In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een loonvordering van een werknemer, [eiser], tegen zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer, die als sous-chefkok in dienst was, vorderde nabetaling van achterstallig loon, reiskostenvergoeding en dertiende maand(en) na het beëindigen van zijn dienstverband. De arbeidsovereenkomst was opgezegd na een langdurige ziekteperiode van twee jaar. De werkgever betwistte de hoogte van de vorderingen en voerde aan dat er bedragen verrekend moesten worden die ten onrechte aan de werknemer waren betaald.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een netto bedrag van € 442,27 aan loon, € 8.607,56 bruto aan dertiende maand en € 378,60 aan reiskostenvergoeding. De werkgever mocht echter een deel van de te veel betaalde reiskostenvergoeding verrekenen, maar niet de te veel betaalde lonen tijdens ziekte. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging tot 20% en kende wettelijke rente toe over de verschuldigde bedragen. Ook werden buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De werkgever werd veroordeeld om deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken en in de proceskosten van de werknemer.