ECLI:NL:RBMNE:2025:778

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/2089
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaar tegen WOZ-beschikking en gevolgen van niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking. De eiser had op 28 februari 2022 een beschikking ontvangen van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van zijn onroerende zaken voor het belastingjaar 2022 was vastgesteld. Eiser heeft op 7 april 2023 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bekendmaking van de beschikking op 28 februari 2022 plaatsvond, waardoor het bezwaar uiterlijk op 11 april 2022 ingediend had moeten zijn. Eiser stelde dat hij dacht tot 10 april 2023 de tijd te hebben, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen geldige reden was voor de te late indiening. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot het indienen van een verzetschrift.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. K.L. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken op de adressen [adres 1] in [plaats 1] en de [adres 2] in [plaats 2] (de woningen) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld.
Eiser is op 7 april 2023 tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 27 december 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard aangezien eiser niet binnen de termijn van 6 weken na de dagtekening van de beschikking bezwaar heeft ingediend en de reden daarvoor niet verschoonbaar is. De WOZ-waarde van de woningen gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt. In dit geval is het besluit bekendgemaakt op 28 februari 2022. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 11 april 2022 door de heffingsambtenaar ontvangen moeten zijn. Het beroep van eiser is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 27 december 2023, die ging over het bezwaar van eiser tegen het aanslagbiljet van 28 februari 2022 voor het belastingjaar 2022. Het bezwaar is van
7 april 2023. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat de heffingsambtenaar het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
3. Eiser zegt dat hij te laat was omdat hij dacht tot 10 april 2023 de tijd te
hebben om bezwaar in te dienen. Dat is geen geldige reden, op het aanslagbiljet staat dat tegen het besluit bezwaar ingediend kan worden tot zes weken na 28 februari 2022. Eiser heeft niet binnen deze periode bezwaar gemaakt, dat volgt ook uit overweging 2.
4. De heffingsambtenaar heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond (artikel 8:54 van de Awb).
5. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Barmentlo, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.