4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en feit 2
Het
proces-verbaal van aangiftedoor [slachtoffer] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 2 maart 2023 heb ik een bestelbus (een Opel Movano met kenteken [kenteken 1] ) opgehaald bij [onderneming] . In het huurvoertuig heb ik mijn tas van het merk Goyard gelegd. Ik stopte met de bestelbus in [plaats 2] op de [straat 1] ter hoogte van nummer [nummer/letteraanduiding 1] . Omstreeks 17:15 uur zag ik dat er een Volkswagen Golf mijn kant op reed. De Volkswagen stopte naast de bestelbus waar ik in zat. De bestuurder deed vervolgens zijn raam open en vroeg of ik hem even kon helpen met het verplaatsen van een paar spullen. Hij vroeg of ik achter hem aan kon rijden. Dit heb ik vervolgens gedaan. In de Volkswagen Golf zaten twee personen. Achter een bedrijfsverzamelgebouw stopte de Volkswagen. Ik zag dat de bestuurder uitstapte. Ik zag dat hij een bivakmuts over zijn gezicht droeg en dat hij een vuurwapen in zijn hand had. Hij richtte het vuurwapen gelijk mijn kant op. De bestuurder liep vervolgens naar de bestuurderszijde van de bestelbus, waar ik zat. Hij richtte vervolgens het vuurwapen op mijn hoofd. Ik hoorde de bestuurder zeggen: "Alles gaat mee, uitstappen en leeg je zakken". Ik zag dat de bijrijder inmiddels ook naast de bestuurder stond. De bijrijder had ook een bivakmuts over zijn gezicht heen. De tas op het dashboard heb ik gepakt en aan de bijrijder gegeven. Ik ben vervolgens uit de bus gestapt. Hij duwde mij vervolgens tegen de muur aan waarna de bijrijder in de bestelbus is gestapt. De bestuurder richtte nog steeds zijn wapen op mij en riep vervolgens nogmaals: "Maak je zakken leeg". Om escalatie te voorkomen heb ik vervolgens mijn sleutelbos afgegeven. Vervolgens stapte de bestuurder weer in de Volkswagen Golf en zijn zij vertrokken in beide voertuigen.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag in het proces-verbaal dat de diefstal met geweld op camera was vastgelegd. In het proces-verbaal zijn de camerabeelden uitgekeken en vastgelegd. Uit het proces-verbaal blijkt dat de twee verdachten aankwamen rijden in een personenauto van het merk Volkswagen en voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Ik heb onderzoek ingesteld naar de vernoemde Volkswagen voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat de Volkswagen op naam gesteld stond van [A] , geboren op [1994] te [plaats 3] .
Het
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte [B] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Bij de rechter-commissaris verklaarde jij dat jij de dag van de diefstal met geweld, in de ochtend, in de Volkswagen Golf van jouw broer [A] reed. Aan wie had jij hierna die auto uitgeleend?
A: [verdachte (voornaam)]
[de rechtbank begrijpt: verdachte].
V: En hoe laat was dat ongeveer?
A: Ergens in de ochtend tot de middag.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De in beslag genomen Iphone 13 (goed nr. 3322793) werd uitgelezen.
IMEI: [IMEI-nummer]
Last used MSISDN: + [telefoonnummer 1]
Gebruiker telefoon
Na onderzoek bleek dat [verdachte] de gebruiker is van deze telefoon. Laatst gekoppelde telefoonnummer + [telefoonnummer 1] wordt door [verdachte] gebruikt.
Contacten
Relevant voor dit onderzoek betrof de contacten [.] (telefoonnummer + [telefoonnummer 2] ) en [..] . De contacten betreffen beiden vermoedelijk [B] , broer van [A] en ook vaker als bestuurder van de Volkswagen Golf [kenteken 2] gecontroleerd door de politie.
Chats
In de telefoon waren chats opgeslagen.
Chat met contact ‘ [.] ” en [verdachte] vanaf 23 december 2023 tot en met 2 april 2024. Uit dit gesprek bleek dat [verdachte] de locatie van de “ripdeal” op 2 maart 2024 te 15:44 uur had doorgestuurd naar [.] .
(“ [straat 1] [nummer/letteraanduiding 2] ”).
Gezien het tijdstip van dit bericht blijkt dat [verdachte] dit stuurde voordat de daadwerkelijke ‘ripdeal’ plaatsvond.
[verdachte] vroeg aan [B] of ze gaan overladen. Zij spreken vervolgens met elkaar af op 2 maart 2024 omstreeks 22:12 uur.
[verdachte] stelt voor aan [B] op 3 maart 2024 om te gaan naar “Die kant”. [verdachte] stuurt een locatie door van [straat 2] te [plaats 2] . Dit betreft de locatie waar later de weg genomen bestelauto van verhuurbedrijf [onderneming] is aangetroffen.
Searched items
Op 4 maart 2024 wordt er met de telefoon gezocht op de zoekterm “Goyard men bag”.
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 2 april werd [verdachte] aangehouden. Tijdens zijn aanhouding werden onder hem twee telefoons in beslag genomen waaronder een Apple Iphon13 voorzien van het IMEI nummer [IMEI-nummer] welke gebruik maakte van het telefoonnummer + [telefoonnummer 1] . De historische verkeersgegevens van het nummer + [telefoonnummer 1] over de periode van 2 januari 2024 tot en met 10 april 2024 werden opgevraagd.
2 maart 2024
Om 17:33 uur straalt # [telefoonnummer 1] een zendmast aan welke gelegen is aan de [adres 2] te [plaats 2] ongeveer 800 meter van de plek van beroving,
3 maart 2024
Op 3 maart om 00:20 uur straalt # [telefoonnummer 1] wederom de [adres 2] te [plaats 2] aan.
Uit het
proces-verbaal van verhoor van getuige [C]bij de rechter-commissaris blijkt dat de getuige onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Ik heb alleen met [verdachte (voornaam)]
[de rechtbank begrijpt: verdachte]gesproken, want hij wilde privé praten. Hij vertelde wat hij gedaan had, namelijk dat hij een bus/wagen/voertuig samen met een neger iemand had geript. Hij en die neger en volgens mij nog iemand hadden met zijn drieën iemand geript. [D] vertelde dat er een wapen tegen het hoofd was gezet. [verdachte (voornaam)] zei toen dat dat een andere jongen was die dat had gedaan. Dat was een donkere jongen uit [plaats 4] . [D] of zijn broer heeft in de telefoon van [verdachte (voornaam)] gekeken en zag dat ze dat hadden gepland. Die gesprekken stonden nog in de telefoon van [verdachte (voornaam)] . Ik heb de gesprekken zelf ook gezien. Ik weet dat er iets gepland was en dat het ook gelukt was.
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2024, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was in de buurt van de ‘ripdeal’. Ik stond er ongeveer driehonderd meter vandaan. Ik heb een rol gehad in het terugbrengen van het lachgas en de dure tas, die in de bestelbus van [onderneming] zaten.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair
De feiten
De rechtbank stelt op de grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] op 2 maart 2024 is beroofd van een bestelbus van verhuurbedrijf [onderneming] met inhoud, wat later een lading lachgasflessen bleek te zijn. Daarnaast heeft [slachtoffer] bij deze beroving een dure tas en een sleutelbos moeten afgeven. De twee personen die [slachtoffer] hadden beroofd, kwamen met een Volkswagen Golf aanzetten en hadden bivakmutsen op. Eén van de twee personen had een vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich en richtte dit op het hoofd van [slachtoffer] .
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte één van de twee overvallers was. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of verdachte wel als medepleger betrokken is geweest bij de ten laste gelegde diefstal (met bedreiging) met geweld en de afpersing. Gelet op de verklaring van getuige [C] , de verklaring van verdachte zelf en de overige bewijsmiddelen, beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De getuige [C]
Getuige [C] heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij samen met twee anderen iemand heeft ‘geript’. Deze anderen zouden volgens verdachte twee donkere jongens zijn, wat overeenkomt met de door [slachtoffer] beschreven gegeven beschrijving van de signalementen van de twee overvallers. Verder heeft [C] naar eigen zeggen van verdachte vernomen dat één van de twee overvallers een wapen op het hoofd van het slachtoffer heeft gezet, wat overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer] .
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [C] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs moet worden gebruikt. De rechtbank oordeelt anders en overweegt hiertoe het volgende.
[C] heeft bij de politie en de rechter-commissaris gedetailleerd verklaard over wat hij van verdachte heeft vernomen. Op de essentiële punten heeft [C] eensluidend en consistent verklaard. Zijn verklaringen bevatten enkele tegenstrijdigheden en inconsistenties, met name over de aard van zijn contacten met [D] en het tijdstip waarop hij bekend werd met de betrokkenheid van verdachte. Deze tegenstrijdigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om de verklaringen van [C] als onbetrouwbaar terzijde te schuiven, omdat deze de kern van zijn verklaring niet raken. Hooguit probeert hij zijn eigen rol in het geheel wat meer op een afstand te plaatsen. Een helder motief of belang om verdachte valselijk te beschuldigen, ziet de rechtbank ook niet. Dat [C] niet alles meer precies weet, doet niet af aan zijn betrouwbaarheid, dit kan voortkomen uit de werking van het geheugen en het tijdsverloop.
Dat de berichten over onder andere de planning van de ‘ripdeal’, die [C] op de telefoon van verdachte heeft ingezien, niet door de politie zijn aangetroffen bij het uitlezen van de telefoons, leidt niet tot de conclusie dat [C] dit heeft verzonnen. Verdachte kan deze berichten immers nadien hebben gewist.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat [C] heeft verklaard dat verdachte ook hem heeft gevraagd om de klus uit te voeren, maar dat hij heeft geweigerd omdat hij het te gevaarlijk vond. Deze ontboezeming van [C] komt op de rechtbank authentiek over en maakt zijn verklaring als geheel geloofwaardiger. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat [C] niet alleen belastend heeft verklaard over verdachte, maar ook over [D] , de ‘zakenpartner’ van [C] .
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. Voorts worden de verklaringen op onderdelen ondersteund door de verklaring van [slachtoffer] . De verklaringen van [C] worden dan ook gebruikt voor het bewijs.
De verklaring van verdachte
De verklaring van verdachte dat hij slechts en tussenpersoon is geweest en niets met de ripdeal te maken heeft, is strijdig met de bewijsmiddelen. Daar komt bij dat zijn verklaring vragen oproept die hij niet heeft kunnen beantwoorden. Zo heeft hij niet kunnen verklaren waarom hij de auto die bij de ‘ripdeal’ is gebruikt van [achternaam van A en B] had geleend. Ook heeft verdachte desgevraagd geen antwoord gegeven op de vraag waarom hij de locatie van de ‘ripdeal’ ongeveer anderhalf uur tevoren naar [achternaam van A en B] had gestuurd en waarom hij, gezien de telefoongegevens, op 3 maart in [plaats 2] lijkt te zijn geweest om “uit te laden”. Dat verdachte in staat was de gestolen lachgasflessen en Goyard tas binnen een paar dagen terug te bezorgen bij de eigenaar, draagt eveneens bij aan de overtuiging dat verdachte juist een hoofdaandeel aan de ‘ripdeal’ heeft gehad.
Tussenconclusie
Gelet op de verklaring van getuige [C] , in combinatie met de aangifte, de verklaring van verdachte zelf en de bewijsmiddelen die zien op chats en locaties van verdachte en een medeverdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte betrokken is geweest bij de ‘ripdeal’. De vraag is vervolgens hoe deze rol strafrechtelijk moet worden aangemerkt.
Medeplegen
Verdachte was niet één van de uitvoerders van de ripdeal, maar had, zo volgt met name uit de verklaring van [C] , een initiërende en aansturende rol op afstand. Verdachte heeft de Volkswagen Golf geregeld waarmee de overval werd gepleegd, stond kennelijk in contact met de twee mannen die de overval wel uitvoerden, was vlakbij toen de overval is gepleegd en heeft de geroofde lading ’s nachts uitgeladen. Dit maakt dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering, waarbij de intellectuele bijdrage van verdachte, als organisator van de ripdeal, van voldoende gewicht was om hem aan te merken als medepleger. Dat hij in staat was de lading vlot weer terug te bezorgen, bevestigt zijn centrale rol.
Diefstal en/of afpersing?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat er geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening, zoals onder 1 ten laste is gelegd, maar van dwingen tot afgifte.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaring van aangever feit 1 dient te worden gekwalificeerd als diefstal (met geweld), zoals dit ook ten laste is gelegd. Aangever werd onder druk van een (nep)vuurwapen gedwongen uit de bestelbus te stappen. Daarmee is nog geen sprake van afgifte van de bestelbus. Even later is één van de overvallers in de bestelbus gestapt en hiermee weggereden. Hiermee hebben de overvallers het goed weggenomen van aangever en is er op dat moment sprake van wederrechtelijke toe-eigening.
Op grond van de bewijsmiddelen kan feit 2 worden gekwalificeerd als afpersing, zoals onder 2 ten laste is gelegd.
Eindconclusie
Gelet op de bewijsmiddelen kan het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.