In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woongroen en een gedaagde partij die in een sociale huurwoning woont. De zaak betreft de beëindiging van een voortgezette huurovereenkomst, waarbij de verhuurder, Woongroen, zich beroept op het ontbreken van een huisvestingsvergunning en een belangenafweging die in haar voordeel uitvalt. De gedaagde, die met haar kinderen in de woning verblijft, heeft de woning onderhuurd zonder toestemming van de verhuurder, wat leidt tot juridische complicaties. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde geen huisvestingsvergunning heeft overgelegd, wat in strijd is met de Huisvestingswet. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde, waaronder het feit dat zij met vijf kinderen in de woning woont, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de belangen van de verhuurder zwaarder wegen. De huurovereenkomst wordt per 1 juli 2025 beëindigd, met een termijn voor ontruiming. De kantonrechter heeft ook de proceskosten toegewezen aan de gedaagde, die in het ongelijk is gesteld.