Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster, een B.V. gevestigd in [plaats], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 17 september 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek van 6 november 2023 om herbeoordeling onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia). Na een besluit van verweerder op 30 oktober 2024 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. Verweerder heeft op 15 november 2024 gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen zonder een zitting te houden. De rechtbank oordeelde dat, omdat het beroep was ingetrokken omdat verweerder gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan verzoekster, verweerder verplicht was de proceskosten te vergoeden. De rechtbank volgde echter niet het standpunt van verweerder dat een wegingsfactor van 0,25 moest worden toegepast, maar stelde de proceskosten vast op € 453,50. Daarnaast werd verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 februari 2025 door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens zijn met de uitspraak, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.