ECLI:NL:RBMNE:2025:73

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
16.086952.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de strafzaak tegen verdachte wegens handel in lachgas en dwang

Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij de invoer, verkoop, aflevering en het vervoer van lachgas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, wat resulteerde in een bewezenverklaring van het eerste feit. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit van vrijheidsberoving, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat het slachtoffer van zijn vrijheid was beroofd. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van dwang, waarbij hij het slachtoffer had gedwongen om zijn telefoon te openen door geweld te gebruiken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van driehonderd dagen, waarvan een gedeelte voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte, die signalen van impulsiviteit en agressie vertoonde. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke problemen rondom het gebruik van lachgas en de gevolgen daarvan voor de gezondheid en veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.086952.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] in [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, advocaat in Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 12 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 in Almere met een ander of anderen in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland lachgasflessen heeft gebracht, heeft gehandeld in lachgasflessen en 171 lachgasflessen opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2 primair:
in de periode van 4 tot en met 5 maart 2024 in Almere met een ander of anderen [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
subsidiairten laste gelegd als dwang in vereniging gepleegd.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde moet verdachte worden vrijgesproken.
Het onder 2 subsidiair tenlastegelegde kan wel wettig en overtuigend worden bewezen, met dien verstande dat verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde verzocht verdachte (partieel) vrij te spreken van het bestanddeel ‘in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf’. Het onder 1 tenlastegelegde kan voor het overige wettig en overtuigend worden bewezen.
Van het onder 2 tenlastegelegde dient verdachte integraal te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 december 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 20 maart 2024, genummerd MD1R024016, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 21 maart 2024, genummerd MD1R024016-88, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland [3] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 maart 2024, genummerd MD1R024016-111, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland [4] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 26 maart 2024, genummerd MD1R024016-107, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland [5] .
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot het invoeren, verkopen, afleveren en vervoeren van de lachgas gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Uit de bewijsmiddelen volgt dat gedurende een langere periode sprake was van een geregelde en stelselmatige verkoop van lachgasflessen. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] de lading lachgas invoerde uit Duitsland en dat hij, verdachte, de klanten regelde. [medeverdachte] sprak in dit verband van ‘groothandel’.
Hieruit blijkt dat sprake was een gestructureerde samenwerking, wat kan worden gezien als een kenmerk van een beroepsmatige uitoefening van handelen.
Vrijspraak van feit 2 primair
Weliswaar staat vast dat tussen verdachte en [slachtoffer] een indringende confrontatie heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, maar de rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] daarbij van zijn vrijheid beroofd is geweest. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 subsidiair [6]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2024, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 maart 2024 vroeg ik [slachtoffer] om bij mij in de auto in te stappen. Hij stapte bij mij in. Ik wilde iets in zijn telefoon bekijken. Hij begon toen te ‘stressen’. Ik besloot met hem te rijden naar een voetbalveld bij de voetbalclub [voetbalclub] in Almere. Toen we daar aankwamen heb ik [slachtoffer] drie tot vier klappen in zijn gezicht gegeven. Ik ging er namelijk vanuit dat het inzien van zijn telefoon niet zonder slag of stoot zou gaan. Dit was in de auto. Ik zag uiteindelijk de berichten in zijn telefoon.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] belde uit naar het telefoonnummer [telefoonnummer] , behorende bij [verdachte] . Op een gegeven moment stapt er een passagier, nader te noemen als NNM, in de auto van [verdachte] . Het telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte] blijft doorlopen waardoor het gesprek tussen [verdachte] en NNM in de auto hoorbaar is. [verdachte] vertelt tegen NNM dat er pallets van hem zijn gestolen. NNM stelt de vraag om wat voor pallets het ging. [verdachte] zegt dat het om lachgas ging. Desgevraagd vertelt [verdachte] dat het een vooropgezet plan was om zijn vriend te beroven. [verdachte] vertelt dat hij meteen wist wie hierachter zat aangezien hij maar 1 concurrent heeft in Almere. [verdachte] vertelt dat hij hem mee naar het bos had genomen. Hij vertelt dat hij het uit hem geslagen heeft en vervolgens in diegene zijn telefoon had gekeken waaruit zijn betrokkenheid bleek. Hierna hebben zij alle spullen teruggekregen. [7]
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de telefoon van [medeverdachte] worden twee filmpjes met geluid aangetroffen. De filmpjes worden aangetroffen in een WhatsApp chat tussen [medeverdachte] en [verdachte] . De twee filmpjes waren door [verdachte] gestuurd aan [medeverdachte] . De filmpjes tonen beelden van een parkeerplaats, vermoedelijk bij een rand van een bos of bosschage. Op één van filmpje is ook een voertuig te zien. Op de filmpjes is duidelijk te horen dat op zeer luide en agressieve toon iemand gedwongen wordt om zijn telefoon te openen. Ook is duidelijk te horen dat de voornaam van verdachte [verdachte] wordt genoemd, namelijk [verdachte] .
De uitwerking van het eerste filmpje:
NNM (slachtoffer?): Wasie
NNM1: maak die telefoon open
NNM: ntv
NNM1 Maak die kanker telefoon open.
NNM3: ntv laat die wapen nou unlocken zeg ik toch
NNM1: Ik zeg tegen jou maak die tellie open ntv
NNM1: Maak open vriend
NNM: ntv
NNM1 (hard schreeuwend): Maak die kanker telefoon dan open broer. Wat staan we hiervoor lui dan de hele dag in de n.t.v. waarom ben ik hier broer? Ik heb meerdere kanker dingen te doen. Maak die kanker telefoon open. Maak die kanker telefoon open. Maak open. Maak die telefoon open. Maak die telefoon open. Maak die telefoon open. Maak die telefoon open. Maak die kanker... [8]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 subsidiair
De raadsman heeft aangevoerd dat de onder 2 subsidiair tenlastegelegde dwang niet kan worden bewezen, omdat de gedragingen van verdachte, namelijk het slaan van [slachtoffer] , niet gericht waren op het door [slachtoffer] laten tonen van berichten in zijn telefoon. Verdachte wist al dat [slachtoffer] achter de ‘ripdeal’ zat waar hij, verdachte, mede slachtoffer van was geworden. Daarvoor was het niet noodzakelijk om in de telefoon van [slachtoffer] te kijken. De ten laste gelegde gedragingen kunnen enkel worden aangemerkt als een mishandeling, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] drie tot vier klappen in zijn gezicht heeft gegeven. Ook heeft hij verklaard dat hij iets in de telefoon van [slachtoffer] wilde bekijken en dat het inzien van de telefoon van [slachtoffer] niet zonder slag of stoot zou gaan. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen om te bewerkstelligen dat [slachtoffer] berichten in zijn telefoon zou tonen. De verklaring van verdachte op dit punt wordt mede ondersteund door de uitwerking van de filmpjes van het incident, waaruit volgt dat het verdachte te doen was om het inzien van de telefoon van [slachtoffer] .
Medeplegen?
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 subsidiair met een ander of anderen heeft gepleegd. Weliswaar heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte] op de hoogte gebracht van de confrontatie met [slachtoffer] , maar dat is onvoldoende om [medeverdachte] tot medepleger te bestempelen. Verdachte zal daarom (partieel) worden vrijgesproken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplegen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:op meer tijdstippen in de periode van 12 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 te Almere tezamen en in vereniging met een ander telkens in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid flessen gevuld met distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en op 20 maart 2024 opzettelijk aanwezig heeft gehad, 171 flessen gevuld met distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2 subsidiair:
op 4 maart 2024 te Almere [slachtoffer] , door geweld gericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en te dulden, te weten- het openen van de telefoon van die [slachtoffer] en- het laten bekijken van de telefoon van die [slachtoffer] , doordie [slachtoffer] meermaals tegen het lichaam te slaan/stompen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en medeplegen opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 subsidiair:
een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van driehonderd dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van honderddertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het geadviseerde contactverbod met [medeverdachte] en [slachtoffer] ;
- een taakstraf van honderdtwintig uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door zestig dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de strafeis aan de forse kant is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich met zijn mededader gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan handel in lachgas.
De laatste jaren is sprake van toenemende problemen op allerlei terreinen (onder meer de gezondheidszorg, criminaliteit en het milieu) als gevolg van het gebruik van lachgas als recreatief roesmiddel, vooral door jongeren. Om die reden is lachgas (distikstofmonoxide) sinds 1 januari 2023 opgenomen in lijst II van de Opiumwet. Door te handelen in lachgas heeft de verdachte bijgedragen aan de destructieve cyclus van criminaliteit, gezondheidsschade en maatschappelijke ontwrichting.
De handel in lachgas gaat regelmatig gepaard met geweld. Dat hebben verdachte en vooral zijn medeverdachte ondervonden, en verdachte heeft zich er zelf ook schuldig aan gemaakt. Nadat de medeverdachte slachtoffer was geworden van een ‘ripdeal’ heeft verdachte de ‘ripper’ gedwongen om berichten in zijn telefoon aan hem te tonen, zodat verdachte kon nagaan dat de ‘ripper’ daadwerkelijk verantwoordelijk was voor de ‘ripdeal’. Daarbij heeft verdachte de ‘ripper’ meerdere malen in zijn gezicht geslagen. Hierdoor heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 26 juli 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit;
  • een reclasseringsadvies van 18 september 2024, opgemaakt door reclasseringswerker J. Hoekstra.
Reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de schulden van verdachte, in combinatie met zijn keuzes op financieel gebied, als risico verhogend worden gezien. Ook zijn er zorgen over zijn sociale netwerk. Verder ziet de reclassering signalen van impulsiviteit, gebrekkige oplossingsvaardigheden en instrumentele agressie. Positief is dat verdachte op dit moment werk heeft en zich in het schorsingskader meewerkend heeft opgesteld. Bij een veroordeling acht de reclassering het van belang dat het reclasseringstoezicht wordt voortgezet, waarbij in het bijzonder aandacht moet zijn voor zijn financiën en schulden. De reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, contactverbod met [medeverdachte] en [slachtoffer] , dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Op te leggen straf
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, mede in verband met een juiste normbevestiging en (algemene en speciale) preventie, niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat het geweld dat met de handel in verdovende middelen dikwijls gepaard gaat, en zich in de voorliggende zaak ook heeft voorgedaan, een strafverzwarende omstandigheid is. Nu verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, is de rechtbank van oordeel dat het niet passend is om verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Wel is naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform het voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf van relatief lange duur op zijn plaats, gelet op de ernst van de feiten en het door de reclassering beschreven recidiverisico.
Alles overwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf van driehonderd dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van honderddertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, opleggen. De bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, zijn ook nodig. Deze voorwaarden moeten bijdragen aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en aan het uitblijven van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal alle geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen, met uitzondering van het contactverbod met [medeverdachte] en [verdachte] . Deze voorwaarde is de rechtbank niet noodzakelijk gebleken.
Verder zal de rechtbank naast de op te leggen (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf geen taakstraf opleggen, zoals de officier van justitie wel heeft gevorderd. De rechtbank ziet hier, gelet op de op te leggen gevangenisstraf van voornoemde duur, geen ruimte meer voor.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal, gelet op de straf die zij aan verdachte zal opleggen, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 47, 57, 284 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt daarbij een proeftijd van
  • als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Middendreef 293 te Lelystad. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich inspant voor het vinden en behouden van werk en/of een opleiding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en de keuzes die hij maakt op dit gebied;
- geeft de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, en mrs. A.M. Loots en B.F. Hammerle, rechters, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 januari 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2024 tot en met 20 maart 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf, opzettelijk binnen/buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 171 flessen, in elk geval een hoeveelheid flessen gevuld met distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;(art 11 lid 3 Opiumwet, art 3 ahf/ond A Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:hij in of omstreeks de periode van 4 tot en met 5 maart 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door- die [slachtoffer] te dwingen met een auto naar een bos, althans een afgelegen locatie, (mee) te rijden en/of- (vervolgens) daar aangekomen die [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal, tegen het lichaam te slaan/stompen en/of- die [slachtoffer] te dwingen om zijn telefoon te openen en/of in zijn telefoon te laten kijken en/of- die [slachtoffer] te dwingen om bepaalde goederen (te weten één of meerdere lachgasfles(sen) en/of een bestelbus en/of een sleutelbos) (terug) te geven;(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij in of omstreeks de periode van 4 tot en met 5 maart 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten- het openen van de telefoon van die [slachtoffer] en/of- het laten bekijken van de telefoon van die [slachtoffer] , door- die [slachtoffer] te dwingen met een auto naar een bos, althans een afgelegen locatie, (mee) te rijden en/of- (vervolgens) daar aangekomen die [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal, tegen het lichaam te slaan/stompen.(art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek vanStrafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 9 juli 2024 en 1 oktober 2024, onderzoeksnummer MD1R024016 / 14AKEN24, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 404. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 131 t/m 133.
3.Pagina’s 138 t/m 147.
4.Pagina’s 194 t/m 242.
5.Pagina’s 291 en 292.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 9 juli 2024 en 1 oktober 2024, onderzoeksnummer MD1R024016 / 14AKEN24, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 404. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.Pagina’s 79 en 80.
8.Pagina’s 283 en 284.