ECLI:NL:RBMNE:2025:82

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11312585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in vrijwaring met afwijzing van de vordering wegens onvoldoende onderbouwing van rechtsverhouding

Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, een vonnis gewezen in een incident van vrijwaring. In deze zaak vorderde de gedaagde partij, [gedaagde] B.V., toestemming om [bedrijf] N.V., [A] en [B] (samen aangeduid als [C]) in vrijwaring op te roepen. De eiseres, [eiseres] B.V., had in de hoofdzaak een vordering ingesteld tegen [gedaagde] B.V. tot betaling van € 5.597,15, omdat zij ijsjes van het merk [merknaam] had gekocht, maar deze niet mocht verhandelen zonder toestemming van de merkhouders. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet voldoende had onderbouwd dat er een rechtsverhouding bestond die een verplichting tot vrijwaring met zich meebracht. De kantonrechter wees de vordering tot oproeping in vrijwaring af, omdat [gedaagde] niet had aangetoond dat zij het recht had om de ijsjes te verhandelen en dat er een rechtsverhouding was die een verplichting tot vrijwaring met zich meebracht. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiseres, begroot op € 271,00, en tot betaling van wettelijke rente over deze kosten indien deze niet tijdig werden voldaan. De hoofdzaak zal op 12 februari 2025 opnieuw op de rol komen voor een conclusie van antwoord door [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11312585 \ MC EXPL 24-5967
Vonnis in incident van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V. H.O.D.N. [handelsnaam],
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.C. Debije,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.R. Raghoebir, werkzaam bij Eurolawyers & Associates.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 september 2024 met producties 1-11;
- de incidentele conclusie houdende oproeping in vrijwaring met productie 1;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert in het incident haar toe te staan om [bedrijf] N.V., [A] en [B] (hierna samen: [C] ) in vrijwaring op te roepen.
2.2.
[eiseres] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident te vermeerderen met wettelijke rente.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
In de hoofdzaak heeft [eiseres] veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling van
€ 5.597,15 te vermeerderen met rente en kosten. Zij legt daaraan – kort gezegd – het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft ijsjes van het merk [merknaam] van [gedaagde] gekocht. Kort na de levering daarvan is [eiseres] door de (mede)merkhouders van het merk [merknaam] gesommeerd zich te onthouden van het verhandelen van de ijsjes, omdat [eiseres] daarvoor geen toestemming van de merkhouders heeft. [gedaagde] heeft dus inbreukmakende producten aan [eiseres] verkocht. Dit kwalificeert als een onrechtmatige daad. [gedaagde] is verplicht de schade die [eiseres] daardoor leidt te vergoeden. De gevorderde schade bestaat uit de inkoopprijs van de restantvoorraad ijsjes die niet meer kan worden verkocht.
3.2.
Ter onderbouwing van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring stelt [gedaagde] – kort gezegd – dat zij van [A] en [B] het recht heeft verkregen om de ijsjes in Nederland te verhandelen.
3.3.
Voor de toewijzing van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring is vereist dat uit de stellingen van de partij in de hoofdzaak ( [gedaagde] ) voortvloeit dat als in de hoofdzaak een voor haar nadelige beslissing wordt gegeven, de in de vrijwaring op te roepen derde(n) ( [C] ) krachtens haar/hun rechtsverhouding tot [gedaagde] verplicht is/zijn de nadelige gevolgen van een verlies door [gedaagde] van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk te dragen. Of die rechtsverhouding daadwerkelijk bestaat, behoeft in het vrijwaringsincident nog niet vast komen te staan.
3.4.
[gedaagde] heeft de hiervoor bedoelde rechtsverhouding tot [C] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Voor zover [gedaagde] kan worden gevolgd in haar standpunt dat zij van [C] het recht heeft verkregen om de ijsjes in Nederland te verhandelen, dan is er geen sprake van een inbreuk en moet de vordering van [eiseres] in de hoofdzaak worden afgewezen, zodat [gedaagde] op haar beurt ook geen vordering op [C] heeft. Voor zover [gedaagde] in dit standpunt niet kan worden gevolgd, en zij van [C] dus niet het recht tot het verhandelen van de ijsjes heeft verkregen en er sprake is van een inbreuk, dan geldt dat [gedaagde] niet heeft gesteld en onderbouwd dat er tussen haar en [C] een rechtsverhouding bestaat die voor laatstgenoemde een verplichting tot vrijwaring meebrengt. Anders gezegd: [gedaagde] heeft in dat geval niet onderbouwd wat de grondslag van een eventuele vordering op [C] is.
3.5.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde oproeping in vrijwaring wordt afgewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 271,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
in de hoofdzaak:
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 februari 2025om 11:00 uur voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde] ;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
45353