3.3Oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt er op grond van artikel 243 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
– kort gezegd - van beschuldigd dat hij seksuele handelingen heeft verricht met [benadeelde] , terwijl hij wist dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Het bestanddeel ‘daaromtrent’ ziet op de onder het feit tenlastegelegde seksuele handelingen.
Met dit artikel is beoogd volwassenen met een verstandelijke beperking strafrechtelijke bescherming te bieden tegen hen die misbruik van hun kwetsbaarheid maken.
Als waarborg tegen een te ruime toepassing van artikel 243 Sr zijn aan de strafbaarheid van de handelingen mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam een aantal cumulatieve voorwaarden verbonden, te weten:
- het slachtoffer leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogen dat zij daardoor niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken en daartegen weerstand te bieden; én
- de verdachte wist van die geestestoestand en het daaruit voortvloeiende wilsgebrek, dan wel de verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat daarvan sprake was.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de verdachte en de medeverdachte in de periode in geding seksuele handelingen met [benadeelde] hebben verricht. Dit wordt door de verdachte ook niet ontkend. Los van de vraag of daarbij tevens sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde] , dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of aan de twee voornoemde vereisten is voldaan. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
De geestestoestand van het slachtoffer
Op basis van verklaringen van verschillende begeleiders van [benadeelde] , zoals die zich in het dossier bevinden, is de rechtbank van oordeel dat de verstandelijke beperking van [benadeelde] kan worden aangemerkt als een zodanige verstandelijke beperking dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil met betrekking tot de seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Uit de verklaringen volgt immers dat [benadeelde] een IQ heeft van 48-50 en dat zij functioneert op het niveau van een ondergrens van een puber. [benadeelde] gebruikt kinderlijke taal, spreekt met korte zinnen en woont in een 24- uurs begeleide setting van [instelling ] . Ontwikkelingspsycholoog [A] , verbonden aan [instelling ] (voormalig [instelling ] ) geeft in de brief van december 2025 aan dat [benadeelde] emotioneel op een nog veel jonger niveau functioneert, min of meer passend bij het niveau van een kleuter.
De wetenschap van de verdachte
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte wist van de verstandelijke beperking van [benadeelde] en het daaruit voortvloeiende wilsgebrek. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte verklaart op de zitting dat hij fysiek en verbaal niets heeft gemerkt van de verstandelijke beperking van [benadeelde] . Hij vond [benadeelde] wel wat verlegen, maar heeft verder in het contact met haar geen bijzonderheden bemerkt. Ook was hij er ten tijde van het ten laste gelegde er niet van op de hoogte dat zij in een begeleide setting woonde.
De begeleiders van het slachtoffer verklaren wisselend over hoe een ander aan [benadeelde] kan merken dat zij een verstandelijke beperking heeft. Volgens de ene begeleider is het een klein beetje te zien aan de iets schuine stand van haar ogen en aan haar openhangende mond. Ook zou zij volgens die begeleider open vragen niet goed begrijpen en uit zichzelf nauwelijks praten. Haar coördinerend begeleider verklaart daarentegen dat je als leek de beperking van [benadeelde] niet altijd goed kunt herkennen en dat [benadeelde] verbaal is. Je merkt pas dat [benadeelde] een beperking heeft als je een goed gesprek met haar aangaat, moeilijke woorden gebruikt en het tempo hoger ligt. Deze coördinerend begeleider geeft verder ook aan dat het lastig is of een leeftijdsgenoot dat ook meteen door heeft.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte [benadeelde] slechts tweemaal heeft gezien. Tijdens die relatief korte ontmoetingen hebben zij geen inhoudelijke en/of diepgaande gesprekken met elkaar gevoerd. Daarnaast is van belang dat door begeleiders van [benadeelde] niet eenduidig is verklaard over de herkenbaarheid van de verstandelijke beperking van [benadeelde] . Dit maakt dat de rechtbank tot de slotsom komt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de verdachte wist, ook niet in voorwaardelijke zin, dat [benadeelde] zodanig verstandelijk beperkt was, dat zij onvoldoende in staat was om te bepalen of zij wel of geen seksuele handelingen met hem wilde verrichten en om daartegen weerstand te bieden. Gelet daarop twijfelt de rechtbank dan ook aan het bestaan van kwade intenties van de verdachte.
Concluderend oordeelt de rechtbank dat het feit niet is bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.