ECLI:NL:RBMNE:2025:893

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
16/127736-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met tbs en gevangenisstraf

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 april 2024 in Hilversum een zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door met een glas een slaande beweging te maken in de richting van het gezicht van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel, bestaande uit twee blijvende ontsierende littekens, is veroorzaakt door de actie van de verdachte. Tijdens de rechtszitting op 18 februari 2025 heeft de officier van justitie, mr. A.P. Altena, een gevangenisstraf van 12 maanden en tbs met voorwaarden geëist. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft de verdachte wettig en overtuigend schuldig bevonden aan zware mishandeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het slachtoffer een schadevergoeding van € 8.871,38 is toegekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft tbs met voorwaarden opgelegd, inclusief een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van de opname in een zorginstelling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/127736-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] (Soedan),
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Houten, alsmede hetgeen [A] , klinisch psycholoog, [B] , reclasseringswerker, en hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat, mr. F.F.M. Buijs, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 13 april 2024 in Hilversum [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met een glas een slaande of gooiende beweging te maken in de richting van het gezicht van die [slachtoffer] ;
subsidiair
op 13 april 2024 in Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een glas een slaande of gooiende beweging te maken in de richting van het gezicht van die [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het letsel van aangever is veroorzaakt door het gooien met het glas. Op de camerabeelden is immers niet te zien dat aangever wordt geraakt door het glas en de medeverdachten hebben aangever nadien geschopt terwijl hij op de grond lag. Daarnaast heeft getuige [getuige] verklaard dat zij dacht dat het glas aangever miste. Voorts heeft de raadsman, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad, betwist dat het letsel van aangever kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer]heeft aangifte gedaan en is door de politie verhoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was op 13 april 2024 in Hilversum. Ik zag dat de man een glas in zijn hand had. Ik zag dat de man een slaande beweging maakte met de hand waarin het glas zat. Vervolgens ben ik flauwgevallen of uit gegaan. Het volgende wat ik mij herinneren is dat ik buiten de [locatie] stond met een prop wc-papier in mijn handen. Ik voelde pijn aan mijn hoofd, linkeroogkas en neus. Ik zag dat ik helemaal onder het bloed zat. [2]
Verbalisant [verbalisant 1]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Op vrijdag 19 april 2024 nam ik telefonisch contact op het met slachtoffer en hoorde hem onder andere het volgende verklaren:
- mijn hechtingen boven mijn linkeroog zijn vandaag eruit gehaald, ik heb nu een groot litteken boven mijn oog;
- de wond op mijn neus was gelijmd en daar heb ik nu ook een litteken zitten; [3]
[getuige]is als getuige gehoord. Zij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 13 april 2024, ben ik getuige geweest van een mishandeling in de [locatie] te Hilversum. Ik zag dat jongen 2 (de rechtbank begrijpt: verdachte) zijn glas in de richting gooide van jongen 1. [4]
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Ik opende het bestand en zag dat beelden van de camera waren welke zicht heeft op de gokkasten en de ingang naar de toiletten. Ik zag een tijdstempel welke aangaf: 2024-04-13. [5]
Ik zag dat het slachtoffer richting de verdachte liep. Ik zag dat de verdachte zijn linkerhand naar achteren bewoog. Ik zag dat hij een glas in zijn linkerhand vasthield.
Ik zag dat de linkerhand en arm van de verdachte op hoge snelheid richting het slachtoffer bewoog. Dit kwam op mij over als een gooiende beweging. [6]
Verbalisant [verbalisant 3]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Ik herken de persoon die als eerste een klap geeft. Ik herken deze persoon voor 100% als:
[verdachte]
[1998] [7]
[C], arts-assistent chirurgie, heeft in een geneeskundige verklaring betreffende aangever onder meer het volgende opgeschreven:
Conclusie
Laceratie wenkbrauw en neusbrug [8]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte aangever met het glas in zijn gezicht heeft geraakt en de in de tenlastelegging bedoelde sneeën daardoor zijn ontstaan. De rechtbank overweegt daartoe dat aangever heeft verklaard dat hij direct na de beweging van verdachte een storing in zijn bewustzijn heeft opgelopen. Dit wordt ondersteund door de camerabeelden waarop is te zien dat aangever, direct na de slaande beweging van verdachte, op zijn benen lijkt te wankelen. Daar komt bij dat uit de inhoud van de overige stukken in het dossier volgt dat er bloedspetters zijn aangetroffen op het shirt van verdachte.
Bij beantwoording van de vraag of het letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel dienen de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken. Uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat aangever als gevolg van het handelen van verdachte sneeën vlak boven zijn wenkbrauw en op zijn neusbrug heeft opgelopen welke twee zichtbare ontsierende littekens van enkele centimeters hebben achtergelaten. Te verwachten valt dat aangever deze littekens zijn leven lang zal houden. Dergelijke blijvende ontsierende littekens in het gezicht dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 april 2024 te Hilversum aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee blijvende ontsierende littekens, voortkomend uit twee sneeën, op het voorhoofd en de neus, heeft toegebracht door met een glas een slaande beweging te maken richting het gezicht van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro-Justitiarapportages van 30 oktober en 20 november 2024, opgemaakt door resp. [A] , klinisch psycholoog, en [E] , psychiater, volgt niet dat het bewezen verklaarde feit aan verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend. Er is ook overigens geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging van overheidswege, waarbij wordt bepaald dat deze maatregel van ongemaximeerde duur is.
De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden, en een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Naast de door de reclassering geadviseerde voorwaarden dient aan de tbs-maatregel een contactverbod met het slachtoffer te worden verbonden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de direct aansluitende klinische behandeling. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om in het geval van oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden de geadviseerde aansluitende klinische opname eveneens niet over te nemen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft het slachtoffer in een uitgaansgelegenheid met een glas in het gezicht geslagen als gevolg waarvan het slachtoffer onder meer twee flinke sneeën heeft opgelopen. Verdachte was op dat moment stomdronken. Dit is een ernstig feit. Uitgaansgeweld zorgt voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij slachtoffers en getuigen van uitgaansgeweld in het bijzonder. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen zonder enige rechtvaardiging een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven langdurig gevoelens van angst, onrust en onveiligheid kunnen ondervinden. Uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij en de namens hem voorgelezen slachtofferverklaring blijkt de grote impact die de mishandeling voor hem heeft gehad. Het slachtoffer heeft last van traumagerelateerde klachten en is gestart met EMDR-therapie. Ook heeft het slachtoffer enige tijd niet kunnen werken. Daarnaast herinneren de littekens in zijn gezicht hem dagelijks aan de mishandeling. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 december 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige. Voorts blijkt uit dit uittreksel dat verdachte op 19 september 2019 onder meer de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) is opgelegd voor meerdere woninginbraken.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een Pro Justitia rapport van 30 oktober 2024, opgemaakt door [A] , klinisch psycholoog;
- een Pro Justitia rapport van 20 november 2024, opgemaakt door [E] , psychiater;
- een rapport van [instelling 2] van 30 december 2024, opgemaakt door [B] , reclasseringswerker;
- de verklaring van [A] als deskundige, ter terechtzitting van 18 februari 2025;
- de verklaring van [B] als deskundige, ter terechtzitting van 18 februari 2025.
Het rapport van de psychiater
Uit het rapport van de psychiater volgt dat er bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een ongespecificeerde alcoholgerelateerde stoornis en een ongespecificeerde cannabisgerelateerde stoornis. Tevens is er sprake van een licht verstandelijke beperking/zwakbegaafdheid. De geconstateerde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psychiater adviseert de rechtbank om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag op lange termijn wordt door de psychiater ingeschat als hoog, het risico op gedrag dat leidt tot ernstig lichamelijk letsel als matig tot hoog en het risico op acuut dreigend geweld als laag tot matig.
De psychiater adviseert verdere verfijning van de behandeling op het gebied van de vastgestelde persoonlijkheidspathologie middels inzicht gevende psychotherapie in een forensisch psychiatrische kliniek. Op het moment dat uitstroom aan de orde is, dient er een stevig kader om verdachte gebouwd te worden, waarbij gedacht kan worden aan beschermd wonen, passende dagbesteding/werk en ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, welke behandeling gestart dient te worden voordat verdachte uitstroomt. De psychiater adviseert om de haalbaarheid van voornoemde interventies in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden door de reclassering te laten onderzoeken. Voorts geeft de psychiater de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht in overweging.
Het rapport van de psycholoog
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde en dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psycholoog adviseert de rechtbank om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt door de psycholoog ingeschat als hoog. Indien verdachte in vrijheid wordt gesteld dan zal verdachte zich weer moeten voegen naar de afspraken en regels van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel terwijl hij er blijk van heeft gegeven zich niet aan de voorwaarden te kunnen houden. De kans dat de gestelde doelen in dit kader alsnog worden behaald is erg laag.
In de afgelopen jaren is getracht een verandering bij verdachte te bewerkstelligen. Hoewel hij tijdens de klinische fase van de PIJ-maatregel goed heeft meegewerkt, lijkt de resocialisatie te snel en in te grote stappen te zijn verlopen. De structuur is snel afgebouwd en verdachte lijkt daarin overvraagd te zijn geweest. Tegelijkertijd is de werkrelatie te broos gebleken en lijkt er schijnaanpassing te zijn opgetreden, waarbij verdachte onder de radar van het toezicht verdween terwijl er onvoldoende mogelijkheden waren om met lik-op-stukbeleid in te grijpen.
De psycholoog adviseert behandeling te laten plaatsvinden in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden. Aanvullend wordt geadviseerd om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Daarmee kan het nadeel van de beperkte termijn van het toezicht worden ondervangen aangezien deze maatregel kan worden verlengd indien de situatie daar om vraagt.
Het rapport van de reclassering
Uit het rapport van de reclassering volgt dat de intramurale fase van de PIJ-maatregel naar wens is verlopen. Verdachte heeft zijn werkstraffen afgerond en een cursus gevolgd om zonnepanelen op daken te kunnen leggen. Ook de fase van het proefverlof verliep zonder problemen. De inzet van verdachte en ogenschijnlijk volwassen houding maakten echter al snel plaats voor regelovertreding en het plegen van strafbare feiten. De vooropgestelde beschermende factoren, het verblijf bij zijn moeder en het werk van verdachte, blijken deze functie niet te hebben en hebben niet kunnen voorkomen dat verdachte overtredingen heeft begaan en strafbare feiten heeft gepleegd. Er zijn geen andere beschermende factoren terwijl er wel criminogene factoren aanwezig zijn, zoals alcohol- en cannabisgebruik. Ook leidt het contact met zijn sociale netwerk tot meerdere contacten met politie. Verder is de bestaande impulscontrole problematiek een sterk belemmerende factor die ertoe heeft geleid dat verdachte in diverse situaties zich laat leiden door een primaire reactie, zoals het uiten van verbaal en fysiek geweld. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog.
Er is sprake van verslavingsgevoeligheid in brede zin. Zowel in het verleden als heden is er sprake van problematisch middelengebruik. Ook de onderhavige verdenking kwam tot stand terwijl verdachte onder invloed was van alcohol. Binnen de behandeling verdient deze afhankelijkheid expliciete aandacht omdat het een duidelijke rol speelt in het beoordelingsvermogen van verdachte. Tevens is gebleken dat verdachte zich nauwelijks heeft geconformeerd aan de gestelde voorwaarden binnen het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel.
De reclassering schrijft dat het zeer de vraag is hoezeer de tbs-maatregel met voorwaarden daadwerkelijk haalbaar en uitvoerbaar zal zijn. Er bestaat in beperkte mate overeenstemming over de gestelde diagnostiek en problematiek. Tevens is de vraag of verdachte zich conformeert vanuit een intrinsieke of extrinsieke motivatie. Verdachte heeft wel toegezegd zich te zullen conformeren aan de opgestelde voorwaarden maar dit staat haaks op de bevindingen van de gedragsdeskundigen aan wie verdachte expliciet kenbaar heeft gemaakt geen contact meer te willen met de reclassering. Verdachte onderschat de complexiteit van zijn problematiek. Mogelijk ligt hier een beperkte mate van ziekte-inzicht en ziektebesef aan ten grondslag.
De tbs-maatregel met voorwaarden voorziet in de mogelijkheid om de beschermende factoren zoals huisvesting, pro-sociaal netwerk, maar ook het verbinden aan kaders, vorm te geven. Een klinische behandeling zal meer inzicht moeten geven in de haalbaarheid van een eventuele ambulante fase van de tbs-maatregel.
Zonder behandeling is de kans groot dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De reclassering adviseert dan ook de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden.
De verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting
De deskundigen hebben ter terechtzitting verklaard dat de twee soorten problematiek bij verdachte, de licht verstandelijke beperking en de persoonlijkheidsstoornis, op gespannen voet met elkaar staan en dat behandeling van verdachte daardoor complex is. Verdachte heeft baat bij een duidelijke structuur. Bij de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel is de resocialisatiefase te snel verlopen. Verdachte heeft vooruitgang geboekt tijdens de PIJ-maatregel maar het leerproces moet plaatsvinden in de resocialisatiefase. Dat dit te snel is verlopen is niet enkel aan verdachte te wijten. Dit alles maakt dat de tbs-maatregel met dwangverpleging niet passend wordt geacht en de tbs-maatregel met voorwaarden is geadviseerd. Hierbij is de klinische fase bedoeld om een goed beeld te krijgen van verdachte en te interveniëren indien dat nodig is. Mocht dit onvoldoende blijken dan is er de mogelijkheid tot omzetting naar de tbs-maatregel met dwangverpleging.
Bij verdachte is sprake van beperkt probleeminzicht, een drang naar zelfstandigheid en daardoor zelfoverschatting. De motivatie bij verdachte is op dit moment vooral extrinsiek maar minder extrinsiek dan bij de start van de PIJ-maatregel. De klinische fase kan ook als middel worden gezien om die extrinsieke motivatie meer intrinsiek te maken. Bij oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging zal de motivatie naar verwachting afnemen.
Behandeling in een minder zwaar kader dan de tbs-maatregel wordt als niet realistisch gezien omdat er dan geen garantie is dat verdachte zal worden behandeld. Verdachte heeft zich immers niet gehouden aan de voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel.
Conclusie
De rechtbank neemt de hiervoor besproken adviezen van de gedragsdeskundigen en de reclassering integraal over en rekent het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe.
Op te leggen straf
Voor het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat vanuit het oogpunt van normbevestiging, vergelding en generale preventie de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank houdt hierbij rekening met de relatief jonge leeftijd van verdachte en de verminderde mate van toerekening van het bewezenverklaarde. Voor zover de bestraffing mede ter beveiliging dient, overweegt de rechtbank dat dat doel toereikend wordt nagestreefd met de aan verdachte op te leggen maatregel.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging van de tbs-maatregel
Voor het kunnen opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden moet aan de volgende vereisten zijn voldaan:
er dient sprake te zijn van een tbs-waardig delict: een misdrijf bedreigd met ten minste 4 jaar gevangenisstraf, of dat is genoemd in 37a eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht;
er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel (gevaarscriterium);
verdachte dient zich bereid te hebben verklaard tot naleving van de voorwaarden;
er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde zware mishandeling een misdrijf is waarvoor op grond van artikel 37a eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht oplegging van de tbs-maatregel mogelijk is.
Bij verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde feit sprake van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank volgt daarbij de hierboven genoemde conclusies van de gedragsdeskundigen en legt die ten grondslag aan haar oordeel.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de tbs-maatregel vereist. Gelet op de inhoud van de hierboven besproken rapporten heeft verdachte te maken met zodanige problematiek dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld in de maatschappij te laten terugkeren. Het risico op recidive wordt door alle deskundigen ingeschat als hoog. Verdachte heeft onvoldoende kunnen profiteren van de (voorwaardelijke beëindiging van de) PIJ-maatregel. Enkel de tbs-maatregel biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende zekerheid dat verdachte daadwerkelijk zal worden behandeld en de kans op recidive voldoende zal worden ingeperkt.
Verdachte heeft zich bereid verklaard om de voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering na te leven.
Het voorgaande maakt dat aan de vereisten voor oplegging van de tbs-maatregel is voldaan.
Alles overwegende acht de rechtbank de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden passend en noodzakelijk. De rechtbank zal de maatregel daarom opleggen en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden overnemen. Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer als voorwaarde verbinden aan de maatregel. De rechtbank zal de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat er, zo volgt uit de adviezen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Ook zal de rechtbank, zoals geadviseerd, de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen, waardoor ook na het aflopen van de tbs-maatregel toezicht mogelijk blijft als dat nodig mocht zijn.
Daarbij wijst de rechtbank met nadruk op het advies van de deskundigen ter zitting om bij de behandeling vanaf het begin oog te hebben voor de ingewikkelde gecombineerde persoonlijkheids- en lvb-problematiek. De deskundige [B] heeft aangegeven hier bij de overdracht van de reclassering aan de kliniek aandacht aan te besteden.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.
Voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte binnen enkele weken na het vonnis kan worden opgenomen bij [instelling 1] , indien er geen hoger beroep zal worden ingesteld. Verdachte heeft verklaard bij oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden geen hoger beroep in te stellen. De rechtbank zal daarom de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het moment dat verdachte kan worden opgenomen bij [instelling 1] en daar door tussenkomst van DV&O zal zijn overgebracht.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 13.871,38. Dit bedrag bestaat uit € 3.871,38 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de materiële schade wegens het ontbreken van causaal verband tussen de schade en het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de materiële kosten gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 662,23 en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor het overige.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen, gelet op zijn verweer om verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de materiële schade voldoende is onderbouwd en zal dit deel van de vordering ter hoogte van € 3.871,38 geheel toewijzen.
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk was, te weten een snee op de wenkbrauw, een snee op de neusbrug, een blauw oog en een gebroken neus. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt verdachte daarom een recht op schadevergoeding toe. Uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij, naast het lichamelijk letsel, traumagerelateerde klachten heeft ondervonden en inmiddels is gestart met EMDR-therapie. Gelet op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden waaronder het onderhavige strafbare feit is gepleegd acht de rechtbank een vergoeding van € 5.000,00 billijk. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade dan ook gedeeltelijk tot dat bedrag toewijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 8.871,38, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering voor het overige afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet hoofdelijk toewijzen omdat de rechtbank van oordeel is dat schade enkel is veroorzaakt door het handelen van verdachte.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:

1.Geen strafbare feiten plegen

verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;

2.Meewerken aan reclasseringstoezicht

  • verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien;
  • verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
  • verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
  • verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;

3.Contactverbod met het slachtoffer

Verdachte zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1996] te [geboorteplaats 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.

4.Meewerken aan time-out

Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.

5.Niet naar het buitenland

Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederland zonder toestemming van de reclassering.

6.Opname in een zorginstelling

Verdachte laat zich opnemen in en forensische kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra daar justitieel de mogelijkheid voor is en direct aansluitend aan de detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

7.Ambulante behandeling

Verdachte laat zich (in het kader van nazorg na klinische behandeling) behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.

8.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Verdachte zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

9.Drugsverbod

Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.

10.Alcoholverbod

Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.

11.Dagbesteding

Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. Verdachte mag niet van dagbesteding veranderen zonder overleg met en toestemming van de reclassering.

12.Meewerken aan schuldhulpverlening

Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- geeft opdracht aan [.] [instelling 2] de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de maatregel van terbeschikkingstelling en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingop grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 8.871,38;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2024 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 8.871,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 79 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop verdachte kan worden opgenomen bij [instelling 1] of een soortgelijke zorginstelling en daar door tussenkomst van DV&O is overgebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en H.J. van Woudenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2025.
Mr. Den Haan is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 april 2024 te Hilversum aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee blijvende ontsierende littekens, voortkomend uit twee sneëen, op het voorhoofd en/of de neus, heeft toegebracht door met een glas een of meer slaande en/of gooiende bewegingen te maken in/tegen/richting het gezicht van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2024 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een glas een of meer slaande en/of gooiende bewegingen heeft gemaakt in/tegen/richting het gezicht van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 mei 2024, genummerd PL0900-2024115111, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 173. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 22.
3.Pagina 32.
4.Pagina 34.
5.Pagina 50.
6.Pagina 51.
7.Pagina 88.
8.Een geschrift, te weten een schriftelijke verklaring van 13 april 2024, opgemaakt door [C] , arts-assistent chirurgie, namens [D] , chirurg, los bijgevoegd.