ECLI:NL:RBMNE:2025:826

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
24/4533
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake de afwijzing van een aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) beoordeeld. De minister voor Rechtsbescherming heeft de aanvraag op 22 december 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing bevestigd op 19 april 2024. Eiser heeft zijn beroep te laat ingediend, waardoor de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart. De rechtbank legt uit dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, beginnend op de dag na de bekendmaking van het besluit. Eiser stelt dat hij pas op 25 mei 2024 van het besluit op de hoogte was, maar de rechtbank oordeelt dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 19 april 2024 per aangetekende post is verzonden. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij het besluit niet heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat het beroep op 7 juni 2024 is ingediend, wat na de termijn is, en dat er geen verontschuldigbare redenen zijn voor de te late indiening. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4533

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

De Minister voor Rechtsbescherming

(gemachtigde: mr. M.H. Kazem)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verklaring omtrent gedrag (VOG).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 22 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend en het te laat indienen niet verontschuldigbaar is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het toetsingskader
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Van belang is dus wanneer de rechtbank het beroepschrift van eiser heeft ontvangen.
4. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. In dat geval laat de rechtbank de niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4] Is het besluit op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt?
5. Eiser stelt dat hij niet eerder dan op 25 mei 2024 van het besluit kennis heeft kunnen nemen, omdat het besluit pas op dat moment aan hem is bekendgemaakt.
6. De minister voert aan dat het besluit op 19 april 2024 – en na een verzoek van eiser nogmaals op 10 mei 2024 – per aangetekende post aan eiser is verzonden en is bekendgemaakt. De minister heeft ter onderbouwing een track and trace code van PostNL overgelegd.
7. Met de verzending van 19 april 2024 heeft de minister aannemelijk gemaakt dat er een verzending van het besluit heeft plaatsgevonden. Het ligt vervolgens op de weg van eiser als geadresseerde om de ontvangst te ontzenuwen. Uit de track and trace code van PostNL volgt het volgende. Het besluit is door eiser op 20 april 2024 niet in ontvangst genomen, waarop het besluit naar een PostNL-punt is gebracht en niet door eiser is opgehaald. Het besluit is daarna retour gestuurd. Op 14 mei 2024 is het besluit opnieuw niet door eiser in ontvangst genomen, maar heeft hij het besluit later bij het PostNL-punt afgehaald. Dit was op 24 mei 2024. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting gesteld dat de werkwijze van PostNL is dat tegenwoordig via de PostNL-app een melding wordt gemaakt van een ontvangen brief en dat dit voorheen met een niet-thuisbriefje in de brievenbus gebeurde. Dat is volgens eiser nu niet gebeurd. De namens eiser geschetste werkwijze is de rechtbank bekend. Dit betekent dat PostNL ofwel via een e-mail of de PostNL-app ofwel via een niet-thuisbriefje in de brievenbus melding maakt van de ontvangst van een brief. Eiser heeft met de mededeling dat hij geen afhaalbericht heeft gekregen en ook de PostNL-app niet heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij het besluit niet heeft ontvangen. Dit betekent dat het bestreden besluit op 19 april 2024 door verzending per post op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De beroepstermijn is vanaf dat moment aangevangen.
Is het beroep te laat ingediend?
8. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 3 juni 2024. De rechtbank heeft op 7 juni 2024 een beroepschrift van eiser ontvangen.
9. Eiser stelt dat hij tijdig beroep heeft ingediend. Eiser stelt dat hij op 29 mei 2024 per ongeluk een inleidend bezwaarschrift aan de minister heeft toegestuurd in plaats van een beroepschrift aan de rechtbank. De minister heeft volgens eiser dit inleidend bezwaarschrift onterecht niet als beroepschrift naar de rechtbank doorgestuurd. [5]
10. De minister voert aan dat hij dit inleidend bezwaarschrift nooit heeft ontvangen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, gelet op de betwisting van de minister, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een inleidend bezwaarschrift aan de minister heeft toegestuurd. Eiser heeft ook geen gegevens van een verzending per post of fax overgelegd. Nu hij dit niet heeft gedaan, komt niet vast te staan dat eiser op 29 mei 2024 beroep heeft ingesteld. Dit betekent dat eiser voor het eerst op 7 juni 2024 beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Dit beroepschrift is niet tijdig ingediend. Eiser heeft verder geen omstandigheden gesteld, die maken dat het te laat indienen verontschuldigbaar is.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
12. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025 door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
5.Zoals bedoeld in artikel 6:15 van de Awb.