Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een beroep dat de verzoeker heeft ingediend op 7 augustus 2024, omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 16 januari 2024. Dit bezwaar was gericht tegen een besluit van 21 december 2023, waarin de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) werd afgewezen. Verweerder heeft op 10 oktober 2024 alsnog een besluit genomen, maar verzoeker heeft het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten de uitspraak te doen zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de verzoeker, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, leidt de rechtbank hieruit af dat verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Tevens is bepaald dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 februari 2025 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier.