ECLI:NL:RBMNE:2025:854

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/16/572655 / HA ZA 24-159
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen schadevergoeding door lekkage terrasvloer

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over schadevergoeding als gevolg van lekkage door een terrasvloer. Eiser, die een aannemingsovereenkomst had gesloten met gedaagde voor het leggen van een Schlüter systeemvloer, stelde dat gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Eiser vorderde onder andere ontbinding van de overeenkomst, terugbetaling van € 30.000,00 en schadevergoeding voor herstelkosten en andere kosten. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat gedaagde zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelde dat de deskundigenrapporten bevestigden dat het terras ongeschikt was voor de aangelegde vloer en dat gedaagde niet kon zien dat de dakopstanden te laag waren. Eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 5.032,00. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers en de noodzaak voor hen om de geschiktheid van de ondergrond te controleren.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/572655 / HA ZA 24-159
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.M. van Uchelen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. H. Eijer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding van 23 februari 2024 met producties;
-de incidentele conclusie van onbevoegdheid van [gedaagde] ;
-de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident met producties van [eiser] ;
-de antwoordakte van [gedaagde] tot intrekking van de incidentele vordering;
-de conclusie van antwoord met producties;
-akte houdende overlegging aanvullende producties van [eiser] ;
-het document met foto’s van [gedaagde] ;
-verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024;
-akte houdende overlegging foto’s en toelichting van [gedaagde] ;
-akte houdende overlegging aanvullende producties van [eiser] ;
-antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2024. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van partijen spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat daar verder is besproken.
Omdat [gedaagde] daar een nieuwe feitelijke stelling heeft aangevoerd, te weten dat hij niet kon zien hoe laag de dakopstanden waren, zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover bij akte uit te laten.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat het vonnis op 5 maart 2025 wordt uitgesproken.

2.De kern van het geschil

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 14 september 2017 een aannemingsovereenkomst gesloten voor het leggen van een Schlüter systeemvloer op het terras van [eiser] . Vanaf februari 2020 is er lekkage ontstaan bij de benedenburen van [eiser] . [eiser] stelt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] vordert primair een verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden, terugbetaling van zijn betaling aan [gedaagde] van € 30.000,00 vermeerderd met wettelijke rente en een veroordeling tot verwijdering van de vloer op straffe van een dwangsom. [eiser] vordert subsidiair ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de aankoopsom van € 30.000,00 vermeerderd met wettelijke rente. Verder vordert [eiser] schadevergoeding van de herstelkosten voor de lekkages, vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, vergoeding van de deskundigenkosten, vergoeding van de proceskosten en de nakosten, alle vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.

3.De beoordeling van de vorderingen

Het terras was ongeschikt voor deze vloer
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat door deskundigen is vastgesteld dat het terras van [eiser] ongeschikt was voor de door [gedaagde] aangelegde Schlüter systeemvloer.
3.2.
Uit het onderzoeksrapport van [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) blijkt dat, kort gezegd, de dakopstanden van de dakbedekking te laag zijn voor deze vloer. [onderneming 1] schrijft hierover (blz. 13 en 14):
3.3.
Ook uit het onderzoeksrapport van [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] ), dat [eiser] bij zijn akte na de zitting heeft overgelegd, volgt dat de Schlüter systeemvloer niet geschikt is voor het dakterras van [eiser] omdat de opstandhoogtes onvoldoende zijn.
Geen schending van de waarschuwingsplicht uit artikel 7:754 BW
3.4.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat hij hem niet heeft gewaarschuwd voor de ongeschiktheid van zijn terras voor de Schlüter systeemvloer. Dat levert volgens [eiser] een tekortkoming op van de waarschuwingsplicht van de aannemer (artikel 7:754 BW), en dat is de grondslag voor de vorderingen van [eiser] . [gedaagde] had volgens [eiser] moeten constateren en moeten mededelen dat de Schlüter systeemvloer niet geschikt was. [eiser] had van een specialist zoals [gedaagde] mogen verwachten dat hij de deskundigheid bezit om de ondergrond voor de plaatsing van een vloer goed te controleren. Hij had voor de te lage dakopstanden moeten waarschuwen. Dat heeft [gedaagde] , ook tijdens het leggen van de vloer, niet gedaan.
3.5.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de waarschuwingsplicht uit artikel 7:754 BW niet heeft geschonden en legt hieronder uit waarom.
Stelling [gedaagde] (ik kon niet zien dat de dakopstanden zo laag waren) onvoldoende weersproken
3.6.
[gedaagde] heeft tijdens de zitting gezegd dat hij niet kon zien dat de dakopstanden zo laag waren, en dat hij dat alleen door middel van destructief onderzoek zou kunnen hebben vaststellen. Hij heeft gesteld dat hij zich er dus niet van bewust hoefde te zijn dat de (te lage) dakopstanden in combinatie met de Schlüter systeemvloer tot problemen zouden kunnen leiden. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de dakranden voor hem niet zichtbaar waren, omdat de randen waren afgetimmerd met aluminium. Hij stelt dat hij de tegelvloer zo heeft gelegd dat het hoogste punt zich bevond bij de onderkant van het kozijn, en vanaf daar afloopt, en dat hij mocht aannemen dat de dakranden overal minimaal de hoogte zouden hebben van de onderkant van het kozijn.
3.7.
In de rapportage van [onderneming 1] werd over de rol van [gedaagde] gesteld, direct na de hiervoor onder 3.2. geciteerde conclusies:
[onderneming 1] legt hier niet uit hoe [gedaagde] bekend had moeten zijn met de te lage dakopstanden.
3.8.
[eiser] heeft, in reactie op de op de zitting naar voren gebrachte stelling van [gedaagde] dat hij niet kon zien dat de dakopstanden te laag waren, een aanvullend onderzoeksrapport overgelegd, het rapport van [onderneming 2] . Maar ook in dat rapport wordt niet uitgelegd hoe [gedaagde] bekend had moeten zijn met de te lage dakopstanden. De stelling van [gedaagde] dat hij niet kon zien dat die te laag waren wordt door dat rapport niet weerlegd. [onderneming 2] schrijft dat [gedaagde] op drie momenten had kunnen constateren dat de vloer ongeschikt was voor deze situatie: ten tijde van het offreren, vlak voor het aanbrengen van de vloer en nadat de vloer is aangebracht. Maar dit rapport bevat alleen maar blote stellingen.
Hoe[gedaagde] dat op die drie momenten had kunnen constateren, stelt [onderneming 2] niet. [onderneming 2] stelt bijvoorbeeld dat vlak voor het aanbrengen van de vloer
“… men de lage opstanden(had)
kunnen en moeten constateren, zowel bij de dakrand als bij het opgaand werk, als bij het kozijn.”Dat is een blote stelling, waarmee niet wordt gereageerd op de stelling van [gedaagde] dat die lage opstanden voor hem niet zichtbaar waren en niet wordt gereageerd op de stelling van [gedaagde] dat hij alleen door destructief onderzoek had kunnen constateren dat de opstanden te laag waren.
3.9.
Over het argument van [gedaagde] dat hij de dakopstanden niet kon zien, stelt [eiser] in zijn antwoordakte nog dat [gedaagde] (i) als deskundig vakman zelf onderzoek zou moeten doen naar de geschiktheid van de ondervloer en omgeving en (ii) geen bewijs zou hebben aangedragen waaruit blijkt dat ten tijde van het leggen van de vloer de dakopstanden niet zichtbaar waren. Ook daarmee wordt het betoog van [gedaagde] niet weerlegd:
  • i) deze stelling wordt niet onderbouwd (wat is gebruikelijk als iemand een vloer komt leggen op een dakterras van een net nieuw gebouwde woning? waar mag hij van uitgaan en waar moet hij eerst onderzoek naar doen? daarover wordt niets gesteld). Ook dit is een blote stelling, die geen effect heeft omdat [eiser] niet ingaat op de stelling van [gedaagde] dat hij alleen had kunnen vaststellen dat sprake was van te lage dakopstanden door destructief onderzoek te doen en omdat [eiser] niet ingaat op de stelling van [gedaagde] dat hij ervan mocht uitgaan dat de dakopstanden hoog genoeg waren.
  • ii) met deze stelling miskent [eiser] dat hij degene is die stelt dat [gedaagde] een fout heeft gemaakt door hem niet ergens voor te waarschuwen. Het ligt dan op zijn weg om hard te maken dat [gedaagde] had moeten weten dat de situatie ongeschikt was voor deze vloer. Als [gedaagde] gemotiveerd stelt dat dit om te beginnen voor hem niet zichtbaar was, is het aan [eiser] om of duidelijk te maken dat dit niet klopt.
3.10.
Daarbij komt dat [eiser] in het geheel niet stilstaat bij het feit dat de dakopstanden (2-8 cm volgens [onderneming 1] , zie hierboven onder 3.2.) niet voldeden aan de zowel door [onderneming 1] als [onderneming 2] genoemde norm (12 cm, Vebidak). Als dit voor [gedaagde] niet te zien was (en dat stelt hij, en dat wordt onvoldoende weersproken), ligt in de rede dat [eiser] uitlegt waarom [gedaagde] er rekening mee moest houden dat de dakopstanden niet aan de norm voldeden. Ook dat doet [eiser] niet.
3.11.
Door op te merken dat de dakranden niet van aluminium maar van hout zijn, betwist [eiser] de stelling van [gedaagde] niet. Verder stelt [eiser] dat de door [gedaagde] meegestuurde foto’s niet zijn appartementencomplex betreffen, maar een ander gebouw. Die stelling is ook niet relevant, omdat [gedaagde] in zijn akte al schrijft dat enkele foto’s niet het terras van [eiser] betreffen, en alleen worden gebruikt ter illustratie van zijn stellingen.
De vorderingen van [eiser] worden afgewezen
3.12.
Omdat niet is vast komen te staan dat [gedaagde] zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden, en dat het enige verwijt is dat [eiser] [gedaagde] maakt, missen de vorderingen van [eiser] een grond. Alle vorderingen worden daarom afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
3.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.965,00
(2,5 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.032,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.032,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
5797