Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, een vonnis gewezen in een incident van vrijwaring. In deze zaak vorderde de gedaagde partij, [gedaagde] B.V., toestemming om [bedrijf] N.V., [A] en [B] (samen aangeduid als [C]) in vrijwaring op te roepen. De eiseres, [eiseres] B.V., had in de hoofdzaak een vordering ingesteld tegen [gedaagde] B.V. tot betaling van € 5.597,15, omdat zij ijsjes van het merk [merknaam] had gekocht, maar deze niet mocht verhandelen zonder toestemming van de merkhouders. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet voldoende had onderbouwd dat er een rechtsverhouding bestond die een verplichting tot vrijwaring met zich meebracht. De kantonrechter wees de vordering tot oproeping in vrijwaring af, omdat [gedaagde] niet had aangetoond dat zij het recht had om de ijsjes te verhandelen en dat er een rechtsverhouding was die een verplichting tot vrijwaring met zich meebracht. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiseres, begroot op € 271,00, en tot betaling van wettelijke rente over deze kosten indien deze niet tijdig werden voldaan. De hoofdzaak zal op 12 februari 2025 opnieuw op de rol komen voor een conclusie van antwoord door [gedaagde].