ECLI:NL:RBMNE:2025:689

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
11289560 AC EXPL 24-2143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering na beëindiging dienstverband met gedeeltelijke verrekening door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een loonvordering van een werknemer, [eiser], tegen zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer, die als sous-chefkok in dienst was, vorderde nabetaling van achterstallig loon, reiskostenvergoeding en dertiende maand(en) na het beëindigen van zijn dienstverband. De arbeidsovereenkomst was opgezegd na een langdurige ziekteperiode van twee jaar. De werkgever betwistte de hoogte van de vorderingen en voerde aan dat er bedragen verrekend moesten worden die ten onrechte aan de werknemer waren betaald.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een netto bedrag van € 442,27 aan loon, € 8.607,56 bruto aan dertiende maand en € 378,60 aan reiskostenvergoeding. De werkgever mocht echter een deel van de te veel betaalde reiskostenvergoeding verrekenen, maar niet de te veel betaalde lonen tijdens ziekte. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging tot 20% en kende wettelijke rente toe over de verschuldigde bedragen. Ook werden buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De werkgever werd veroordeeld om deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken en in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11289560 AC EXPL 24-2143 MB/40202
Vonnis van 12 februari 2025
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. I.F de Bruijn en mr. J.G.J. van Vliet,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.J.C. van Haren.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 augustus 2024 met producties 1 tot en met 30;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
  • de akte met ontbrekende pagina van productie 1 van de zijde van [gedaagde] ;
  • de aanvullend productie 31 van de zijde van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 januari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] verschenen samen met zijn gemachtigden. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [A] indirect bestuurder, samen met de gemachtigde van [gedaagde] . De griffier heeft aantekening gemaakt van hetgeen tijdens de mondeling behandeling is besproken.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis komt.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] is op 1 februari 2020 als sous-chefkok in dienst gekomen van [gedaagde] voor de duur van een jaar. De arbeidsovereenkomst is op 1 februari 2021 verlengd voor onbepaald tijd. Op de arbeidsovereenkomst is het ‘Arbeidsvoorwaardenreglement Koninklijke Horeca Nederland’ van toepassing (hierna: de Horeca cao). [eiser] is in juni 2022 langdurig ziek geworden en na een ziekteperiode van twee jaar is de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV door [gedaagde] opgezegd en geëindigd per 1 oktober 2024.
2.2.
[eiser] vindt dat hij nog recht heeft op nabetaling van achterstallig loon, reiskostenvergoeding en (een) dertiende maand(en), één en ander met nevenvorderingen. [gedaagde] is het hier niet mee eens. Hoewel zij niet betwist dat zij [eiser] nog wel enkele bedragen is verschuldigd, beroept zij zich op verrekening van deze bedragen met door haar ten onrechte aan [eiser] betaalde bedragen.
2.3.
Het gelijk ligt grotendeels bij [eiser] . De kantonrechter zal hierna toelichten hoe en waarom tot dit oordeel wordt gekomen.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] nog een bedrag aan loon, reiskostenvergoeding en dertiende maand(en) aan [eiser] moet betalen. Wél staat de hoogte van deze bedragen ter discussie. Hierna zal eerst beoordeeld worden welke bedragen [gedaagde] nog aan [eiser] verschuldigd is en vervolgens zal worden beoordeeld of en zo ja welke bedragen [gedaagde] hiermee mag verrekenen.
€ 442,27 aan netto loon verschuldigd
3.2.
Volgens [eiser] corresponderen over de periode juni 2023 tot en met april 2024 de nettobedragen op de loonstroken niet met de daadwerkelijke betalingen die hij van [gedaagde] heeft ontvangen. In totaal heeft hij nog een bedrag van € 442,27 van [gedaagde] tegoed. [gedaagde] betwist de hoogte van dit bedrag. Volgens haar is zij nog slechts een bedrag van € 42,85 aan [eiser] verschuldigd, omdat zij een bedrag van € 399,42 netto aan vakantiedagen buiten de loonstroken om aan [eiser] heeft uitbetaald. Het bedrag van € 399,42 moet daarom van het bedrag van € 442,27 worden afgetrokken, aldus [gedaagde] .
3.3.
[eiser] heeft tijdens de zitting gewezen op de door hem overgelegde bankafschriften, waaruit blijkt dat hij zowel op 10 als op 17 maart de op 9 en op 10 maart ontvangen bedragen van € 199,71 aan [gedaagde] heeft teruggestort. Dat door [eiser] een totaalbedrag van € 399,42 aan [gedaagde] is teruggestort is vervolgens onvoldoende gemotiveerd door [gedaagde] weersproken. Dit heeft tot gevolg dat [eiser] nog recht heeft op een bedrag van € 442,27 netto aan loon.
€ 8.607,56 bruto aan dertiende maand verschuldigd
3.4.
[eiser] maakt aanspraak op een bedrag van € 8.607,56 bruto aan dertiende maand over de jaren 2021 tot en met 2023. Hieraan legt [eiser] de afspraak in de arbeidsovereenkomst ten grondslag dat hij recht heeft op een dertiende maand, mits hij de volledige twaalf maanden van het jaar in dienst is. [gedaagde] betwist de hoogte van dit bedrag en komt volgens haar eigen berekening uit op een bedrag van € 6.516,51 bruto dat zij nog aan [eiser] verschuldigd is. Het verschil komt voort uit de wijze van berekenen. Volgens [eiser] heeft hij recht op een bedrag gelijk aan het loon over de maand december van het betreffende jaar vermeerderd met 8%, terwijl volgens [gedaagde] [eiser] recht heeft op een bedrag gelijk aan 8% van het bruto betaalde jaarloon. De kantonrechter constateert dat uit de afspraak in de arbeidsovereenkomst niet blijkt hoe de dertiende maand moet worden berekend. De onduidelijkheid hierover moet voor rekening en risico van [gedaagde] als werkgever komen. De kantonrechter volgt [eiser] in zijn rekenwijze, omdat ook in normaal spraakgebruik een dertiende maand bestaat uit een extra maand loon. Dit betekent dat [eiser] nog recht heeft op een bedrag van € 8.607,56 bruto aan dertiende maand.
€ 378,60 aan reiskostenvergoeding verschuldigd
3.5.
[eiser] maakt aanspraak op een bedrag van € 378,60 aan reiskostenvergoeding over de periode december 2023 tot en met juni 2024. Hieraan legt [eiser] de afspraak in de arbeidsovereenkomst ten grondslag, dat hij per gewerkte dag een bedrag van € 10,00 netto aan reiskostenvergoeding ontvangt. [eiser] stelt dat hij in het kader van zijn re-integratie één keer in december 2023, twee keer in februari en één keer in maart 2024 heeft gereisd en dat hij vanaf maart 2024 in het kader van het tweede spoor re-integratiewerkzaamheden is gaan verrichten in Maarsbergen. In totaal heeft hij recht op een bedrag van € 390,00 aan reiskostenvergoeding, waarvan een door [gedaagde] betaald bedrag van € 11,40 [1] door [eiser] in mindering wordt gebracht. [gedaagde] betwist de hoogte van dit bedrag. Volgens haar is zij nog slechts een bedrag van € 118,80 aan reiskostenvergoeding aan [eiser] verschuldigd, omdat de vergoeding van de reiskosten naar het re-integratieadres in Maarsbergen moet worden verminderd naar een bedrag van € 3,80 per gewerkte dag. De reisafstand voor [eiser] van Cothen naar Maarsbergen is immers kleiner dan de reisafstand van Cothen naar Baarn . [eiser] betwist dat het afgesproken bedrag van € 10,00 netto per gewerkte dag afhankelijk is gesteld van de reisafstand en dat blijkt ook niet uit de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter volgt [gedaagde] daarom niet in haar betoog. Dit betekent dat [eiser] nog recht heeft op een bedrag van € 378,60 aan reiskostenvergoeding.
Mondelinge eisvermeerdering wordt niet toegelaten
3.6.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van [eiser] mondeling de eis vermeerderd met de uitbetaling van vijf vakantiedagen. Deze eiswijziging wordt niet toegelaten, omdat een eiswijziging in alle gevallen, dus ook op een zitting, schriftelijk dient plaats te vinden. De reden daarvoor is dat de omvang voor het geschil voor alle betrokkenen duidelijk moet zijn.
Tussenconclusie
3.7.
[gedaagde] is dus een bedrag van € 820,87 netto en een bedrag van € 8.607,56 bruto aan [eiser] verschuldigd.
Juridisch kader beroep op verrekening
3.8.
Nu is geoordeeld welke bedragen [gedaagde] nog aan [eiser] verschuldigd is, moet worden beoordeeld of en zo ja voor welke bedragen het beroep van [gedaagde] op verrekening slaagt. Bij deze beoordeling is van belang dat een werkgever ten onrechte te veel betaald loon aan de werknemer met de eindafrekening mag verrekenen, tenzij goed werkgeverschap dit in de weg staat. Dit kan het geval zijn als de vergissing niet of onvoldoende kenbaar was voor de werknemer. Hierna zal per door [gedaagde] opgevoerde verrekeningspost worden beoordeeld of deze ten onrechte aan [eiser] is betaald en zo ja, of de vergissing voldoende kenbaar was voor [eiser] .
Buiten loonstroken om betaalde bedragen mogen niet worden verrekend
3.9.
Volgens [gedaagde] heeft zij een totaalbedrag van € 510,00 buiten loonstroken om aan [eiser] betaald en zij vindt dat zij dit bedrag met de nog door haar verschuldigde bedragen mag verrekenen. Tijdens de zitting heeft de heer [A] namens [gedaagde] aangegeven niet meer te kunnen herleiden waarom de verschillende bedragen aan [eiser] zijn betaald. [eiser] heeft tijdens de zitting de betalingen nagekeken en stelt dat daar beschrijvingen als ‘reiskosten, vakantiegeld, benzine en olie grasmaaier’ bij staan. Dit is vervolgens niet door [gedaagde] weersproken. Dat deze bedragen ten onrechte door [gedaagde] aan [eiser] zijn betaald is daarmee niet komen vast te staan. Het beroep op verrekening slaagt daarom niet.
Reiskostenvergoeding mag deels worden verrekend
3.10.
[gedaagde] stelt ten aanzien van te veel betaalde reiskostenvergoeding twee dingen: i) zij heeft vanaf aanvang dienstverband maandelijks te veel vergoeding betaald wegens het verkeerd invoeren van het aantal maandelijks door [eiser] te werken dagen en ii) zij heeft de reiskostenvergoeding ook doorbetaald tijdens periodes van ziekte. [eiser] weerspreekt niet dat hij te veel vergoeding heeft ontvangen, maar stelt met een beroep op goed werkgeverschap dat dit niet meer verrekend mag worden. Ten aanzien van de maandelijks te veel betaalde vergoedingen volgt de kantonrechter [eiser] hierin. Het betreft maandelijks kleine bedragen en tijdens de zitting is door de heer [A] namens [gedaagde] aangegeven dat deze vergissing voor hem niet direct zichtbaar is geweest en dat het pas naar voren kwam toen hij in de loonadministratie dook naar aanleiding van vragen van [eiser] . Dat dit voor [eiser] wel voldoende kenbaar moet zijn geweest is niet gesteld of gebleken. Deze door een vergissing te veel betaalde vergoedingen mogen daarom niet door [gedaagde] met het nog aan [eiser] verschuldigde loon worden verrekend.
3.11.
Dit is anders voor de reiskostenvergoeding die tijdens ziekteperiodes zijn doorbetaald. Dit betreft de maanden augustus (deels), september en november (deels) 2021 en de periode vanaf 16 juni 2022 tot en met december 2022. Op basis van de afspraak in de arbeidsovereenkomst was voor [eiser] voldoende kenbaar dat hij over de dagen dat hij ziek was en dus niet werkte geen recht had op de reiskostenvergoeding. Dit staat immers expliciet in de afspraak vermeld. Hoewel het begrijpelijk is dat vooral in de ziekteperiode in 2022 zijn hoofd niet stond naar het controleren van zijn loonstroken, gaat het er bij de beoordeling om of het op de loonstroken in één oogopslag zichtbaar was dat een bedrag ten onrechte werd uitbetaald. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval wanneer er sprake is van langere periodes van ziekte.
3.12.
Voorgaande betekent concreet het volgende. [gedaagde] beroept zich op verrekening van een totaalbedrag van € 2.300,00 [2] aan reiskosten over 2021 en 2022. Dit beroep slaagt voor een totaalbedrag van € 1.860,00 [3] netto.
Te veel betaald loon tijdens ziekte mag niet worden verrekend
3.13.
Volgens [gedaagde] heeft zij in 2022 een bedrag van € 319,04 te veel aan loon betaald. Tijdens de ziekte van [eiser] heeft [gedaagde] het loon 100% doorbetaald, terwijl volgens de Horeca cao het loon in het eerste ziektejaar 95% bedraagt [4] . [gedaagde] wil dit te veel betaalde loon verrekenen. [eiser] is het hier niet meer eens. De kantonrechter is van oordeel dat weliswaar voor [eiser] de regeling in de Horeca cao kenbaar was, maar dat voor hem niet in één oogopslag duidelijk is geweest dat door hiervan af te wijken te veel loon aan hem werd uitbetaald. De werkgever heeft namelijk op grond van de Horeca cao de bevoegdheid en niet de verplichting om het loon gedurende het eerste ziektejaar terug te brengen naar 95% en [gedaagde] heeft tijdens eerdere periodes van ziekte ook geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Dit is door [gedaagde] niet weersproken. Omdat voor [eiser] in de periode juni tot en met december 2022 onvoldoende kenbaar was dat sprake was van een vergissing, mag het bedrag van € 319,04 niet door [gedaagde] worden verrekend.
Kleding/ reinigingstoeslag mag worden verrekend
3.14.
[gedaagde] stelt dat zij in 2022, 2023 en 2024 ten onrechte kleding/reinigingstoeslagen aan [eiser] heeft betaald. [eiser] was immers ziek in die periode. [eiser] betwist niet dat dit ten onrechte aan hem is uitbetaald, maar stelt met een beroep op goed werkgeverschap dat dit niet meer verrekend mag worden. De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. Hoewel ook hier geldt dat begrijpelijk is dat gedurende de ziekte van [eiser] zijn hoofd niet stond naar het controleren van zijn loonstroken, gaat het er bij de beoordeling om of het op de loonstroken in één oogopslag zichtbaar was dat een bedrag ten onrechte werd uitbetaald. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat ten aanzien van de toeslag het geval wanneer er sprake is van langere periodes van ziekte. De door [gedaagde] ten onrechte betaalde nettobedragen van € 96,72 in 2022, € 193,44 in 2023 en € 96,72 in 2024 mogen door [gedaagde] worden verrekend met de bedragen die [gedaagde] nog aan [eiser] verschuldigd is.
Tussenconclusie
3.15.
[gedaagde] mag een totaalbedrag van € 2.246,88 netto verrekenen met de nog aan [eiser] verschuldigde bedragen.
3.16.
In de beslissing wordt de verrekening deels direct toegepast, in die zin dat de bedragen van € 442,27 aan nettoloon en € 378,60 netto aan reiskostenvergoeding op het te verrekenen bedrag van € 2.246,88 in mindering worden gebracht. Het resterende bedrag van € 1.426,01 netto moet nog door partijen worden verrekend met het door [gedaagde] aan [eiser] resterende brutobedrag.
De wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon wordt op 20% gesteld
3.17.
Over het na verrekening resterende bedrag moet [gedaagde] een wettelijke verhoging van 20% betalen. De kantonrechter komt tot een matiging van de gevorderde wettelijke verhoging van 50% naar 20% omdat het niet betaalde bedrag hoofdzakelijk bestaat uit de dertiende maand(en) en dit niet een hoofdbestanddeel van het loon betreft.
De wettelijke rente wordt toegewezen
3.18.
De gevorderde wettelijke rente over het na verrekening resterende bedrag aan dertiende maand wordt toegewezen vanaf de respectievelijke vervaldata [5] . De wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt toegewezen vanaf de dagvaarding van 23 augustus 2024.
Buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
3.19.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt gedeeltelijk toegewezen. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft de buitengerechtelijke incassokosten berekend over het gevorderde loon, reiskosten en dertiende maanden en komt daarmee uit op een bedrag van € 846,42. Volgens [gedaagde] klopt deze berekening. Omdat in dit vonnis het beroep op verrekening deels slaagt, moet hiermee rekening worden gehouden in de berekening van de vergoeding. De kantonrechter wijst een bedrag van € 734,08 [6] toe.
[gedaagde] moet o.a. deugdelijke bruto/netto specificaties aan [eiser] verstrekken
3.20.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen om deugdelijke bruto/netto specificaties aan hem te verstrekken en de loonaangifte te corrigeren op straffe van een dwangsom is niet door [gedaagde] weersproken en wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten
3.21.
[gedaagde] heeft grotendeels ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de proceskosten (inclusief de nakosten) veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en dat zij de proceskosten van [eiser] moet betalen. Vanwege het deels geslaagde beroep op verrekening, waardoor er minder aan [eiser] wordt toegewezen dan gevorderd, dient een deel van het griffierecht voor rekening van [eiser] te blijven. Ook het salaris gemachtigde zal worden berekend naar het (bij benadering netto) toe te wijzen bedrag. De proceskosten van [eiser] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten × tarief € 271,00)
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.060,97
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.22.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
- het bedrag van € 8.607,56 bruto aan dertiende maand over de jaren 2021 tot en met 2023 minus € 1.426,01 (verrekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek vanaf de datum van opeisbaarheid van de dertiende maand tot aan de dag van betaling;
- de wettelijke verhoging van 20% als bedoeld in artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek over € 8.607,56 bruto minus € 1.426,01 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 23 augustus 2024 tot aan de dag van betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 734,08 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na uitbetaling van de in 4.1 bedoelde bedragen deugdelijke bruto/netto specificaties aan [eiser] te verstrekken waarin alle in dit vonnis door [gedaagde] nog te bedragen zijn verwerkt en om de loonaangifte te corrigeren, beide op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 5.000,00;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.060,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.

Voetnoten

1.Op 12 juni 2024 heeft [gedaagde] een bedrag van € 11,40 aan [eiser] betaald met de beschrijving ‘Reiskosten 3x naar re-integratie juni’.
2.€ 730,00 (2021) + € 1.570,00 (2022) = € 2.300,00.
3.Te veel betaalde reiskostenvergoedingen: € 120,00 (augustus 2021) + € 220,00 (september 2021) + € 110,00 (november 2021) + € 120,00 (juni 2022) + € 1.290,00 (juli t/m december 2022) = € 1.860,00.
4.In januari 2023 heeft [gedaagde] het loon teruggebracht naar 95%.
5.Dit betekent dat de wettelijke rente over het loon verschuldigd is vanaf de eerste dag volgend op de laatste dag van het tijdvak waarover het loon en de reiskostenvergoeding verschuldigd is.
6.€ 625,00 + (5% van (€ 9.428,43 - € 5.000,00 - € 2.246,88 = € 2.181,55) = (€ 109,08) = € 734,08.