ECLI:NL:RBMNE:2025:866

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
16-701538-14 (uitstel VI)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling van een serieverkrachter wegens onvoldoende veiligheid en onduidelijkheid over opnameplek

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde serieverkrachter, die een gevangenisstraf van 16 jaar uitzit. De rechtbank heeft besloten om de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van de veroordeelde met maximaal 180 dagen uit te stellen. Dit besluit is genomen op basis van de vordering van de officier van justitie, die stelde dat de veiligheid in de maatschappij niet voldoende gewaarborgd kan worden bij een eventuele vrijlating. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog geen geschikte opnameplek beschikbaar is in een forensisch psychiatrische kliniek, wat noodzakelijk is voor de verdere behandeling van de veroordeelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende rapportages, waaronder een reclasseringsrapport en een advies van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, waaruit blijkt dat de veroordeelde lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat er aanzienlijke risico's zijn op herhaling van delictgedrag. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de lange detentieperiode van de veroordeelde en zijn wens om op een goede manier terug te keren in de maatschappij. Ondanks de zorgen over de veiligheid en het recidiverisico, heeft de rechtbank geoordeeld dat het uitstel van de VI gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor een gestructureerde en begeleidende omgeving voor de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-701538-14 (uitstel VI)
Zaaksnummer VI: 99-000859-44 (701538-14)
Beslissing ex artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 4 maart 2025
op de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1963] te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] ,
(hierna: veroordeelde).

1.De procedure

Bij het onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2017, bevestigd door de Hoge Raad op 20 februari 2018, is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaren. De tenuitvoerlegging hiervan is gestart op 17 juli 2014; bij de stafoplegging is rekening gehouden met de periode doorgebracht in voorarrest.
De voorlopige datum van de VI van veroordeelde is 19 maart 2025.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank de VI met 180 dagen zal uitstellen, of zoveel korter als noodzakelijk om een aan detentie aansluitende plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek mogelijk te maken.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 27 januari 2025 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

2. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 18 februari 2025. Daarbij zijn gehoord:
- de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. L. Klewer, advocaat te Rotterdam;
- de heer [A] , maatschappelijk werker in [verblijfplaats] ;
- mevrouw M.S.D. Derks, reclasseringswerker;
- mevrouw M.A.M. Wijnhoven, reclasseringswerker.

3. De rapportages en de toelichting daarop

De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van 23 december 2024, het advies van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna: PPC) in de [verblijfplaats] van 24 december 2024, en de nadere toelichting die de deskundigen ter zitting hebben gegeven. Daaruit komt onder meer het volgende naar voren:
De persoon van veroordeelde
Het PPC heeft bij onderzoek van veroordeelde in 2017 vastgesteld dat hij onder meer een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft, in dusdanige ernst dat gesproken dient te worden van een hoge mate van psychopathie, problemen verband houdend met justitiële maatregelen en simuleren. Ook functioneert veroordeelde op een laag begaafd intelligentieniveau.
De risicofactoren en het gevaar van herhaling
Het PPC en de reclassering hebben onderzoek gedaan naar de factoren die hebben bijgedragen aan de gepleegde delicten.
Het is niet gelukt een delictanalyse en een seksuele analyse op te stellen maar door het afnemen van een HKTR (vragenlijst) zijn de volgende risicofactoren naar voren gekomen: probleeminzicht, impulsiviteit, verslaving, verantwoordelijkheid voor het delict en copingvaardigheden. De beperkte openheid van veroordeelde over de gepleegde delicten zorgt ervoor dat weinig zicht is gekregen op de risico verhogende factoren. De leefgebieden middelengebruik, psychosociaal functioneren en de houding ten aanzien van de gepleegde delicten worden als risico verhogend aangemerkt. Beschermende factoren zijn volgens de reclassering de motivatie van veroordeelde voor behandeling, het besef van veroordeelde dat hij hulp nodig heeft, wellicht de rest van zijn leven, dat veroordeelde werkt, dat hij op dit moment geen middelen gebruikt en bereid is zich te houden aan de bijzondere voorwaarden van de VI.
Het PPC en de reclassering hebben onderzoek gedaan naar de omvang van het recidiverisico.
Het risico op herhaling van een geweldsdelict wordt door het PPC, op grond van de HKT-R, ingeschat als matig en het risico op terugval in een seksueel delict als gemiddeld, op grond van de SSA (een instrument voor risico-inschatting van toekomstig seksueel en gewelddadig delictgedrag waarbij zowel de statische als dynamische factoren worden meegewogen).
Het PPC schat het gewogen klinische eindoordeel voor een terugval in een gewelds- of een seksueel delict echter hoger in dan de uitkomst van de hiervoor genoemde testen, omdat de antwoorden van veroordeelde vaak tegenstrijdig en daardoor onvoldoende betrouwbaar zijn in combinatie met zijn beperkte intellectuele vaardigheden en de blijvende noodzaak van ondersteuning.
De reclassering schat, op grond van de OXREC (een instrument dat het herhalingsrisico berekent van strafbaar (gewelddadig) gedrag) het algemene risico op recidive in als laag en het risico op geweld als gemiddeld. De reclassering ziet, net als het PPC, aanleiding om van de uitkomst van de hiervoor genoemde test af te wijken en het recidiverisico in te schatten op gemiddeld-hoog. De reclassering wijst daarbij op bovenvermelde risicofactoren, de beperkte openheid van veroordeelde en de omstandigheid dat de risico’s bij langdurige detentie vanuit de OXREC lager worden ingeschat.
De re-integratie
Volgens de reclassering moet veroordeelde tijdens de re-integratie intensief worden behandeld en begeleid en dient dit gericht te zijn op zijn beperkt probleemoplossend vermogen, verslaving, spanningsregulatie, sociale afwijzing/eenzaamheid en dient er aandacht te zijn voor zijn seksualiteit. Uit de risicotaxatie op grond van de SSA komt naar voren dat er binnen een vervolgsetting aandacht moet zijn voor belangrijke sociale contacten, vermogen tot het aangaan van een stabiele relatie, sociale afwijzing/eenzaamheid, desinteresse in het welzijn van anderen, impulsiviteit, ontoereikende probleemoplossende vaardigheden, vijandigheid en deviante seksuele interesse.
Op 29 november 2024 heeft veroordeelde een intakegesprek gehad voor beschermd wonen bij de [locatie] van de [instelling] en op 3 december 2024 is hij daar op bezoek geweest voor een nadere kennismaking.
Op 12 december 2024 heeft een overleg van de ketenpartners plaatsgevonden. Daarbij is geconcludeerd dat de overstap van het PPC naar [locatie] voor veroordeelde te groot is. De hoge risico's worden met name gezien in de persoonlijkheidsproblematiek van veroordeelde, zijn beperkte leerbaarheid, het geen inzicht hebben/geven in het tot stand komen van de delicten en de maatschappelijke onrust die gepaard zal gaan met de terugkeer van veroordeelde in de samenleving. Daarom is besloten te onderzoeken of een klinische plaatsing aansluitend op detentie meer passend is dan beschermd wonen. Inmiddels is er een indicatie afgegeven door IFZ/DIZ voor een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) van veroordeelde, maar er is nog geen opnameplek en opnamedatum bekend.
De reclassering adviseert de VI te laten ingaan zodra er een opnameplek en opnamedatum bekend is.

4.De standpunten

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij de ingediende vordering tot uitstel van de VI met 180 dagen, of zoveel korter als noodzakelijk om aan detentie aansluitende plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek mogelijk te maken. De VI dient te worden uitgesteld omdat het onderzoek nog niet is afgerond naar de mogelijkheid om veroordeelde binnen een gestructureerde klinische setting te plaatsen en hem daar verdere behandeling en begeleiding te bieden, gericht op het beperken en beheersen van de risicofactoren. Hierbij is van belang de aard en de ernst van de gepleegde feiten die hevige maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid hebben veroorzaakt. Zonder uitkomst van dit onderzoek en een mogelijke klinische plaatsing is vooralsnog onvoldoende bekend of de risico’s die aan de VI van veroordeelde zijn verbonden in dat kader in voldoende mate kunnen worden beperkt en beheerst.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen en dat veroordeelde op 19 maart 2025 dient te worden geplaatst in een beschermde woonsetting. De verdediging heeft aangevoerd dat het PPC en de reclassering het recidiverisico ten onrechte hoger inschatten dan uit de afgenomen vragenlijsten naar voren komt. Daarbij is van belang dat veroordeelde al 10 jaar en 7 maanden abstinent van middelen is, inmiddels 7 verschillende therapieën heeft gevolgd, zijn copingvaardigheden flink zijn verbeterd en hij vanwege zijn gedrag geschikt werd geacht via beschermd wonen terug te keren in de maatschappij. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de reclassering het onderzoek naar een klinische plaatsing pas heeft ingesteld nadat veroordeelde al was aangemeld bij [locatie] , waarvoor er een intakegesprek en een bezoek aan [locatie] heeft plaatsgevonden. Door dit ingezette traject abrupt af te breken is gehandeld in strijd met eerder opgewekt vertrouwen waardoor veroordeelde enorme verwarring en teleurstelling heeft ervaren. Bij de koerswijziging die nu is ingezet wordt ten onrechte verwezen naar de persoonlijkheidsproblematiek, de beperkte leerbaarheid en de maatschappelijke onrust.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat, bij een klinische plaatsing, onderzocht dient te worden of veroordeelde in de FPK van de [instelling] te [plaats] kan worden geplaatst.

5.Het oordeel van de rechtbank

Op grond van artikel 6:2:12, eerste lid, onder d, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover hier van belang, kan een voorwaardelijke invrijheidstelling worden uitgesteld, indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt.
De rechtbank stelt voorop dat veroordeelde al langer dan 10 jaar in detentie heeft doorgebracht en dat het vanwege de gepleegde delicten van groot belang is dat bij zijn terugkeer in de maatschappij de veiligheid voldoende is gewaarborgd. Veroordeelde heeft ter zitting ook te kennen gegeven dat hij op een goede manier wil terugkeren in de maatschappij. Hij geeft aan dat hij veel problemen heeft, dat hij beseft dat hij hulp nodig heeft en dat de feiten waarvoor hij is veroordeeld nooit meer mogen gebeuren.
De rechtbank stelt vast dat het kennelijk moeilijk is gebleken om goed zicht te krijgen op welke risicofactoren hebben bijgedragen aan de gepleegde delicten, hoe het recidiverisico moet worden ingeschat en wat nodig is om de risicofactoren te behandelen en te beheersen zodat kan worden voorkomen dat er opnieuw delicten worden gepleegd.
Bij het afnemen van de vragenlijsten (HKT-R, SSA en OXREC) zijn meerdere risicofactoren naar voren gekomen, zoals de persoonlijkheidsstoornis van veroordeelde (een hoge mate van psychopathie), het functioneren op een laag begaafd intelligentieniveau, middelengebruik, psychosociaal functioneren, impulsiviteit en gebrekkige copingvaardigheden. Verder ontbreekt bij veroordeelde het probleeminzicht en is zijn houding ten aanzien van de gepleegde delicten problematisch.
In 2023 is nogmaals geprobeerd een delictanalyse op te stellen maar dat is niet gelukt omdat de samenwerking met veroordeelde onvoldoende consistent was en zijn verklaringen wisselend, tegenstrijdig en daardoor onvoldoende betrouwbaar waren. De rechtbank is van oordeel dat het PPC en de reclassering, tegen deze achtergrond bezien en met het oog op het belang van de veiligheid, het recidiverisico hoger hebben kunnen inschatten dan op grond van de afgenomen vragenlijsten voor de hand zou liggen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het ook in het belang van veroordeelde is dat hij met zijn reintegratie kan starten in een sterk gestructureerde en begeleidende omgeving waarbinnen vrijheden stapsgewijs en met voldoende toezicht en controle worden opgebouwd. Aanvankelijk werd gedacht aan beschermd wonen binnen een [locatie] maar bij nader inzien werd dit door alle ketenpartners toch als een te grote stap gezien en is een indicatie voor een FPK aangevraagd.
Hoewel de rechtbank deze koerswijziging kan volgen heeft de raadsman er in dit kader terecht op gewezen dat bij veroordeelde aanvankelijk de verwachting is gewekt dat hij naar beschermd wonen zou worden toegeleid en dat het niet zorgvuldig is dat daarna toch is gekozen voor een klinische setting en dat dit nu tot uitstel van de VI moet leiden. De datum waarop veroordeelde in aanmerking zou komen voor VI was immers al lange tijd bekend en het is voor veroordeelde moeilijk om in onzekerheid te verkeren en met spanningen om te gaan. Dit is echter onvoldoende reden om de vordering af te wijzen en te bepalen dat veroordeelde op 19 maart 2025 dient te worden geplaatst in een beschermde woonsetting.
Ter zitting is duidelijk geworden dat inmiddels een indicatie voor een FPK is afgegeven en dat nog moet worden afgewacht op welke datum er een opnameplek voor veroordeelde beschikbaar komt. Het onderzoek is in zoverre nog niet afgerond.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het voorgaande, voldaan is aan de voorwaarde voor uitstel van de VI datum. De vordering zal daarom worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
-
wijstde vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel
toe.
- bepaalt de duur waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld op een periode van
maximaal 180 dagen, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
- stelt de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling vast op
uiterlijk 15 september 2025.
Deze beslissing is genomen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mr. L.E. VerschoorBergsma en mr. J. Edgar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen, griffier en uitgesproken ter openbaar terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2025.