ECLI:NL:RBMNE:2025:710

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/16/565348 / FA RK 23-2009
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en hoofdverblijfplaats bij echtscheiding met zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een moeder en een vader, die in 2019 zijn getrouwd en twee minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald. De vader had verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te vestigen en om een zorgregeling vast te stellen die hem meer tijd met de kinderen zou geven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om in hun huidige woonomgeving te blijven, waar zij al hun hele leven wonen, en dat de moeder hen de stabiliteit kan bieden die zij nodig hebben na de scheiding. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld die afhankelijk is van de afstand die de vader van de moeder gaat wonen. Als de vader binnen een straal van 10 kilometer van de moeder gaat wonen, geldt een co-ouderschapsregeling. Als hij verder weg gaat wonen, geldt een weekendregeling. De rechtbank heeft de vader ook verplicht om kinderalimentatie te betalen, afhankelijk van de zorgregeling. De moeder heeft vervangende toestemming gekregen voor hulpverlening voor de kinderen, omdat de rechtbank zich zorgen maakt over hun welzijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve voor de echtscheiding zelf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/565348 / FA RK 23-2009
Echtscheiding
Beschikking van 21 januari 2025
in de zaak van:
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.G. Ouwejan,
tegen
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Bakker.

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van 9 december 2024 heeft de rechtbank een beslissing genomen over de kerstvakantie 2024, en heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken voor het overige aangehouden. Voor het procesverloop tot die datum verwijst de rechtbank naar de beschikking van 9 december 2024.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • de e-mail met bijlage van de vader van 9 december 2024;
  • het bericht van de moeder (via F9) van 12 december 2024.

2.Waar de procedure over gaat

De feiten
2.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] 2019 met elkaar getrouwd in [plaats 1] .
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van 8 november 2023 (hersteld in de herstelbeschikking van 12 februari 2024) heeft de rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen tussen partijen. De rechtbank heeft toen bepaald dat:
- er een zorgregeling geldt die inhoudt dat:
o
vanaf 7 november 2023:
 de kinderen verblijven om de ene week bij de vader in het huis aan [adres 1] en de andere week bij de moeder in het huis aan [adres 2] ;
o
vanaf 4 januari 2024:
 de kinderen verblijven de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder waarbij de kinderen met de verzorgende ouder in de gezamenlijke woning verblijven en de andere ouder elders verblijft;
o
ten aanzien van de kerstvakantie:
 de eerste week verblijven de kinderen bij de vader en de tweede week verblijven de kinderen bij de moeder;
- de vader een bedrag van € 596,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen aan de moeder.
Daarnaast heeft de rechtbank de ouders doorverwezen naar hulpverlening via het Uniform Hulpaanbod.
2.4.
Het is partijen nog niet gelukt een ouderschapsplan te maken. In een ouderschapsplan staan de afspraken over de kinderen, zoals wanneer de kinderen bij wie zijn en hoe partijen elkaar op de hoogte houden over de kinderen. Als partijen geen ouderschapsplan hebben gemaakt, neemt de rechtbank geen beslissing totdat partijen zo’n plan hebben gemaakt. De
rechtbank kan daarop een uitzondering maken als niet van partijen kan worden verwacht dat zij samen een ouderschapsplan maken.
De verzoeken
2.5.
Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
2.6.
Daarnaast verzoekt de moeder de rechtbank om:
  • te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben;
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eens per twee weken van donderdag na school tot maandagochtend bij de vader verblijven;
  • een vakantieregeling vast te stellen;
  • aan haar vervangende toestemming te verlenen voor het verkrijgen van hulpverlening voor de kinderen van een onafhankelijke derde, waarbij het advies van het CJG leidend zal zijn;
  • te bepalen dat de moeder huurster zal zijn van de woning aan [adres 1] in [woonplaats] ;
  • vast te stellen dat de vader € 710,- per maand aan de moeder moet betalen aan kinderalimentatie.
2.7.
De vader vindt dat de verzoeken van de moeder moeten worden afgewezen. Hij verzoekt de rechtbank om:
  • te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
  • aan hem vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op het adres [adres 3] in [plaats 2] en bij een tandarts- en huisartspraktijk in [plaats 2] , en om de kinderen uit te schrijven van hun huidige school;
  • aan hem vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven bij de [schoolnaam] in [plaats 2] ;
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen eens per twee weken bij de moeder zullen verblijven van zaterdag 8.30 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de wissel op die tijdstippen plaatsvindt op station Arnhem;
  • een vakantieregeling vast te stellen;
  • vast te stellen dat de moeder € 150,- per kind per maand aan de vader moet betalen aan kinderalimentatie, met ingang van de datum van de verhuizing.
Als de rechtbank de verzoeken van de vader over de zorgregeling en de vakantieregeling niet toewijst, verzoekt de vader de rechtbank om een bijzondere curator te benoemen voor de kinderen. Als ook dat verzoek wordt afgewezen, verzoekt de vader de rechtbank om een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen om de twee weken op dinsdag uit school wisselen, en waarbij het huurrecht van de echtelijke woning gezamenlijk blijft en het “birdnesten” wordt gehandhaafd. De kosten van de woning dienen dan door partijen gezamenlijk gedeeld te worden. De vader wil ook dat in dat geval wordt bepaald dat hij twee keer per jaar een maand weg kan.
2.8.
Partijen hebben daarnaast beiden enkele verzoeken gedaan die zien op de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Ten aanzien van die verzoeken zal echter apart uitspraak worden gedaan onder het zaaknummer C/16/582795 / FA RK 24-1871.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bepalen bij de moeder;
  • bepalen dat de moeder huurster zal zijn van de woning aan [adres 1] in [woonplaats] ;
  • de volgende zorgregeling vaststellen:
o in het geval dat de vader binnen een straal van 10 kilometer van de woning van de moeder in [woonplaats] gaat wonen: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder (co-ouderschap);
o in het geval dat de vader op een grotere afstand dan 10 kilometer van de woning van de moeder in [woonplaats] gaat wonen: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader, tenzij de kinderen op vrijdag vrij zijn, in welk geval ze vanaf donderdag uit school bij de vader zijn;
- de volgende vakantieregeling vaststellen:
o in het geval dat er sprake is van co-ouderschap verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder en de andere helft bij de vader, in onderling overleg te bepalen;
o in het geval dat er geen co-ouderschap is, verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
 in de zomervakantie: in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader en de tweede drie weken bij de moeder, en in de even jaren andersom, waarbij de wissel plaatsvindt op zaterdag om 17.00 uur;
 in de meivakantie: in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
 in de voorjaarsvakantie: in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
 in de herfstvakantie: bij de vader;
 in de kerstvakantie: in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
 tijdens Pasen: in de oneven jaren bij de moeder, en in de even jaren bij de vader vanaf donderdag uit school tot maandag 19.00 uur;
 op Hemelvaartsdag: in de oneven jaren bij de moeder, en in de even jaren bij de vader van de woensdag ervoor uit school tot 19.00 uur op Hemelvaartsdag;
 tijdens Pinksteren: in de even jaren bij de moeder, en in de oneven jaren bij de vader vanaf donderdag uit school tot maandag 19.00 uur;
 waarbij de vakanties aanvangen op vrijdag uit school en eindigen op zondag om 19.00 uur, en waarbij de regeling voor de meivakantie voorgaat op de regeling voor de feestdagen;
  • de moeder vervangende toestemming verlenen voor het verkrijgen van hulpverlening voor de kinderen van een onafhankelijke derde, waarbij het advies van het CJG leidend zal zijn;
  • bepalen dat de vader met ingang van de datum van de beschikking:
o in het geval dat er sprake is van co-ouderschap: een bedrag van € 627,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen aan de moeder;
o in het geval dat er geen sprake is van co-ouderschap: een bedrag van € 710,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen aan de moeder.
De overige verzoeken van de ouders worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Het ontbreken van het ouderschapsplan
3.2.
De rechtbank vindt dat partijen ontvankelijk zijn in hun verzoek tot echtscheiding. Dat wil zeggen dat het verzoek tot echtscheiding en de andere verzoeken inhoudelijk worden behandeld. De rechtbank vindt namelijk dat van de ouders niet kan worden verwacht dat zij alsnog samen een ouderschapsplan maken. De ouders hebben namelijk zowel mediation als een ouderschapsbemiddelingstraject (via het Uniform Hulpaanbod) gevolgd, maar zonder resultaat.
De echtscheiding
3.3.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
De verhuizing en hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.4.
De rechtbank vindt het op dit moment het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om in [woonplaats] te blijven wonen bij de moeder. De rechtbank zal hun hoofdverblijfplaats dus bepalen bij de moeder. Dat betekent dat de rechtbank de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om hem vervangende toestemming te verlenen om de kinderen op een adres in [plaats 2] in te schrijven, zal afwijzen. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
Wat de ouders willen
3.5.
Voordat de ouders uit elkaar zijn gegaan, heeft het gezin jarenlang in [plaats 1] gewoond. Er waren weliswaar plannen om naar een andere plaats te verhuizen, maar de relatie van de ouders is verbroken voor die plannen gerealiseerd konden worden. Een van de plaatsen die in die plannen ter sprake is gekomen, is [plaats 2] . De ouders hebben kort voor het verbreken van de relatie actief gezocht naar een woonlocatie in die plaats. [plaats 2] heeftt namelijk een landelijke omgeving, waar de ouders en de kinderen veel van houden, en de grootouders vaderszijde wonen daar. Het gezin was dus al bekend in [plaats 2] en ging daar graag naartoe. Na het uit elkaar gaan is de wens om naar [plaats 2] te verhuizen bij de vader blijven bestaan. Hij zou graag alsnog naar [plaats 2] verhuizen, samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder daarentegen ziet geen toekomst in [plaats 2] . Zij wil graag dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met haar in [plaats 1] blijven wonen. Dat deze wensen van de ouders tot gevolg (zouden kunnen) hebben dat zij op grote reisafstand van elkaar komen te wonen, maakt dit voor hen niet anders. De ouders vinden beiden namelijk dat hun verstandhouding en communicatie nu zo slecht is, dat het niet mogelijk is om een co-ouderschapsregeling uit te voeren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zouden in het vervolg om de twee weken een weekend bij de andere ouder moeten verblijven, waardoor de afstand volgens de ouders een minder groot probleem is.
Het toetsingskader
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat iedere ouder het recht heeft om zijn of haar leven met de kinderen in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt in beginsel ook de vrijheid om op een andere plek met de kinderen te gaan wonen. Als de ene ouder het niet eens is met de verhuisplannen van de andere ouder, dan moet de rechtbank alle omstandigheden in kaart brengen en een belangenafweging maken. Het belang van het kind staat hierbij voorop, maar afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen.
Het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.7.
Wat in het geval van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het meest in hun belang zou zijn, is dat de ouders dicht bij elkaar in de buurt blijven wonen en dat zij een co-ouderschapsregeling uitvoeren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn eraan gewend om de ouders evenveel te zien en beide ouders hebben hun veel te bieden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben het ook fijn met ieder van hun ouders. Helaas zijn er op dit moment spanningen tussen de kinderen en de moeder, en lukt het de kinderen minder goed om zich te concentreren op school. De rechtbank wijt dat echter niet aan de (opvoed)situatie bij de moeder thuis, zoals de vader stelt, maar aan het loyaliteitsconflict waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich al een lange tijd bevinden. De situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is al lang te onrustig en spanningsvol, onder andere doordat zij regelmatig getuige zijn (geweest) van ruzies en escalaties tussen de ouders. Dat is zelfs op hun school voorgekomen, terwijl dat een veilige plek zou moeten zijn voor hen. Daarnaast zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er van op de hoogte dat de moeder degene is die de relatie heeft verbroken en dat zij niet meer naar [plaats 2] wil verhuizen, terwijl de vader dat wel wil. Zolang daarover geen definitieve beslissing wordt genomen, is ook dat een bron van onrust voor hen. De rechtbank vindt daarom dat er snel duidelijkheid moet komen over de woonplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Aangezien de ouders de rechtbank met hun verzoeken geen mogelijkheid bieden voor een tussenoplossing, zal de rechtbank moeten kiezen tussen twee uitersten: blijven wonen in [plaats 1] , of verhuizen naar [plaats 2] .
3.8.
Bij de beoordeling van de situatie vindt de rechtbank het van doorslaggevend belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] enorm klem zitten door de turbulente en onstabiele situatie tussen de ouders. Het enige wat de afgelopen tijd voor hen stabiel is geweest, is het huis waarin zij wonen en alles wat zich daaromheen afspeelt zoals school, sporten, hobby’s en hun sociale netwerk. Hoewel de kinderen ook al vaak bij hun opa en oma in [plaats 2] zijn geweest, zijn zij op meer levensgebieden geworteld in [plaats 1] , waar zij al hun hele leven wonen. Deze stabiele context verlaten en hen naast de scheiding van de ouders nóg een grote verandering in hun leven te laten doormaken, is niet in hun belang, ook gelet op de zorgelijke signalen die zij nu laten zien. Zoals hiervoor besproken kunnen de kinderen zich minder goed concentreren op school en lijkt er een patroon te ontstaan van aantrekken en afstoten met de moeder. De kinderen doen in dat kader ook heftige uitspraken zoals: ‘waarom verpest je ons leven’ of ‘misschien is het beter als ik er niet meer ben’. De rechtbank vindt het daarom van groot belang dat de stabiele thuissituatie in [plaats 1] voor nu wordt behouden en dat de kinderen vanuit die basis hulp en rust krijgen om de scheiding te verwerken. Daarnaast geldt dat ook de ouders allebei een binding met [plaats 1] hebben, aangezien zij daar inmiddels tien jaar wonen en zij beiden (in de buurt van) [plaats 1] werken. De vader kan weliswaar veel thuis werken (dus ook in [plaats 2] ), maar hij is iedere dinsdag in [plaats 1] voor zijn werk. De vader zegt nu wel dat hij niet in [plaats 1] wil wonen, maar de rechtbank denkt dat zijn werk in [plaats 1] voor hem toch een aanknopingspunt zou kunnen bieden om in (de omgeving van) [plaats 1] een woning te gaan zoeken. De moeder daarentegen zou van baan moeten veranderen als zij voor de kinderen naar [plaats 2] zou verhuizen waar zij geen netwerk heeft. . Verder is er nog geen huis beschikbaar in [plaats 2] waar de kinderen met de vader zouden kunnen gaan wonen. Het plan van de vader is om eerst bij de grootouders vaderszijde in te trekken Ook dat vindt de rechtbank op dit moment te onrustig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Risico op contactverlies met de moeder
3.9.
Een andere reden waarom de rechtbank het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vindt om in [plaats 1] te blijven wonen met de moeder, is dat uit de correspondentie tussen de ouders blijkt dat de vader zich op dit moment niet wil of kan inspannen om het ouderschap met de moeder samen vorm te geven, terwijl dat wel de wens is van de moeder. Hoewel de vader zegt hulp te hebben gehad voor het verwerken van de situatie, krijgt de rechtbank de indruk dat emoties richting de moeder nog steeds een grote rol spelen in het handelen van de vader. De vader lijkt daardoor soms ook het belang van de kinderen uit het oog te verliezen. Een voorbeeld daarvan is dat de vader niet wil dat de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de hulpverlening in Hilversum brengt in de week dat de vader voor hen zorgt, terwijl de vader dat zelf niet kan doen omdat hij geen auto heeft. De hulp voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt hierdoor niet van de grond. De vader lijkt de moeder geen ruimte te kunnen bieden in het ouderschap, waardoor de rechtbank het risico op contactverlies met de moeder in het geval van een verhuizing naar [plaats 2] op dit moment te groot vindt. Het is niet zo dat de rechtbank vindt dat de moeder geen aandeel heeft in de slechte verstandhouding tussen de ouders. Maar anders dan de vader spreekt de moeder wel heel duidelijk de wens uit om samen met hem ouder te zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank heeft er daardoor op dit moment meer vertrouwen in dat de moeder de vader de ruimte blijft bieden om een belangrijke rol te kunnen blijven spelen in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dan andersom.
Geen noodzaak voor verhuizing
3.10.
De rechtbank ziet tot slot ook geen noodzaak voor de vader om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 2] te verhuizen. Volgens de vader is de noodzaak erin gelegen dat de moeder haar nieuwe partner te snel bij de kinderen heeft geïntroduceerd en dat zij met hem een samengesteld gezin wil vormen, terwijl de kinderen dat niet willen. De moeder heeft dit echter betwist en heeft bovendien uitgelegd dat zij met persoonlijke hulpverlening heeft gewerkt aan het volgen van het tempo van de kinderen wat haar nieuwe partner betreft. De vader heeft niets tegenover deze betwisting ingebracht, zodat de rechtbank er niet van uit kan gaan dat zijn stelling juist is.
De mening van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.11.
Ook het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zowel tegenover de vader als in het gesprek met de rechtbank zeggen dat zij graag naar [plaats 2] willen verhuizen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Zoals hiervoor besproken verkeren [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een loyaliteitsconflict. In zo’n situatie kan het niet anders dan dat hun wens daardoor wordt ingekleurd. Bovendien vraagt de rechtbank zich af of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelet op dat loyaliteitsconflict en – hoewel zij erg slim zijn – hun leeftijd, kunnen overzien wat de verhuizing daadwerkelijk voor hun eigen leven gaat betekenen en voor het contact met de moeder.
3.12.
Het voorgaande houdt niet in dat het nooit in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal zijn om naar [plaats 2] te verhuizen, als die wens ook bij hen blijft bestaan. Maar de situatie is nu te onstabiel en de emoties nog te vers voor nog een grote verandering in de levens van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Pas wanneer de situatie in een rustiger vaarwater is en de verstandhouding tussen de ouders genormaliseerd, kan er ruimte ontstaan om na te denken over een eventuele verandering van woonplaats. Maar van die situatie is op dit moment nog geen sprake.
De vervangende toestemming voor inschrijving op een school en bij een tandarts- en huisartspraktijk in [plaats 2]
3.13.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de verhuizing zal de rechtbank ook de verzoeken van de vader om de kinderen in te schrijven op een school en bij een tandarts- en huisartspraktijk in [plaats 2] afwijzen.
Het huurrecht van de echtelijke woning
3.14.
De rechtbank bepaalt dat de moeder met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurster zal zijn van de woning. Het is namelijk in het belang van de kinderen, die hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben, om in de woning te kunnen blijven wonen. De vader heeft weliswaar gezegd ook het huurrecht van de echtelijke woning te willen als hij niet naar [plaats 2] mag verhuizen, maar de vader heeft ook duidelijk te kennen gegeven dat hij niet in [plaats 1] wil blijven wonen. De rechtbank vindt het daarom niet redelijk en onlogisch om het huurrecht van de woning aan de vader toe te kennen.
De zorgregeling
3.15.
Zoals hiervoor besproken vindt de rechtbank een regeling waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] evenveel tijd bij beide ouders doorbrengen in beginsel het meest in hun belang. De vader heeft echter duidelijk gemaakt dat hij niet langer in [plaats 1] wil wonen. Als de vader alsnog in [plaats 2] zal gaan wonen, is een co-ouderschapsregeling niet haalbaar. Het is de rechtbank niet bekend of de vader wel bereid zou zijn om in de nabije omgeving van [plaats 1] te gaan wonen. In dat geval zou een co-ouderschapsregeling namelijk wel uitvoerbaar kunnen zijn. De rechtbank zal daarom bepalen dat er alleen een co-ouderschapsregeling geldt in het geval dat de vader binnen een straal van 10 kilometer van de woning van de moeder in [plaats 1] gaat wonen. Als de vader verder weg gaat wonen, zal de rechtbank een weekendregeling vaststellen zoals weergegeven onder 3.1. Daarbij neemt de rechtbank de overweging mee dat het ongewenst is dat de kinderen op maandag heel vroeg in de ochtend met de trein naar [plaats 1] zouden moeten reizen. De kinderen moeten dan ook zondag om 19.00 uur weer bij de moeder terug zijn.
3.16.
De rechtbank zal het (subsidiaire) verzoek van de vader om te bepalen dat de birdnestingregeling wordt voortgezet, afwijzen. Het is fijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de ouders de afgelopen tijd op deze manier voor hen hebben kunnen zorgen, maar dit is geen duurzame oplossing voor de toekomst. De rechtbank vindt dat niet van de ouders verwacht kan worden dat zij allebei in twee verschillende huizen blijven wonen, en bovendien is de verstandhouding tussen de ouders niet goed genoeg om de birdnesting te kunnen voortzetten.
De vakantieregeling
3.17.
Ook ten aanzien van de vakantieregeling maakt de rechtbank onderscheid tussen de situatie dat de vader dichtbij blijft wonen en er dus een co-ouderschapsregeling geldt, en de situatie dat de vader ver(der) weg gaat wonen.
3.18.
In het geval dat er een co-ouderschapsregeling geldt, is de rechtbank van oordeel dat de ouders in onderling overleg de vakanties en feestdagen bij helfte moeten verdelen. Als er geen co-ouderschapsregeling geldt, oordeelt de rechtbank dat de vakanties en feestdagen verdeeld moeten worden zoals weergegeven onder 3.1. Onderdeel van die beslissing zijn de afspraken die de ouders zelf hebben gemaakt over de mei-, zomer- en kerstvakantie, zoals zij de rechtbank hebben laten weten op 9 december 2024. Voor het overige heeft de rechtbank in de beslissing meegewogen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de vader aanzienlijk minder zullen zien dan zij nu doen. De rechtbank vindt het daarom redelijk dat de kinderen in de vakanties iets meer bij de vader zijn dan bij de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen daarom altijd de volledige herfstvakantie, zoals de vader graag wil, bij hem verblijven. Voor Pasen, Hemelvaartsdag en Pinksteren geldt dat de rechtbank het redelijk vindt om deze feestdagen bij helfte te verdelen. Het staat de ouders echter vrij om daar onderling andere afspraken over te maken.
De vervangende toestemming voor hulpverlening
3.19.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor het verkrijgen van hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , toewijzen. Zoals hiervoor besproken maakt de rechtbank zich grote zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die overduidelijk klem zitten tussen de ouders. De rechtbank vindt het in hun belang dat daar zo spoedig mogelijk hulpverlening voor wordt ingezet. De ouders zijn het daar mee eens, maar het is hun tot nu toe niet gelukt om dat samen te regelen. Om te voorkomen dat het inzetten van hulpverlening nog meer vertraging oploopt, zal de rechtbank de moeder vervangende toestemming verlenen om dat te regelen.
Geen bijzondere curator
3.20.
Het (subsidiaire) verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank vindt het gelet op de onrust en het loyaliteitsconflict van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet in hun belang dat zij – na al bij de rechtbank te zijn geweest – opnieuw met iemand moeten gaan praten over hun wensen. De rechtbank heeft de inzichten van een bijzondere curator bovendien niet nodig om te beoordelen wat op dit moment in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is.
Brief aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.21.
De rechtbank heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgesproken dat zij de beslissing aan hen zou uitleggen in een brief. In die brief is het volgende opgenomen:
“Op 2 december 2024 heb ik met jou een gesprek gehad op de rechtbank in Utrecht. Ik heb toen ook met jouw zus gesproken. Zij krijgt dezelfde brief als jij. In het gesprek hebben jullie mij verteld over hoe jullie kamer eruitziet, wat voor hobby’s jullie hebben en hoe jullie het vinden op school. Over de scheiding van jullie ouders vertelden jullie dat jullie daar soms nog best boos of verdrietig over zijn. Jullie hebben ook verteld dat jullie graag met papa naar [plaats 2] willen verhuizen. Aan het eind van het gesprek heb ik uitgelegd dat ik op 3 december 2024 met jullie ouders zou gaan praten. We hebben toen ook afgesproken dat ik jullie na een paar weken een brief zou sturen. In die brief zou ik dan aan jullie uitleggen wat mijn beslissing is over waar jullie gaan wonen. Dat is waarom ik jullie nu deze brief stuur.
Op 3 december 2024 heb ik dus een gesprek gehad met jullie ouders en hun advocaten. Zo’n gesprek heet officieel een “zitting”. Dat gesprek met je ouders en hun advocaten heb ik niet in m’n eentje gevoerd. Er waren nog twee andere kinderrechters bij. Daarnaast was er nog iemand van de Raad voor de Kinderbescherming bij de zitting aanwezig. Die nodigen we namelijk altijd uit als het over kinderen gaat, zodat zij de kinderrechter advies kunnen geven. Tijdens de zitting heeft papa verteld dat hij nog steeds het liefst naar [plaats 2] wil verhuizen met jullie. Mama heeft verteld dat zij dat niet wil. Zij wil het liefst met jullie in [plaats 1] blijven wonen. Het lukt jullie ouders dus niet om samen een beslissing te nemen over waar jullie gaan wonen, en ook niet over hoe vaak jullie de andere ouder dan zien. Daarom moesten de twee andere kinderrechters en ik daar een beslissing over nemen.
Wij hebben besloten dat jullie bij mama in [plaats 1] blijven wonen. Dat betekent dat jullie dus niet met papa gaan verhuizen naar [plaats 2] . Ik zal aan jullie uitleggen waarom we dat besloten hebben.
Eigenlijk vinden wij dat jullie ouders zo dicht mogelijk bij elkaar in de buurt moeten blijven wonen. We vinden namelijk dat papa en mama even goed voor jullie kunnen zorgen. Als ze dicht bij elkaar in de buurt wonen, kan papa de ene helft van de tijd voor jullie zorgen, en mama de andere helft van de tijd. Maar papa wil graag naar [plaats 2] verhuizen. Dat is ver weg van waar jullie nu wonen. Wij vinden het niet goed voor jullie om nu zo ver weg te verhuizen. De afgelopen tijd is er namelijk al heel veel voor jullie veranderd, nu jullie ouders zijn gescheiden. En een scheiding is altijd heel moeilijk voor kinderen. We vinden het daarom belangrijk voor jullie dat de plek waar jullie nu wonen, sporten, muziekles volgen, jullie vriendinnen hebben en naar school gaan, niet verandert. Die dingen moeten voor nu zo veel mogelijk hetzelfde blijven, zodat de situatie voor jullie wat rustiger kan worden. Dat betekent dat jullie dus bij mama blijven wonen in [plaats 1] . Want papa wil daar eigenlijk niet meer wonen.
De andere kinderrechters en ik moesten ook een beslissing nemen over hoe vaak jullie papa dan zien, als jullie bij mama wonen. We weten alleen nog niet of papa nog steeds naar [plaats 2] wil verhuizen, nu wij hebben gezegd dat jullie in [plaats 1] blijven wonen. Als papa toch in de buurt van [plaats 1] blijft wonen, hebben wij besloten dat jullie de helft van de tijd bij hem zijn, en de andere helft van de tijd bij mama. Dat is een beetje zoals het nu ook gaat, maar dan in twee huizen. Als papa wel naar [plaats 2] verhuist, of een andere plek die ver weg is, kan hij niet de helft van de tijd voor jullie zorgen. Dat zou bijvoorbeeld niet gaan met school. Dan zouden jullie veel te vroeg weg moeten ’s ochtends. We hebben daarom besloten dat jullie in dat geval om de week (dus het ene weekend wel, en het andere weekend niet) vanaf vrijdag na school tot het eind van de zondag bij papa zijn. Jullie zullen papa in ieder geval, dus ook als hij ver weg gaat wonen, ook de helft van de vakanties zien. Jullie ouders hebben samen al wat afspraken gemaakt over de vakanties. Zij hebben daarbij rekening gehouden met dat jullie graag met papa naar de bergen gaan. Dat kan dus nog steeds.
Dit is dus onze beslissing. Ik kan me voorstellen dat jullie moeten wennen aan deze beslissing. Maar ik hoop dat het jullie uiteindelijk ook rust geeft omdat het nu duidelijk is waar en bij wie jullie voortaan wonen.”
De kinderalimentatie
3.22.
De rechtbank beslist dat de vader:
  • in het geval dat er sprake is van co-ouderschap: een bedrag van € 627,- per maand moet betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • in het geval dat er geen sprake is van co-ouderschap: een bedrag van € 710,- per maand moet betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissingen neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De ingangsdatum
3.23.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.24.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.25.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum de datum van de beschikking, omdat op die datum de beslissing over de kinderalimentatie in de voorlopige-voorzieningenprocedure eindigt.
De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.26.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast op een bedrag van € 826,- per kind per maand. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
3.27.
De moeder heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen in 2023 € 730,- per kind per maand bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op de inkomens van de ouders in 2023. In de voorlopige voorzieningenprocedure is de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit bedrag vastgesteld. De ouders waren het daar destijds over eens. In deze procedure heeft de vader echter betoogd dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lager ligt. Volgens hem kan er niet worden aangesloten bij de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld voor het bepalen van de behoefte, omdat het gezin van minder geld leefde dan gemiddeld. Het gezin spaarde namelijk veel. De moeder betwist dat niet van de Nibudtabellen kan worden uitgegaan. Het gezin ging namelijk zeer vaak op vakantie, waardoor het geld op een andere manier aan de kinderen werd besteed. De vader erkent dat er veel is en wordt gereisd met de kinderen, maar ook daar zijn volgens hem minder kosten mee gemoeid dan gemiddeld. Er wordt bijvoorbeeld veel gekampeerd in de natuur.
3.28.
De vader heeft als productie 3 een overzicht van de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] overgelegd zoals die volgens hem daadwerkelijk zijn. De vader heeft deze kosten echter niet met nadere stukken (zoals betaalbewijzen, afschriften of facturen) onderbouwd. Gelet op de betwisting door de moeder had dat wel op zijn weg gelegen. Daar komt bij dat de vader heeft erkend dat het gezin veel op vakantie ging en dat beide kinderen een muziekinstrument bespelen en op tennisles zitten. De rechtbank vindt het dan ook redelijk om toch aan te sluiten bij de Nibudtabellen.
3.29.
Het tabelbedrag bedraagt € 730,- per kind per maand in 2023. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2025 (afgerond) € 826,- per kind per maand.
De draagkracht van de ouders
3.30.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. [3]
3.31.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.32.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.125,- per maand in 2025 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit:
70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)].
De draagkracht van de vader
3.33.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 1.273,- per maand. [4] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.34.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie(s) over juli en augustus 2024, waarop een inkomen van (afgerond) € 6.111,- bruto per maand is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met een bedrag van € 1.008,- per maand dat de vader opbouwt aan Individueel Keuzebudget (IKB) en (€ 411 + € 8 =) € 419,- aan ingehouden pensioenpremies. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 4.470,- per maand. Anders dan de vader rekent de rechtbank met het volle loon van de vader en niet met 60% daarvan, zoals de vader zou willen. Dit omdat de rechtbank de vader niet volgt in zijn redenering dat nu de moeder een parttime baan heeft, hij ook de mogelijkheid zou moeten krijgen parttime te werken. De rechtbank ziet namelijk geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van de actuele draagkracht van de ouders. Dat de vader op een moment in het verleden meer is gaan werken om een hypothecaire lening aan te kunnen gaan, zoals hij stelt, maakt dit niet anders. De rechtbank wijst de vader er verder op dat hij als onderhoudsplichtige ouder verplicht is zich in te spannen om zijn inkomen te behouden.
3.35.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de vader een draagkracht van (70% [€ 4.470 – (0,3 x € 4.470 + € 1.310)]=) € 1.273,- per maand.
De draagkracht van de moeder
3.36.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 472,- per maand. [5] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.37.
In de salarisspecificaties van de moeder van september en oktober 2024 staat een inkomen van € 2.720,- bruto per maand vermeld bij een arbeidsduur van 24 uur per week. De vader vindt echter dat de moeder meer zou kunnen verdienen. De vader werkt ook fulltime, en er is volgens hem geen reden om dat niet ook van de moeder te verwachten.
3.38.
Anders dan de vader vindt de rechtbank dat op dit moment niet van de moeder kan worden verwacht dat zij meer gaat werken. Zoals hiervoor besproken maakt de rechtbank zich zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en is hun situatie al te lang onrustig en niet stabiel. Ook de beslissing van de rechtbank over de verhuizing en de zorgregeling zal weer een verandering teweegbrengen voor hen. De moeder zal namelijk aanzienlijk meer voor hen gaan zorgen dan de vader. Dat zal, mede gelet op de spanningen die er tot nu toe waren tussen de moeder en de kinderen, misschien veel van de moeder gaan vragen. De rechtbank vindt het daarom niet passend om ervan uit te gaan dat de moeder op dit moment meer inkomen kan genereren door meer te gaan werken. Op termijn, als de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is gestabiliseerd, is dat mogelijk wel van de moeder te verwachten. De ouders dienen daar tegen die tijd over met elkaar in gesprek te treden.
3.39.
Naast het inkomen van € 2.720,- bruto per maand houdt de rechtbank rekening met 8% vakantietoeslag, een dertiende maand, (€ 175 + 4 =) € 179,- per maand aan ingehouden pensioenpremies en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De ouders zijn het erover eens dat de moeder geen kindgebonden budget ontvangt gelet op het vermogen dat zij heeft. Voor zover de vader heeft beoogd te stellen dat de moeder dat vermogen ook dient aan te wenden voor de kosten van de kinderen, heeft de vader dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het uitgangspunt bij het vaststellen van de draagkracht van een persoon is immers dat de onderhoudsplichtige niet hoeft in te teren op zijn vermogen. De vader heeft geen argument aangedragen waarom dat in dit geval anders zou zijn. Het netto besteedbaar inkomen van de moeder is dan € 2.834,- per maand.
3.40.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de moeder een draagkracht van (70% [€ 2.834 – (0,3 x € 2.834 + € 1.310)]=) € 472,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.41.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.42.
De ouders hebben samen een draagkracht van € 1.745,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn in totaal € 1.652,- per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (€ 1.273 / € 1.745 x € 1.652 =) € 1.205,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (€ 472 / € 1.745 x € 1.652 =) € 447,- per maand.
De zorgkorting
3.43.
De vader maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte van de kinderen of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.44.
In het geval dat er een co-ouderschapsregeling geldt, verblijven de kinderen de helft van de tijd bij de vader. Daar past een zorgkorting bij van 35% van de behoefte, dus € 578,- per maand. De vader zal dan een bedrag van (€ 1.205 - € 578 =) € 627,- per maand aan kinderalimentatie moeten betalen. Daarbij geldt dan wel dat de moeder de beschikking moet hebben over de volledige kinderbijslag. Daarop is namelijk het gehanteerde rekenmodel gebaseerd.
3.45.
In het geval dat er een weekendregeling geldt, verblijven de kinderen (inclusief de vakanties) gemiddeld twee dagen per week bij de vader. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 413,- per maand. Dat betekent dat de vader in dat geval een bedrag van (€ 1.205 - € 413 =) € 792,- per maand aan kinderalimentatie zou moeten betalen. De moeder heeft echter verzocht om te bepalen dat de vader een bedrag van € 710,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. De rechtbank kan de kinderalimentatie niet op een hoger bedrag vaststellen dan is verzocht, waardoor de rechtbank zal bepalen dat de vader in dit geval € 710,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen aan de moeder. Ook voor dit geval geldt dat de moeder de beschikking moet hebben over de volledige kinderbijslag.
Alimentatie vooruitbetalen
3.46.
De rechtbank beslist dat de vader de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
‘Uitvoerbaar bij voorraad’
3.47.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [trouwdatum] 2019 in [plaats 1] ;
4.2.
bepaalt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder;
4.3.
bepaalt dat de moeder met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand huurster is van de woning aan [adres 1] in [woonplaats] ;
4.4.
stelt de volgende zorgregeling vast:
  • in het geval dat de vader binnen een straal van 10 kilometer van de woning van de moeder in [plaats 1] gaat wonen: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder (co-ouderschap);
  • in het geval dat de vader op een grotere afstand dan 10 kilometer van de woning van de moeder in [plaats 1] gaat wonen: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader, tenzij de kinderen op vrijdag vrij zijn, in welk geval ze vanaf donderdag uit school bij de vader zijn;
4.5.
stelt de volgende vakantieregeling vast:
  • in het geval dat er sprake is van co-ouderschap verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder en de andere helft bij de vader, in onderling overleg te bepalen;
  • in het geval dat er geen co-ouderschap is, verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
o in de zomervakantie: in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader en de tweede drie weken bij de moeder, en in de even jaren andersom, waarbij de wissel plaatsvindt op zaterdag om 17.00 uur;
o in de meivakantie: in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
o in de voorjaarsvakantie: in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
o in de herfstvakantie: bij de vader;
o in de kerstvakantie: in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
o tijdens Pasen: in de oneven jaren bij de moeder, en in de even jaren bij de vader vanaf donderdag uit school tot maandag 19.00 uur;
o op Hemelvaartsdag: in de oneven jaren bij de moeder, en in de even jaren bij de vader van de woensdag ervoor uit school tot 19.00 uur op Hemelvaartsdag;
o tijdens Pinksteren: in de even jaren bij de moeder, en in de oneven jaren bij de vader vanaf donderdag uit school tot maandag 19.00 uur;
o waarbij de vakanties aanvangen op vrijdag uit school en eindigen op zondag om 19.00 uur, en waarbij de regeling voor de meivakantie voorgaat op de regeling voor de feestdagen;
4.6.
verleent de moeder vervangende toestemming voor het verkrijgen van hulpverlening voor de kinderen van een onafhankelijke derde, waarbij het advies van het CJG leidend zal zijn;
4.7.
bepaalt dat de vader met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand:
  • in het geval dat er sprake is van co-ouderschap: een bedrag van € 627,- per maand moet betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • in het geval dat er geen sprake is van co-ouderschap: een bedrag van € 710,- per maand moet betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
4.8.
bepaalt dat de vader deze kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.9.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
4.10.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. G.L.M. Urbanus (voorzitter), mr. M.C. Oostendorp en mr. A.C. van Waning, (kinder)rechters, in samenwerking met mr. L.A. Nettekoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Bijlage 1
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Bijlage 2
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.

Voetnoten

1.Artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Bijlage 1: draagkracht van de vader.
5.Bijlage 2: draagkracht van de moeder.