Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de overdracht van explosieven. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een strafbaar feit gepleegd op 2 juli 2024. De veroordeelde had een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, overgedragen en ontving hiervoor een bedrag van € 2.000,-. Tijdens de terechtzitting op 5 februari 2025 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank dit bedrag vaststelt als wederrechtelijk verkregen voordeel en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat. De verdediging stelde dat de veroordeelde het geldbedrag had weggegooid en dat hij daardoor niet wederrechtelijk was bevoordeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde wel degelijk wederrechtelijk voordeel heeft genoten, ongeacht wat hij met het geld heeft gedaan. De rechtbank heeft het bedrag van € 2.000,- vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel en de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Tevens is er een gijzeling van 40 dagen opgelegd, indien de veroordeelde niet aan de betalingsverplichting voldoet. De rechtbank heeft in haar beslissing verwezen naar artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de grondslag vormt voor de ontnemingsvordering. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.L. Sterkenburg, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.