ECLI:NL:RBMNE:2025:729

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
11176914
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering huurachterstand en gebruiksvergoeding in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een zaak tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde betaling van een huurachterstand van € 38.456,65 en een gebruiksvergoeding van € 14.010,54 voor de maanden januari en februari 2024. De huurovereenkomst was per 31 december 2023 geëindigd. [gedaagde] heeft de huurachterstand erkend, maar stelde dat zij recht had op verrekening met een vordering van € 133.700,81 op [eiseres]. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen en de vorderingen van [gedaagde] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Daarnaast werd wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan [eiseres]. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [gedaagde] afgewezen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11176914 \ UC EXPL 24-4268 RJ/58605
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. D.E. Burgers,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar directeur: de heer [A] .

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding van 10 juni 2024 met producties;
- het verslag (proces-verbaal) van de civiele rolzitting van 24 juli 2024, waarin op verzoek van de heer [A] aan [gedaagde] uitstel wordt verleend om op de dagvaarding te reageren;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 18 september 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 7 januari 2025.
1.2.
Op 17 januari 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij waren namens [eiseres] de heer [B] en de heer [C] aanwezig, samen met mr. D.E. Burgers. Namens [gedaagde] was de heer [A] aanwezig.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft van [eiseres] een bedrijfsruimte gehuurd. De huurovereenkomst is per 31 december 2023 geëindigd. [eiseres] wil dat [gedaagde] nog € 38.456,65 aan achterstallige huurtermijnen aan haar betaalt en € 14.010,54 aan gebruiksvergoeding voor de maanden januari 2024 en februari 2024. [gedaagde] beroept zich op verrekening en heeft een eis in reconventie ingesteld van € 133.700,81. De vorderingen van [eiseres] worden toegewezen en de vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen.

3.De beoordeling

in conventie
[gedaagde] moet € 52.467,19 aan [eiseres] betalen
3.1.
De vordering tot betaling van de huurachterstand van € 38.456,65 is in beginsel toewijsbaar, omdat [gedaagde] heeft bevestigd dat deze huurachterstand klopt. Ook de vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding voor de maanden januari 2024 en februari 2024 van € 14.010,54 is in beginsel toewijsbaar, omdat [gedaagde] deze maanden nog van de bedrijfsruimte gebruik heeft kunnen maken. [gedaagde] heeft op 24 februari 2024 namelijk pas de sleutels ingeleverd.
3.2.
[gedaagde] beroept zich op verrekening, omdat zij stelt dat zij nog een vordering van € 133.700,81 op [eiseres] heeft. Dit beroep slaagt niet, omdat hierna in overwegingen 3.12 tot en met 3.17 zal blijken dat er niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] een schadevordering heeft op [eiseres] . Daarom valt er niets te verrekenen met de huurachterstand en de gebruiksvergoeding. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] aan [eiseres] € 38.456,65 aan achterstallige huurtermijnen moet betalen en € 14.010,54 aan gebruiksvergoeding voor de maanden januari 2024 en februari 2024. Dat komt neer op een toewijsbaar totaalbedrag van € 52.467,19.
3.3.
[eiseres] stelt in de dagvaarding dat zij schoonmaakkosten vordert van € 364,00, maar deze vordering komt niet terug in het petitum van de dagvaarding. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat vergoeding van deze kosten geen onderdeel uitmaakt van de vorderingen waarover hij heeft te beslissen.
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente betalen
3.4.
[eiseres] heeft wettelijke handelsrente gevorderd. De wettelijke handelsrente tot en met 30 mei 2024 bedraagt € 3.549,50. Niet ter discussie staat dat de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] kwalificeert als een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek. [gedaagde] heeft de vordering tot betaling van wettelijke handelsrente niet betwist. Het bedrag van € 3.549,50 zal daarom worden toegewezen. De wettelijke handelsrente na 30 mei 2024 zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.5.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 1.299,67 toegewezen.
3.6.
[eiseres] vordert wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is, zoals gevorderd, toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding (10 juni 2024).
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.286,37
3.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.9.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
in reconventie
Geen sprake van ‘obscuur libel’
3.10.
[eiseres] heeft aangevoerd dat [gedaagde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, omdat zij het veelvoud aan vorderingen van [gedaagde] zeer lastig te volgen vindt en het voor haar niet mogelijk is om een deugdelijk verweer te formuleren. De kantonrechter volgt [eiseres] hierin niet. De eis in reconventie maakt voldoende duidelijk wat er wordt gevorderd en waarom, zodat de eis in reconventie voldoet aan de minimale eisen die daaraan gesteld worden. Er ontbreken wel regelmatig producties waarnaar wordt verwezen, maar dit betekent niet dat [eiseres] onvoldoende adequaat op de vorderingen heeft kunnen reageren. [eiseres] is daarmee niet in haar belangen geschaad en zij heeft voldoende inhoudelijk verweer kunnen voeren. De kantonrechter zal daarom de vorderingen van [gedaagde] inhoudelijk beoordelen.
De vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen
3.11.
[gedaagde] heeft een aantal schadevorderingen ingesteld. Gelet op de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, rust de stelplicht en de bewijslast op [gedaagde] . Omdat [gedaagde] wil dat [eiseres] schadevergoeding aan haar betaalt, is het aan [gedaagde] om voldoende te stellen over haar schadevorderingen en om die vorderingen te onderbouwen met relevante stukken.
3.12.
Aan [gedaagde] zal geen schadevergoeding van € 16.500,00 worden toegewezen vanwege de vernieling van een garagedeur en een verhoogd energiegebruik in het gehuurde daardoor. [eiseres] heeft namelijk betwist dat hiervan sprake is en [gedaagde] heeft nagelaten om haar stellingen verder te onderbouwen. [gedaagde] zegt foto’s ter bewijs te hebben overgelegd, maar deze foto’s zitten niet bij de stukken die in het geding zijn gebracht. Ook verwijst [gedaagde] naar energienota’s, maar ook deze zitten niet bij de stukken. De kantonrechter kan dan ook niet nagaan of er daadwerkelijk sprake is van schade. De vordering wordt daarom afgewezen.
3.13.
Ten tweede vordert [gedaagde] € 40.000,00 aan schadevergoeding, omdat [eiseres] gebruik heeft gemaakt van de door [gedaagde] gehuurde parkeerplaatsen. Ook meent [gedaagde] klanten te zijn kwijtgeraakt doordat de door haar gehuurde bedrijfsruimte slecht bereikbaar was. Daarom wil [gedaagde] € 67.000,00 aan schadevergoeding. Hoewel [eiseres] erkent dat er incidenteel gebruik is gemaakt van de parkeerplaatsen, is niet komen vast te staan dat [gedaagde] hierdoor schade heeft geleden tot een bedrag van € 40.000,00. Dat er schade is ontstaan, betwist [eiseres] namelijk en daarom had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen. De foto’s die [gedaagde] daarvoor heeft overgelegd, waarop te zien is dat er voertuigen op de parkeerplaatsen staan, zijn daarvoor onvoldoende. De kantonrechter kan hieruit niet opmaken dat er stelselmatig gebruik is gemaakt van de parkeerplaatsen (en wat voor schade dit dan zou hebben opgeleverd). [gedaagde] heeft niet (met bijvoorbeeld video’s) onderbouwd wanneer, hoe lang en hoeveel parkeerplaatsen door [eiseres] zijn gebruikt. Ook heeft [gedaagde] niet inzichtelijk gemaakt dat zij hierdoor klanten heeft verloren, hoeveel dit er zouden zijn en waarom dit tot een schadepost van € 67.000,00 zou leiden. De kantonrechter wijst de vorderingen dan ook af.
3.14.
[gedaagde] heeft evenmin recht op een vergoeding van € 2.400,00 vanwege ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [eiseres] . [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van haar schadepost vanwege ongerechtvaardigde verrijking naar producties, maar deze producties zitten niet bij de stukken. De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen dat sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [eiseres] .
3.15.
De schadevergoeding van € 1.920,71, die [gedaagde] vordert vanwege schade aan haar Volvo FM, wordt ook afgewezen. [eiseres] betwist namelijk dat zij schade aan deze Volvo FM heeft veroorzaakt en [gedaagde] heeft haar stelling vervolgens niet verder (met stukken) onderbouwd. Daardoor kan de kantonrechter niet vaststellen dat er daadwerkelijk sprake is van schade en als er al sprake is van schade, of de schade door [eiseres] is veroorzaakt.
3.16.
Ook de vordering van € 5.880,10 van [gedaagde] vanwege de reparatie aan een rode tractor van [eiseres] afgewezen. [eiseres] betwist namelijk dat is afgesproken dat zij voor deze reparatie moet betalen. Volgens [eiseres] was dit een vriendendienst en komt [gedaagde] bovendien pas vier jaar na de reparatie met deze vordering. Ook de hoogte van de kosten wordt betwist. Gelet op de betwistingen van [eiseres] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om gemotiveerd te onderbouwen dat geen sprake was van een vriendendienst, maar van een opdracht tot reparatie. Daarnaast had het op haar weg gelegen om te onderbouwen hoe zij tot het bedrag van € 5.880,10 is gekomen. Dat heeft zij niet gedaan.
3.17.
Tot slot merkt de kantonrechter op dat [eiseres] in haar conclusie van antwoord in reconventie ingaat op een vordering van [gedaagde] in verband met het verlies van arbeidsinkomen en een vordering op grond van de redelijkheid en billijkheid. Deze vorderingen zijn bij de kantonrechter niet bekend en volgen ook niet uit de stukken die bij de kantonrechter bekend zijn. De kantonrechter gaat hier dan ook aan voorbij.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.18.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
950,00
(2 punten × factor 0,5 × € 950,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.085,00

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 56.016,69 (huurachterstand, gebruiksvergoeding en wettelijke handelsrente), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 52.467,19 met ingang van 31 mei 2024 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.299,67 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 10 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.286,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.085,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
4.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.