ECLI:NL:RBMNE:2025:6774

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
11970689 \ UV EXPL 25-291 VL/58599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over huurachterstand en ontruiming van bedrijfspand

In deze zaak heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard voor de kantonrechter in verband met een huurachterstand van het bedrijfspand dat sinds 1 februari 2025 aan [gedaagde] is verhuurd. [gedaagde] heeft de huur voor de maanden april tot en met november 2025 niet betaald, wat heeft geleid tot een vordering van [eiser] tot betaling van de huurachterstand, ontruiming van het pand en betaling van een contractuele boete. De kantonrechter heeft op 5 december 2025 vonnis gewezen in kort geding, waarbij [gedaagde] verstek is verleend omdat zij niet is verschenen op de mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de vorderingen van [eiser] voldoende aannemelijk zijn om in een bodemprocedure toegewezen te worden. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen, waaronder de betaling van € 17.600,- aan huurachterstand, een contractuele boete van € 2.400,- en € 875,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van het bedrijfspand binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [gedaagde]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11970689 \ UV EXPL 25-291 VL/58599
Vonnis in kort geding van 5 december 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L. Barou,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 20 november 2025 gedagvaard voor de kantonrechter. De kantonrechter heeft vervolgens een mondelinge behandeling bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 2 december 2025 plaatsgevonden. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] was niemand aanwezig. [eiser] heeft antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken.
1.3.
Tenslotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] verhuurt sinds 1 februari het bedrijfspand aan [adres] in [plaats] aan [gedaagde] voor € 2.200,- per maand. [gedaagde] heeft de huur van de maanden april 2025 tot en met november 2025 niet betaald. [eiser] wil dat [gedaagde] deze huurachterstand betaalt, het bedrijfspand ontruimt en een boete betaalt. [gedaagde] is niet in de procedure verschenen en daarom wordt verstek tegen haar verleend. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] (grotendeels) toe.

3.De beoordeling

Verstek

3.1.
De kantonrechter verleent tegen [gedaagde] verstek, omdat de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en termijnen voor oproeping van [gedaagde] in acht zijn genomen en zij niet in het geding is verschenen, geen antwoord heeft ingezonden en niet om uitstel heeft verzocht.
3.2.
Omdat [gedaagde] niet naar de mondelinge behandeling is gekomen en geen verweer heeft gevoerd, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de gestelde feiten en omstandigheden waarop [eiser] zijn vorderingen baseert.
Wettelijk kader kort geding
3.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Voor toewijzing van een vordering in kort geding moet aan twee voorwaarden worden voldaan. Er moet sprake zijn van een spoedeisend belang én het moet zeer waarschijnlijk zijn dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Als aan één van de twee niet wordt voldaan wordt de vordering afgewezen.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Als [gedaagde] huurder blijft van het gehuurde zonder de huur te betalen dan loopt de schade voor [eiser] alsmaar verder op. De kantonrechter zal de vorderingen daarom inhoudelijk beoordelen.
[gedaagde] moet de huurachterstand betalen
3.5.
[eiser] vordert betaling van de huurachterstand over de maanden april 2025 [1] tot en met november 2025, een bedrag van € 17.600,-. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De gevorderde huurachterstand zal daarom worden toegewezen.
[gedaagde] moet de bedrijfsruimte ontruimen
3.6.
[eiser] wil dat [gedaagde] de bedrijfsruimte ontruimt. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden en [gedaagde] zal worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Een huurachterstand van acht maanden levert namelijk een voldoende ernstige tekortkoming op om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De vordering tot ontruiming van het gehuurde zal daarom worden toegewezen.
Contractuele boete en wettelijke (handels)rente
3.7.
[eiser] vordert € 2.400,- aan contractuele boete. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. [eiser] stelt namelijk dat [gedaagde] op grond van artikel 25.1 van de Algemene Bepalingen uit de huurovereenkomst een contractuele boete is verschuldigd van € 300,- voor elke betaling die niet op tijd is voldaan. Aangezien de huurachterstand acht maanden bedraagt, zal de gevorderde contractuele boete worden toegewezen.
3.8.
[eiser] vordert de wettelijke (handels)rente over de huurachterstand en over de contractuele boete. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat wat op grond van een boetebeding verschuldigd is, in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet. [2]
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.9.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 875,00 worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.10.
[gedaagde] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
148,04
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.287,04
3.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.12.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan [adres] te [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eiser] :
a. a) € 17.600,- aan achterstallige huur tot en met 30 november 2025,
b) € 2.400,- aan contractuele boete,
c) € 875,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.287,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2025.

Voetnoten

1.In het petitum staat: “inzake de huur voor de maanden mei tot en met november 2025”, maar uit het lichaam van de dagvaarding en uit dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken volgt dat [eiser] hiermee heeft bedoeld: “inzake de huur voor de maanden april 2025 tot en met november 2025”. Uit de hoogte van het gevorderde bedrag volgt bovendien dat het om acht maanden huur gaat.
2.Artikel 6:92 lid 2 BW.