ECLI:NL:RBMNE:2025:856

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/16/589395 JE RK 25-320
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvullend verzoek sterke arm in zaak over voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 25 februari 2025, wordt het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en hem uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, toegewezen. De kinderrechter oordeelt dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die te maken heeft met gedragsproblemen en een ernstige hechtingsstoornis. De ouders hebben geen grip meer op de situatie, en de politie heeft geadviseerd dat [minderjarige] niet meer thuis kan blijven. De kinderrechter verleent een spoedmachtiging voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vier weken, met ingang van 25 februari 2025. Het aanvullend verzoek van de Raad om de hulp van de sterke arm in te roepen wordt afgewezen, omdat de bevoegdheid om deze hulp in te roepen al voortvloeit uit artikel 812 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De kinderrechter stelt dat de Raad de politie kan inschakelen bij de uitvoering van de beschikking. De ouders, de GI en [minderjarige] worden uitgenodigd om hun mening te geven op een zitting die op 3 maart 2025 zal plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/589395 / JE RK 25-320 (voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging gesloten jeugdhulp)
C/16/589511 / JE RK 25-335 (aansluitende machtiging gesloten jeugdhulp)
Datum uitspraak: 25 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd in Utrecht,
over
[minderjarige],
geboren op [2010] in [geboorteplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. D.C. Dorrestein.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen de ouders,
en
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Bussum,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
  • het mondelinge verzoek van de Raad op 25 februari 2025;
  • de schriftelijke bevestiging van het verzoek van de Raad met bijlagen, ontvangen op 26 februari 2025;
- de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 26 februari 2025.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een spoedmachtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van vier weken. De Raad verzoekt hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.
3.2.
De Raad verzoekt daarnaast om aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.3.
De kinderrechter heeft in de schriftelijke bevestiging van het verzoek gelezen dat de Raad tevens verzoekt haar de bevoegdheid te verlenen de beschikking met behulp van de ‘sterke arm’ ten uitvoer te leggen. Dit betreft een aanvulling op het eerdere mondelinge verzoek aan de kinderrechter.

4.De beoordeling

4.1.
De Raad heeft – verkort weergegeven – de volgende informatie aan het verzoek ten grondslag gelegd.
4.2.
[minderjarige] is een net veertien jarige jongen, van Amerikaanse afkomst; [minderjarige] is geadopteerd door de ouders. [minderjarige] heeft een ernstige hechtingsstoornis en ADHD. Als van jongs af aan is er veel geprobeerd om hem te helpen, met wisselend succes. Na de laatste poging met behulp van een psycholoog is het verder verslechterd. [minderjarige] gaat niet meer naar school, hij loopt met messen, hij bedreigt en perst andere jongeren af, er is sprake van vernielingen en met drank op straat lopen. Vanwege die zorgen over zijn gedrag heeft de Raad recent een onderzoek gedaan.
Toen is er besloten, in overleg met de ouders, de politie en de gemeente, dat eerst een vrijwillig traject met ambulante hulpverlening geprobeerd zou worden en waarbij [minderjarige] naar Exo, een dagbesteding zou gaan. De ouders zijn volledig meewerkend.
4.3.
De laatste twee weken is zijn gedrag echter nog verder verslechterd en zijn er aanwijzingen dat hij in een crimineel circuit verkeert. [minderjarige] ligt overdag op bed, hij is bezig met bepaalde handeltjes en klussen en ’s nachts gaat hij daarvoor op pad of wordt hij opgehaald, naar het lijkt om als loopjongen voor criminele activiteiten ingezet te worden. Hij heeft een ‘straatschuld’ en heeft ook de ouders inmiddels geld afhandig gemaakt. Het ene moment praat hij als een verharde crimineel, het andere moment huilt hij en vraagt hij zijn ouders om hem hier uit te halen. [minderjarige] zegt dat hij aan wapens kan komen en uit ook doodsbedreigingen, ook richting zijn ouders.
4.4.
De ouders hebben geen enkele grip meer op [minderjarige] , hij neemt ook mensen mee naar huis om daar te blowen en te drinken. De politie vindt het nu niet meer verantwoord dat [minderjarige] nog thuis verblijft, ook al is er inmiddels een melding op locatie en zou er ambulante intensieve hulpverlening worden ingezet. [minderjarige] zegt dat hij nergens aan mee werkt, hij luistert niet meer naar zijn vader die nog enige invloed had en heeft het contact met zijn coach verbroken.
4.5.
Er moet dringend een gezinsvoogd komen die de regie van de ouders kan overnemen. [minderjarige] naar een open crisisplek laten gaan, heeft geen zin: ook daarvan heeft hij al gezegd dat hij niet zal meewerken. De gedragswetenschapper heeft (mondeling) ingestemd met de gesloten plaatsing. De schriftelijke instemmingsverklaring is als bijlage bij het verzoekschrift gevoegd. Om te voorkomen dat [minderjarige] wegloopt en uit veiligheidsoverwegingen was het niet mogelijk was [minderjarige] eerst te spreken, Daarom heeft de gedragswetenschapper ingestemd op basis van het dossier. Het schriftelijke rapport en een aanvulling wanneer [minderjarige] wel is gesproken, zal tijdig voor de zitting worden overgelegd.
4.6.
Op basis van deze informatie heeft de kinderrechter het ernstige vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. Aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt dus voldaan. [1] Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is. De kinderrechter heeft een ernstig vermoeden dat er ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten instelling noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen. [2]
4.7.
De kinderrechter is ook van oordeel dat een zitting niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] . Daarom stelt de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden. Ook machtigt de kinderrechter de GI om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van vier weken.
4.8.
Het aanvullend verzoek van de Raad over de sterke arm zal de kinderrechter afwijzen, omdat de bevoegdheid de hulp van de sterke arm in te roepen al rechtstreeks uit artikel 812 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) voortvloeit. Een beschikking een minderjarige (voorlopig) onder toezicht te stellen en hem uit huis te plaatsen betreft immers een beschikking over de gezagsuitoefening over een minderjarige, zoals bedoeld in artikel 812 Rv. De Raad kan dus desgewenst de hulp van de politie inroepen bij de uitvoering van deze beschikking.
4.9.
De Raad, de GI, de ouders en [minderjarige] en zijn advocaat worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna genoemde zitting hun mening te geven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.7.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermersmet ingang van 25 februari 2025 tot 25 mei 2025;
5.8.
verleent een spoedmachtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 25 februari 2025 voor de duur van vier weken, te weten tot 25 maart 2025;
5.9.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan;
5.10.
roept de Raad, de GI, de ouders en [minderjarige] en zijn advocaat op voor de zitting van mr. G. van de Beek op
3 maart 2025 om 15:45 uurin het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, aan Vrouwe Justitiaplein 1 in Utrecht;
5.11.
wijst af het aanvullend verzoek over de sterke arm af.
Deze beslissing is op 25 februari 2025 mondeling gegeven door mr. V.M.M. van Amstel, kinderrechter, en vastgelegd in deze beschikking die door mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechter, en Y. Bentohami als griffier is ondertekend op 28 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 6.1.3, tweede lid, Jeugdwet (Jw).