ECLI:NL:RBMNE:2025:712

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/6570 T2
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding kantoorpand in strijd met bestemmingsplan

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tweede tussenuitspraak gedaan in de zaak over de omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een kantoorpand in Utrecht. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht niet bevoegd was om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de uitbreiding als kantoor, omdat dit in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank had eerder al in een tussenuitspraak geoordeeld dat het gebruik van de uitbreiding als kantoor niet toegestaan was en gaf het college de kans om het gebrek in het besluit te herstellen. In deze tweede tussenuitspraak bevestigde de rechtbank dat het college het bouwvolume vergrootte, wat niet onder de verleende bevoegdheid viel. De rechtbank stelde het college in de gelegenheid om binnen vier weken het gebrek in het besluit te herstellen en bepaalde dat het college binnen twee weken moest meedelen of het gebruik wilde maken van deze gelegenheid. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6570 T2
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Khalil),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: C. Rietveld).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde partij], gevestigd in [woonplaats], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. H.L. van der Aa).

Procesverloop

1.1.
Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het wijzigen van de achtergevel en het uitbreiden van de verdiepingen van het kantoorpand aan het [adres] in [woonplaats] (de omgevingsvergunning).
1.2.
Op 8 november 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
1.3.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit op bezwaar te herstellen.
1.4.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 4 december 2024 een vervangend besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit 2). Daarmee heeft hij de activiteit afwijken van het bestemmingsplan voor het gebruik van de uitbreiding van de tweede en derde verdieping van het kantoorpand aan de omgevingsvergunning toegevoegd.
1.5.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven. Vergunninghouder is hiertoe ook in de gelegenheid gesteld, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.6.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 17 januari 2025 gesloten.

Overwegingen

2. Het beroep van eiser heeft van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2, nu hij daarbij gelet op zijn zienswijze voldoende belang heeft. [1]
Wat vooraf ging
3. Deze tweede tussenuitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het dakterras onderdeel uitmaakt van de aanvraag en dat niet onduidelijk is voor welke bouwactiviteiten de omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank kan de motivering van het college waarom het dakterras niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening volgen. De rechtbank vindt het niet onredelijk dat het college het belang van vergunninghouder bij behoud van het dakterras zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eiser bij geen dakterras. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het gemeentelijk monument – zijn woning – door het uitvoeren van de omgevingsvergunning zal worden aangetast.
5. Ten slotte heeft de rechtbank in de tussenuitspraak vastgesteld dat het gebruik van de uitbreiding op de tweede en derde verdieping als kantoor in strijd is met het bestemmingsplan. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. De rechtbank heeft geconstateerd dat op dit punt aan het bestreden besluit een gebrek kleefde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in dat besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de uitbreiding van de tweede en derde verdiepingen van het kantoorpand onder het gebruiksovergangsrecht valt. Het was aan het college om te beslissen of hij om dit gebrek te herstellen gebruik wilde maken van zijn bevoegdheid om voor dit strijdige gebruik een omgevingsvergunning te verlenen.
Herstelpoging van het college
6. Het college heeft met het bestreden besluit 2 de omgevingsvergunning uitgebreid met een vergunning voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de uitbreiding van de tweede en derde verdieping van het kantoorpand. Hij heeft de omgevingsvergunning voor deze activiteit verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Beoordeling van de herstelpoging door de rechtbank
7. Op grond van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor is het college bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
8. De rechtbank is het met de zienswijze van eiser eens dat omdat met de uitbreiding van de tweede en derde verdieping het bouwvolume van het kantoorpand wordt vergroot, het college niet bevoegd is om de omgevingsvergunning met toepassing van alleen onderdeel 9 van artikel 4 van het Bor te verlenen. Ook aan het bestreden besluit 2 kleeft dus een gebrek.
Overige punten in de zienswijze van eiser
9. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze over het dakterras, de evident privaatrechtelijke belemmering en de rechtszekerheid, zij het in andere bewoordingen, heeft herhaald wat hij daarover al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Over al deze punten heeft de rechtbank zich al uitgelaten in de tussenuitspraak. De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 3 en anders dan eiser kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van zo'n in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat eiser in dit verband opgemerkt in de zienswijze volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel over deze punten in de tussenuitspraak.
Hoe nu verder?
10. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit 2 te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering van het bestreden besluit 2, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
11. Om het gebrek te herstellen, moet het college besluiten of hij gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om voor het in strijd met bestemmingsplan gebruiken van de uitbreiding van de tweede en derde verdiepingen van het kantoorpand de omgevingsvergunning wil verlenen met toepassing van onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor.
12. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
13. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit 2 te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14. Het geding zoals dat na deze tweede tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit 2 te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit 2 te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.