ECLI:NL:RBMNE:2025:683

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
16/216464-24 (ontneming).
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen veroordeelde voor wapenoverdracht

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de overdracht van explosieven. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een strafbaar feit gepleegd op 2 juli 2024. De veroordeelde had een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, overgedragen en ontving hiervoor een bedrag van € 2.000,-. Tijdens de terechtzitting op 5 februari 2025 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank dit bedrag vaststelt als wederrechtelijk verkregen voordeel en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat. De verdediging stelde dat de veroordeelde het geldbedrag had weggegooid en dat hij daardoor niet wederrechtelijk was bevoordeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde wel degelijk wederrechtelijk voordeel heeft genoten, ongeacht wat hij met het geld heeft gedaan. De rechtbank heeft het bedrag van € 2.000,- vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel en de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Tevens is er een gijzeling van 40 dagen opgelegd, indien de veroordeelde niet aan de betalingsverplichting voldoet. De rechtbank heeft in haar beslissing verwezen naar artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de grondslag vormt voor de ontnemingsvordering. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.L. Sterkenburg, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/216464-24 (ontneming).
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S. Lanning en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D.P. Poppe, advocaat te Zwolle, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 januari 2025 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en aan veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dit voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op een bedrag van € 2.000,-.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat veroordeelde het geldbedrag van € 2.000,- heeft weggegooid en hij daardoor niet wederrechtelijk is bevoordeeld. De raadsman heeft verzocht dat indien het wederrechtelijk verkregen bedrag op € 2.000,- wordt vastgesteld, dit bedrag niet wordt verrekend met het in beslag genomen geldbedrag, omdat het geldbedrag door een onrechtmatige doorzoeking in beslag is genomen.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 19 februari 2025 van deze rechtbank onder meer veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
feit 1 primair:
op 2 juli 2024 te Dronten tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere pakketten bevattende een hoeveelheid flitspoeder en geïmproviseerde explosieve constructies, bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, zijnde geen explosief voor civiel gebruik, heeft overgedragen;
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de omvang van de opbrengst neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
Op 2 juli 2024 vond de pseudokoop plaats waar veroordeelde € 2.000,- ontving voor de verkoop van twee explosieven. [2] Dit bedrag bestond uit in totaal 40 biljetten van € 50,-. [3] Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 5 februari 2025 bekend het geldbedrag in ontvangst te hebben genomen van de pseudokoper. Daarmee heeft hij wederrechtelijk voordeel genoten. Wat hij vervolgens met het geld heeft gedaan, naar eigen zeggen heeft hij het weggegooid, doet daar niet aan af,
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 2.000,-.
3.3
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 2.000,-.
Overweging verrekening
In de auto van verdachte is een geldbedrag van € 1.680,- aangetroffen, waarop conservatoir beslag is gelegd. De raadsman heeft verzocht om dit geldbedrag niet te verrekenen met de betalingsverplichting, maar aan verdachte terug te geven, aangezien het volgens hem op onrechtmatige wijze in beslag is genomen. Dit verzoek kan echter pas in de executiefase aan de orde komen. De rechtbank merkt wel op dat zij in het vonnis heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 2.000,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 2.000,-aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. van Meer, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2025.
Mrs. I.L. Gerrits en V.A. Groeneveld zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, genummerd MD2R024096 met onderzoeksnaam BOTERBLOEM (pagina’s 277 tot en met 282).
2.Pagina 279.
3.Pagina 281.