In deze zaak heeft de kantonrechter te Almere geoordeeld over een geschil tussen twee besloten vennootschappen betreffende de huurprijsindexering van een bedrijfsruimte. De eiseressen, beide B.V.'s, hebben de gedaagde B.V. gedagvaard omdat zij zich verzetten tegen een huurverhoging van 14,3% die per 25 februari 2023 was doorgevoerd, gebaseerd op de Consumentenprijsindex (CPI) van het CBS. Eiseressen stelden dat deze verhoging onaanvaardbaar was vanwege onvoorziene omstandigheden, namelijk de hoge inflatie die voortkwam uit de oorlog in Oekraïne en de daaruit voortvloeiende stijging van energieprijzen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de hoge inflatie geen onvoorziene omstandigheid is die leidt tot wijziging van de huurovereenkomst, omdat partijen bij het sluiten van de overeenkomst rekening hebben gehouden met inflatie door het opnemen van een indexeringsbeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiseressen afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De rechter heeft ook opgemerkt dat de huurprijsverhoging voor 2023 onaanvaardbaar zou zijn, maar dat de vordering van eiseressen niet toewijsbaar was omdat deze alleen betrekking had op 2023 en niet op de gevolgen voor 2024. De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 677,00, te betalen door eiseressen.