Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- betrokkene met zijn advocaat;
- [A] , geneesheer-directeur,
- [B] , psychiater,
- [C] , arts-assistent,
- [D] , begeleider.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een klachtzaak onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, geboren in 1959 in Brits-Somaliland, heeft een verzoekschrift ingediend tegen de beslissing van [instelling 1] om hem verplichte zorg te geven in de vorm van testosteron verlagende medicatie. Betrokkene vertoont seksueel grensoverschrijdend gedrag en is sinds 2008 onafgebroken opgenomen geweest in verschillende zorginstellingen. De rechtbank heeft eerder op 7 oktober 2024 een zorgmachtiging verleend die tot 7 april 2025 geldt, waarbij het toedienen van medicatie als verplichte zorg is goedgekeurd.
De rechtbank heeft de klacht van betrokkene ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van [instelling 1] om testosteron verlagende medicatie toe te dienen voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid zoals gesteld in de Wvggz. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene al lange tijd psychotische klachten vertoont en dat zijn gedrag een gevaar vormt voor anderen. De rechtbank concludeert dat de eenzame opsluiting van betrokkene niet kan voortduren en dat er geen minder ingrijpende alternatieven zijn om zijn situatie te verbeteren.
De rechtbank benadrukt dat de medicatie een zwaar middel is, maar dat het noodzakelijk is om de eenzame opsluiting te doorbreken en betrokkene weer te laten resocialiseren. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de medicatie omkeerbaar is en dat, mocht het niet effectief blijken te zijn, de toediening kan worden stopgezet. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze beschikking.