Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 4 september 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 18 januari 2024. Dit bezwaar was gericht tegen een besluit van verweerder van 9 november 2023, waarin haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) was afgewezen. Na een besluit van verweerder op 2 oktober 2024, waarin alsnog op het bezwaar werd beslist, trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft op 19 november 2024 gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen zonder partijen voor een zitting uit te nodigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, omdat het beroep was ingetrokken omdat verweerder tegemoet was gekomen aan verzoekster, verweerder de proceskosten van verzoekster moet vergoeden. Dit is in overeenstemming met de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, en heeft bepaald dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 februari 2025 door rechter mr. J. Wolbrink, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui.