.3.
Vervolgens staat niet ter discussie dat er bij de klant van [gedaagde] in [plaats] ook daadwerkelijk 18 zonnepanelen zijn geleverd. [gedaagde] heeft daarom een betalingsverplichting voor de factuur, die ziet op deze 18 zonnepanelen. Dat de klant in [plaats] op enig moment aan [eiseres] een betalingstoezegging heeft gedaan, ontslaat [gedaagde] niet van haar eigen betalingsverplichting tegenover [eiseres] . Het is immers komen vast te staan dat [gedaagde] tegenover [eiseres] als de wederpartij bij de overeenkomst heeft te gelden. [gedaagde] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de factuur (al) is betaald door de klant in [plaats] , zodat zij in dit verweer niet wordt gevolgd.
3.4.
[gedaagde] voert nog aan dat zij geen facturen van [eiseres] heeft ontvangen. Dit ontslaat haar allereerst niet van haar betalingsverplichting uit de overeenkomst. En bovendien heeft [gedaagde] de factuur wel ontvangen. Uit de overgelegde WhatsAppberichten blijkt dat er op 18 en 19 april 2024 contact is geweest over de datum van de levering van de zonnepanelen. Op de vraag van [gedaagde] over wanneer de zonnepanelen geleverd moeten worden, antwoordt [eiseres] met: “
Dinsdag of woensdag”. Vervolgens wordt er per WhatsAppbericht een factuur verzonden en op woensdag 24 april 2024 is er een WhatsAppbericht verzonden met de tekst: “
De chauffeur is er, kan je de factuur betalen? Dan kan hij lossen?”, waarop [gedaagde] antwoordt: “
Ben nog niet op kantoor. Eind van de dag pas.”
Gelet op de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen (18 april 2024), de levering die plaats moest vinden op dinsdag of woensdag daarna en het bericht van [eiseres] op 24 april 2024 dat de chauffeur aanwezig is en na betaling van de factuur kan lossen, komt het de kantonrechter logisch voor dat de factuur die in diezelfde periode is verzonden, de factuur is voor de levering van 18 zonnepanelen. Dit betekent dat [gedaagde] wel degelijk de factuur heeft ontvangen. [gedaagde] voert nog aan dat de WhatsAppberichten zien op andere leveringen van [eiseres] , maar dat acht de kantonrechter niet waarschijnlijk. De berichten zijn immers verzonden in dezelfde periode dat partijen telefonisch met elkaar hebben gecommuniceerd over de levering van de zonnepanelen.
3.5.
De conclusie is daarom dat [gedaagde] de factuur van 23 april 2024 moet betalen. Vanwege de verzonden creditnota van 29 april 2024 resteert er voor deze factuur nog een bedrag van € 1.833,15. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
Er is niet komen vast te staan dat [gedaagde] een betalingsverplichting heeft voor de factuur van 23 maart 2024
3.6.
In deze procedure is niet komen vast te staan dat [gedaagde] ook een betalingsverplichting heeft voor de factuur van 23 maart 2024 van € 69,58. Ook op dit punt betwist [gedaagde] dat zij aan [eiseres] opdracht heeft gegeven voor het leveren van goederen. En hoewel [eiseres] daarna nader heeft gesteld dat zij een opdracht heeft ontvangen van [gedaagde] voor de levering van 18 zonnepanalen, heeft zij niets nader gesteld over de levering van goederen (verschillende kabels), die op de factuur staan vermeld van 23 maart 2024. Zij heeft daarmee de betwisting van [gedaagde] niet weersproken. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] voor de levering van deze goederen aan [eiseres] een opdracht heeft verstrekt. [eiseres] heeft daarvoor onvoldoende gesteld. Zodoende heeft [gedaagde] ook geen betalingsverplichting voor deze factuur. Dit deel van de hoofdsom zal daarom worden afgewezen.
[gedaagde] moet ook de wettelijke handelsrente betalen
3.7.
De gevorderde wettelijke handelsrente, die tot en met 2 augustus 2024 is berekend op een bedrag van € 59,12, is gebaseerd op beide facturen. Omdat de kantonrechter alleen de factuur van 23 april 2024 toewijst, zal hij de wettelijke handelsrente toewijzen over de hoofdsom van € 1.833,15 vanaf de vervaldatum van die factuur, te weten 7 mei 2024.
De buitengerechtelijke incassokosten worden gematigd tot € 274,97
3.8.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Zij heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering van € 285,41 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is gebaseerd op de oorspronkelijke hoofdsom van € 1.902,73, terwijl een deel van die hoofdsom wordt afgewezen. Daarom wijst de kantonrechter toe een bedrag van € 274,97. Dit is het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten dat behoort bij de toewijsbare hoofdsom van € 1.833,15.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Aangezien de conclusie van repliek is ingediend door [eiseres] en niet door haar gemachtigde, zal er één salarispunt (voor de dagvaarding) worden toegewezen. De proceskosten van [eiseres] worden daarom begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
204,00
(1 punt × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
793,22
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.108,12, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 1.833,15, met ingang van 7 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 793,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.