4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 december 2024;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 20 maart 2024, genummerd MD1R024016, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 21 maart 2024, genummerd MD1R024016-88, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 maart 2024, genummerd MD1R024016-111, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 26 maart 2024, genummerd MD1R024016-107, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot het invoeren, verkopen, afleveren en vervoeren van de lachgas gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Uit de bewijsmiddelen volgt dat gedurende een langere periode sprake was van een geregelde en stelselmatige verkoop van lachgasflessen. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] de lading lachgas invoerde uit Duitsland en dat hij, verdachte, de klanten regelde. [medeverdachte] sprak in dit verband van ‘groothandel’.
Hieruit blijkt dat sprake was een gestructureerde samenwerking, wat kan worden gezien als een kenmerk van een beroepsmatige uitoefening van handelen.
Vrijspraak van feit 2 primair
Weliswaar staat vast dat tussen verdachte en [slachtoffer] een indringende confrontatie heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, maar de rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] daarbij van zijn vrijheid beroofd is geweest. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 subsidiair
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2024, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 maart 2024 vroeg ik [slachtoffer] om bij mij in de auto in te stappen. Hij stapte bij mij in. Ik wilde iets in zijn telefoon bekijken. Hij begon toen te ‘stressen’. Ik besloot met hem te rijden naar een voetbalveld bij de voetbalclub [voetbalclub] in Almere. Toen we daar aankwamen heb ik [slachtoffer] drie tot vier klappen in zijn gezicht gegeven. Ik ging er namelijk vanuit dat het inzien van zijn telefoon niet zonder slag of stoot zou gaan. Dit was in de auto. Ik zag uiteindelijk de berichten in zijn telefoon.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] belde uit naar het telefoonnummer [telefoonnummer] , behorende bij [verdachte] . Op een gegeven moment stapt er een passagier, nader te noemen als NNM, in de auto van [verdachte] . Het telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte] blijft doorlopen waardoor het gesprek tussen [verdachte] en NNM in de auto hoorbaar is. [verdachte] vertelt tegen NNM dat er pallets van hem zijn gestolen. NNM stelt de vraag om wat voor pallets het ging. [verdachte] zegt dat het om lachgas ging. Desgevraagd vertelt [verdachte] dat het een vooropgezet plan was om zijn vriend te beroven. [verdachte] vertelt dat hij meteen wist wie hierachter zat aangezien hij maar 1 concurrent heeft in Almere. [verdachte] vertelt dat hij hem mee naar het bos had genomen. Hij vertelt dat hij het uit hem geslagen heeft en vervolgens in diegene zijn telefoon had gekeken waaruit zijn betrokkenheid bleek. Hierna hebben zij alle spullen teruggekregen.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de telefoon van [medeverdachte] worden twee filmpjes met geluid aangetroffen. De filmpjes worden aangetroffen in een WhatsApp chat tussen [medeverdachte] en [verdachte] . De twee filmpjes waren door [verdachte] gestuurd aan [medeverdachte] . De filmpjes tonen beelden van een parkeerplaats, vermoedelijk bij een rand van een bos of bosschage. Op één van filmpje is ook een voertuig te zien. Op de filmpjes is duidelijk te horen dat op zeer luide en agressieve toon iemand gedwongen wordt om zijn telefoon te openen. Ook is duidelijk te horen dat de voornaam van verdachte [verdachte] wordt genoemd, namelijk [verdachte] .
De uitwerking van het eerste filmpje:
NNM (slachtoffer?): Wasie
NNM1: maak die telefoon open
NNM: ntv
NNM1 Maak die kanker telefoon open.
NNM3: ntv laat die wapen nou unlocken zeg ik toch
NNM1: Ik zeg tegen jou maak die tellie open ntv
NNM1: Maak open vriend
NNM: ntv
NNM1 (hard schreeuwend): Maak die kanker telefoon dan open broer. Wat staan we hiervoor lui dan de hele dag in de n.t.v. waarom ben ik hier broer? Ik heb meerdere kanker dingen te doen. Maak die kanker telefoon open. Maak die kanker telefoon open. Maak open. Maak die telefoon open. Maak die telefoon open. Maak die telefoon open. Maak die telefoon open. Maak die kanker...
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 subsidiair
De raadsman heeft aangevoerd dat de onder 2 subsidiair tenlastegelegde dwang niet kan worden bewezen, omdat de gedragingen van verdachte, namelijk het slaan van [slachtoffer] , niet gericht waren op het door [slachtoffer] laten tonen van berichten in zijn telefoon. Verdachte wist al dat [slachtoffer] achter de ‘ripdeal’ zat waar hij, verdachte, mede slachtoffer van was geworden. Daarvoor was het niet noodzakelijk om in de telefoon van [slachtoffer] te kijken. De ten laste gelegde gedragingen kunnen enkel worden aangemerkt als een mishandeling, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] drie tot vier klappen in zijn gezicht heeft gegeven. Ook heeft hij verklaard dat hij iets in de telefoon van [slachtoffer] wilde bekijken en dat het inzien van de telefoon van [slachtoffer] niet zonder slag of stoot zou gaan. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen om te bewerkstelligen dat [slachtoffer] berichten in zijn telefoon zou tonen. De verklaring van verdachte op dit punt wordt mede ondersteund door de uitwerking van de filmpjes van het incident, waaruit volgt dat het verdachte te doen was om het inzien van de telefoon van [slachtoffer] .
Medeplegen?
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 subsidiair met een ander of anderen heeft gepleegd. Weliswaar heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte] op de hoogte gebracht van de confrontatie met [slachtoffer] , maar dat is onvoldoende om [medeverdachte] tot medepleger te bestempelen. Verdachte zal daarom (partieel) worden vrijgesproken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplegen.