ECLI:NL:RBMNE:2025:79

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11350005
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en transitievergoeding met verstekverlening

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in een kort geding uitspraak gedaan over een loonvordering en transitievergoeding. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. J. Zaim, vorderde betaling van achterstallig loon, wettelijke verhogingen en een transitievergoeding van de gedaagde partij, die niet verschenen was. De eisende partij, in hoedanigheid van bewindvoerder, stelde dat de gedaagde partij, een B.V., vanaf maart 2024 het loon en vakantiegeld niet volledig had uitbetaald. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij in gebreke was gebleven en verleende verstek. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de eisende partij gegrond was, gezien de niet-betaling van het loon en de cao-loonsverhogingen. De kantonrechter wees de vorderingen toe, inclusief de wettelijke rente en dwangsommen voor het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen. De gedaagde partij werd ook veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11350005 \ AV EXPL 24-36
Vonnis in kort geding van 17 januari 2025
in de zaak van
[eisende partij] van [onderneming]in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[onderbewindgestelde],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Zaim,
tegen
[gedaagde partij] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [eisende partij] q.q., [onderbewindgestelde] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de betekende dagvaarding van 30 december 2024
- de producties van [onderbewindgestelde]
- het e-mailbericht van [eisende partij] van 6 januari 2025 dat hij instemt met deze procedure
- de mondelinge behandeling van 7 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de verstekverlening tegen de niet verschenen gedaagde
- de wijziging van eis tijdens de zitting op 7 januari 2025.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling waren mr. J. Zaim en mr. I.C.M. de Bruin, gemachtigden van [onderbewindgestelde] , aanwezig. Aan het einde van de zitting is vonnis bepaald.

2.De vordering

2.1.
[onderbewindgestelde] vordert – na wijziging (vermindering) van eis – veroordeling van [gedaagde partij] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om:
[onderbewindgestelde] een deugdelijke eindafrekening en de nog niet gedeelde salarisspecificaties over de periode vanaf januari 2024 tot en met de uitdiensttreding te verstrekken, bij gebreke waarvan [gedaagde partij] een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 10.000,- verbeurt;
loonaangifte te doen conform zijn huidige salaris voor de periode van januari 2024 tot en met de uitdiensttreding, bij gebreke waarvan [gedaagde partij] een dwangsom van
€ 250,00 per dag met een maximum van € 10.000,- verbeurt;
3. [onderbewindgestelde] het uitstaande loon over de periode van maart 2024 tot einde dienstverband te betalen van € 11.443,86, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum opeisbaarheid tot het moment van algehele betaling en te vermeerderen met de 6% loonsverhoging op grond van de cao vanaf januari 2024 en de cao-loonsverhoging van € 90,- naar evenredigheid vanaf 1 augustus 2024;
4. [onderbewindgestelde] de wettelijke verhoging van € 5.721,93 te betalen en te vermeerderen met de wettelijke rente per datum opeisbaarheid tot het moment van algehele betaling;
5. [onderbewindgestelde] de volledige transitievergoeding van € 1.096,49 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot het moment van algehele betaling;
6. [onderbewindgestelde] een bedrag van € 766,58 aan beslagkosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
7. tot betaling van de kosten en nakosten van deze procedure inclusief de kosten van het verzoekschrift en de griffierechten.
2.2.
Aan de vordering heeft [onderbewindgestelde] het volgende ten grondslag gelegd. [onderbewindgestelde] is van 1 oktober 2022 tot 1 oktober 2024 in dienst geweest van [gedaagde partij] als autoverkoper voor
28 uur per week tegen een brutoloon van € 12,59. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Motorvoertuigen- en Tweewielerbedrijven (de cao) van toepassing. In de nieuwe cao zijn loonsverhogingen afgesproken, vanaf 1 januari 2024 en vanaf 1 augustus 2024. [gedaagde partij] heeft vanaf maart 2024 het loon en het vakantiegeld in mei 2024 niet volledig uitbetaald. Eind augustus 2024 heeft [onderbewindgestelde] de arbeidsovereenkomst opgezegd, waardoor de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2024 is geëindigd. [onderbewindgestelde] heeft [gedaagde partij] herhaaldelijk verzocht om betaling, maar verdere betaling is uitgebleven.
2.3.
[gedaagde partij] is niet verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat met de e-mail van [eisende partij] van
6 januari 2025 voldoende is komen vast te staan dat [eisende partij] q.q. instemt met het voeren van deze procedure en dat hij zichzelf beschouwt als de formele procespartij. Voor de kantonrechter staat daarmee vast dat [eisende partij] q.q. zich in de plaats stelt van [onderbewindgestelde] , maar de afhandeling van de zaak overlaat aan de gemachtigde. [eisende partij] q.q. is daarom aangemerkt als de formele procespartij.
3.2.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde partij] niet is verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat aan [gedaagde partij] verstek wordt verleend.
3.3.
De spoedeisendheid van de zaak is gegeven met de aard van de vordering.
3.4.
Voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [onderbewindgestelde] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
3.5.
Op basis van de door [onderbewindgestelde] overgelegde stukken en omdat er geen verweer is gevoerd, wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [onderbewindgestelde] . Dit betekent dat de kantonrechter ervan uitgaat dat [onderbewindgestelde] het loon over de maanden maart 2024 tot en met september 2024 en het vakantiegeld per mei 2024 niet volledig uitbetaald heeft gekregen, terwijl hij daar wel recht op had. Dit betreft een bedrag van € 11.443,86 netto. Daarnaast gaat de kantonrechter ervan uit dat de cao-loonsverhogingen - de 6% per 1 januari 2024 en de € 90,- naar evenredigheid per 1 augustus 2024 - nog niet zijn uitbetaald. De betaling van € 3.000,- die [onderbewindgestelde] op 23 augustus 2024 van mr. [A] onder vermelding van ‘Loon [onderbewindgestelde (voornaam)] ’ heeft gekregen moet als gedeeltelijke betaling van het achterstallige loon worden beschouwd. Ter zitting hebben de gemachtigden van [onderbewindgestelde] verklaard dat, indien dit inderdaad als loon kan worden aangemerkt, dit in mindering op de vordering moet komen. Tevens hebben zij verklaard dat per ongeluk het gevorderde loonbedrag als bruto is aangemerkt en dat dit netto dient te zijn. Omdat beide verklaringen tezamen per saldo tot een vermindering van de vordering leiden, zal de kantonrechter uitgaan van de gewijzigde vordering en deze als zodanig toewijzen. Omdat [gedaagde partij] niet tijdig aan haar loonbetalingsverplichtingen heeft voldaan is zij bovendien de maximale wettelijke verhoging van 50% verschuldigd. Ook gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde partij] aan [onderbewindgestelde] geen loonstroken over de maanden januari tot en met september 2024 en geen eindafrekening heeft verstrekt, waarin ook de cao-loonsverhogingen vanaf 1 januari 2024 zijn verwerkt. Dit is in strijd met artikel 7:626 BW. Verder gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde partij] over de periode vanaf januari 2024 tot en met september 2024 geen juiste loonaangifte heeft gedaan. De gemachtigden van [onderbewindgestelde] hebben ter zitting toegelicht dat [onderbewindgestelde] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd vanwege het uitblijven van het achterstallige loon, hetgeen als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt, waardoor hij op grond van artikel 7:673 BW aanspraak maakt op de transitievergoeding.
3.6.
Gelet op het voorgaande komen de vorderingen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vorderingen worden daarom toegewezen.
Wettelijke rente
3.7.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen over het verschuldigde loon en de wettelijke verhoging, omdat er geen verweer is gevoerd.
Dwangsom3.8. De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen als gevorderd.
Beslagkosten
3.9.
[onderbewindgestelde] vordert [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten, inclusief de kosten van het verzoekschrift. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 766,58 voor conservatoir beslag en kosten deurwaardersexploten, € 87,00 voor griffierecht en € 554,00 voor salaris gemachtigde (1,0 punt × € 554,00), totaal € 1.407,68.
Proceskosten
3.10.
[gedaagde partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [onderbewindgestelde] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde partij] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [onderbewindgestelde] worden begroot op:
- griffierecht
3,00
(na griffierecht beslagrekest)
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
681,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] q.q. te betalen:
- het achterstallige loon over de periode van maart 2024 tot en met september 2024 van (€ 11.443,86 netto verminderd met de betaling van € 3.000,-) € 8.443,86 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum opeisbaarheid tot het moment van algehele betaling;
- de loonsverhogingen op grond van de cao van 6% vanaf 1 januari 2024 en van € 90,- naar evenredigheid vanaf 1 augustus 2024;
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] q.q. te betalen € 5.721,93 aan wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van dagvaarding tot het moment van algehele betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] q.q. te betalen de transitievergoeding van
€ 1.096,49 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 november 2024 tot het moment van algehele betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] q.q. binnen één week na betekening van dit vonnis een deugdelijke eindafrekening en de salarisspecificaties over de periode van januari 2024 tot en met september 2024 binnen één week na dit vonnis te overhandigen, bij gebreke waarvan [gedaagde partij] een dwangsom moet betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
4.5.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen één week na betekening van dit vonnis loonaangifte te doen conform het huidige salaris over de periode van januari 2024 tot en met september 2024, bij gebreke waarvan [gedaagde partij] een dwangsom moet betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
4.6.
veroordeelt [gedaagde partij] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.407,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.7.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van € 681,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op
17 januari 2025.
40160