ECLI:NL:RBMNE:2025:75

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
16.097704.24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de strafzaak inzake de invoer en verkoop van lachgas

Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij de invoer, verkoop, aflevering en het vervoer van lachgas. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging van wederrechtelijke vrijheidsberoving en dwang, en sprak de verdachte integraal vrij van deze beschuldigingen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van honderdtachtig dagen, waarvan een gedeelte van honderdzestig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een terechtzitting op 11 december 2024, waar de officier van justitie, mr. E. Wiersma, en de raadsman, mr. R.J. Balkenende, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door lachgasflessen te verhandelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die stabiele factoren in zijn leven had, maar ook risico's met zich meebracht door zijn sociale netwerk. De rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend was dan de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, maar dat een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.097704.24 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 15 januari 2025

in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,/
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Balkenende, advocaat in Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 12 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 in Almere met een ander of anderen in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland lachgasflessen heeft gebracht, heeft gehandeld in lachgasflessen en 171 lachgasflessen opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2 primair:
in de periode van 4 tot en met 5 maart 2024 in Almere met een ander of anderen [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
subsidiairten laste gelegd als dwang in vereniging gepleegd.

VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Van het onder 2 tenlastegelegde dient verdachte integraal te worden vrijgesproken.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde verzocht verdachte (partieel) vrij te spreken van het bestanddeel ‘in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf’. Het onder 1 tenlastegelegde kan voor het overige wettig en overtuigend worden bewezen.
Van het onder 2 tenlastegelegde dient verdachte integraal te worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank

Vrijspraak van feit 2

De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. Het staat vast dat er een indringend gesprek heeft plaatsgevonden tussen de medeverdachte [medeverdachte] en aangever [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] onder dwang berichten op zijn telefoon heeft laten inzien. Verdachte is hiervan op de hoogte gebracht, maar dat is onvoldoende om hem tot medepleger te bestempelen. De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken van feit 2.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 december 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 20 maart 2024, genummerd MD1R024016, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 21 maart 2024, genummerd MD1R024016-88, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland [3] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 maart 2024, genummerd MD1R024016-111, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland [4] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 26 maart 2024, genummerd MD1R024016-107, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland [5] .

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot het invoeren, verkopen, afleveren en vervoeren van de lachgas gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij naar eigen zeggen in ‘de groothandel’ zat en de in Duitsland ingekochte lachgas steeds verkocht aan meerdere leveranciers. Uit de bewijsmiddelen volgt dat gedurende een langere periode sprake was van een geregelde en stelselmatige invoer en verkoop van lachgasflessen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:op meer tijdstippen in de periode van 12 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 te Almere tezamen en in vereniging met een ander telkens in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid flessen gevuld met distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en op 20 maart 2024 opzettelijk aanwezig heeft gehad, 171 flessen gevuld met distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en medeplegen opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van honderdtachtig dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van honderdzesendertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht rekening te houden met hetgeen de reclassering over verdachte heeft gerapporteerd, namelijk dat er sprake is van stabiliteit in het leven van verdachte, dat het recidiverisico laag is en dat een gevangenisstraf negatieve gevolgen voor verdachte zal hebben. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, in combinatie met een beperkte voorwaardelijke gevangenisstraf (maximaal negentig dagen), een passende afdoening zou zijn.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich met zijn mededader gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan handel in lachgas.
De laatste jaren is sprake van toenemende problemen op allerlei terreinen (onder meer de gezondheidszorg, criminaliteit en het milieu) als gevolg van het gebruik van lachgas als recreatief roesmiddel, vooral door jongeren. Om die reden is lachgas (distikstofmonoxide) sinds 1 januari 2023 opgenomen in lijst II van de Opiumwet. Door te handelen in lachgas heeft de verdachte bijgedragen aan de cyclus van criminaliteit, gezondheidsschade en maatschappelijke ontwrichting.
Verdachte heeft bovendien zelf aan den lijve ondervonden dat de handel in lachgas gepaard kan gaan met grof geweld vanuit het criminele milieu, nu hijzelf slachtoffer is geworden van een ‘ripdeal’ waarbij lachgas is buitgemaakt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 26 juli 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit;
  • een reclasseringsadvies van 18 september 2024, opgemaakt door reclasseringswerker J. Hoekstra.
Reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsrapport volgt dat er in het leven van verdachte stabiele factoren aanwezig zijn: vaste huisvesting (bij zijn ouders), drie goedlopende bedrijven en een hoog inkomen daaruit. Daarnaast staat verdachte in goed contact met zijn familie, geeft hij aan dat hij geen middelen gebruikt en lijken er geen grote psychosociale problemen te zijn. Als grootste risicofactor ziet de reclassering zijn sociale netwerk in combinatie met zijn ondernemende houding. Verdachte is veel bezig met de groei van zijn vermogen. Dit doet hij (ook) samen met anderen, die zich mogelijk in een crimineel netwerk bevinden. Wel lijkt verdachte de consequenties en mogelijke risico's van zijn delictgedrag in te zien en is hij zich er momenteel bewust van wat hij hierdoor allemaal kan verliezen.
Op te leggen straf
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, mede in verband met een juiste normbevestiging en (algemene en speciale) preventie, niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Wel heeft verdachte inmiddels verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank is van oordeel dat het niet meer passend is om verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Wel is een voorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats, gelet op hetgeen de reclassering heeft gerapporteerd. Uit het reclasseringsrapport rijst het beeld op dat verdachte erop uit is om veel geld te verdienen. In combinatie met een mogelijk crimineel netwerk kan dit leiden tot het opnieuw plegen van strafbare feiten. Een voorwaardelijke gevangenisstraf van relatief lange duur moet bijdragen aan het uitblijven van nieuwe strafbare feiten.
Alles overwegend, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie passend en geboden is. Hierbij heeft de rechtbank gekeken naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken waarin sprake was van Opiumwetfeiten (lijst II) en de veroordeelde handelde in uitoefening van een beroep of bedrijf.
De rechtbank zal een gevangenisstraf van honderdtachtig dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van honderdzesendertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, aan verdachte opleggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal, gelet op de straf die zij aan verdachte zal opleggen, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt daarbij een
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door V.A. Groeneveld, voorzitter, en mrs. A.M. Loots en B.F. Hammerle, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 januari 2024.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf, opzettelijk binnen/buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 171 flessen, in elk geval een hoeveelheid flessen gevuld met distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;(art 11 lid 3 Opiumwet, art 3 ahf/ond A Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:hij in of omstreeks de periode van 4 tot en met 5 maart 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door- die [slachtoffer] te dwingen met een auto naar een bos, althans een afgelegen locatie, (mee) te rijden en/of- (vervolgens) daar aangekomen die [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal, tegen het lichaam te slaan/stompen en/of- die [slachtoffer] te dwingen om zijn telefoon te openen en/of in zijn telefoon te laten kijken en/of- die [slachtoffer] te dwingen om bepaalde goederen (te weten één of meerdere lachgasfles(sen) en/of een bestelbus en/of een sleutelbos) (terug) te geven;(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij in of omstreeks de periode van 4 tot en met 5 maart 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten- het openen van de telefoon van die [slachtoffer] en/of- het laten bekijken van de telefoon van die [slachtoffer] , door- die [slachtoffer] te dwingen met een auto naar een bos, althans een afgelegen locatie, (mee) te rijden en/of- (vervolgens) daar aangekomen die [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal, tegen het lichaam te slaan/stompen.(art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek vanStrafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 9 juli 2024 en 1 oktober 2024, onderzoeksnummer MD1R024016 / 14AKEN24, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 404. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 131 t/m 133.
3.Pagina’s 138 t/m 147.
4.Pagina’s 194 t/m 242.
5.Pagina’s 291 en 292.