ECLI:NL:RBMNE:2025:6716

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
11718840 UC EXPL 25-4661
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen advocaat met gedeeltelijke toewijzing en sanctie wegens schending informatieplichten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiser] B.V., en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De eiser vorderde betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 16.193,05, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde stelde dat haar betalingsverplichting was vervallen omdat het kostenbeding in de overeenkomst oneerlijk was en voor vernietiging in aanmerking kwam. De kantonrechter verwierp dit primaire verweer, maar oordeelde dat er bij de totstandkoming van de overeenkomst essentiële informatieplichten waren geschonden. Hierdoor werd een sanctie van 20% op de gevorderde hoofdsom toegepast, waardoor de uiteindelijke vordering van de eiser werd vastgesteld op € 12.954,44.

De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 26 september 2025. De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan de transparantievereisten van de Richtlijn 93/13/EEG, die betrekking heeft op oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De kantonrechter benadrukte dat de informatie die aan de consument verstrekt moet worden, voldoende moet zijn om de totale kosten bij benadering te kunnen ramen. De eiser had nagelaten deze informatie te verstrekken, wat leidde tot de sanctie.

De kantonrechter wees de vordering grotendeels toe, maar wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet was aangetoond dat aan de wettelijke eisen was voldaan. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 2.394,21 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11718840 \ UC EXPL 25-4661
Vonnis van 29 oktober 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. V. Kortenbach,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D. Plana.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1-11
- de conclusie van antwoord met één productie
- de akte in geding brengen producties 12-21 van [eiser] .
1.2.
Op 26 september 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar partijen en hun advocaten aanwezig waren. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechter bepaald dat het vonnis wordt gewezen op 29 oktober 2025.

2.De kern

2.1.
[eiser] heeft juridische bijstand verleend aan [gedaagde] en vordert betaling van nog openstaande facturen - een bedrag van € 16.193,05 - te vermeerderen met rente en kosten. [gedaagde] meent primair dat haar betalingsverplichting is vervallen omdat het kostenbeding oneerlijk is en voor vernietiging in aanmerking komt. De kantonrechter verwerpt dat verweer. Het subsidiaire verweer dat bij de totstandkoming van de overeenkomst essentiële informatieverplichtingen zijn geschonden slaagt wel, in die zin dat de kantonrechter aanleiding ziet om op grond van de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten een sanctie van 20% op de gevorderde hoofdsom toe te passen. De vordering wordt dus grotendeels toegewezen.

3.De beoordeling

Achtergrond
3.1.
Mr. A.J. van Steensel, die als advocaat verbonden is aan [eiser] , heeft [gedaagde] in de periode februari 2023 – december 2023 juridische bijstand verleend. Zijn handelen wordt hierna toegerekend aan [eiser] .
3.2.
[gedaagde] heeft zich in februari 2023 tot [eiser] gewend om haar bij te staan in een door haar ex-echtgenoot aangespannen kort geding (bij beschikking van 7 juli 2022 is tussen [gedaagde] en haar ex-echtgenoot de echtscheiding uitgesproken). [eiser] heeft [gedaagde] op
1 februari 2023 een afspraakbevestiging gestuurd, met aangehecht de van toepassing verklaarde algemene voorwaarden. Vervolgens heeft [gedaagde] [eiser] gevraagd om haar ook bij te staan bij de verdeling dan wel de verkoop van de woning aan de [straat] in Hilversum, inclusief de afhandeling door de notaris. Op 5 mei 2023 heeft [eiser] die opdracht van [gedaagde] bevestigd. In september 2023 heeft [gedaagde] [eiser] gevraagd om haar te adviseren en bijstand te verlenen in een declaratiegeschil met [A] , die haar eerder had bijgestaan in de echtscheidingsprocedure. Voor die laatste opdracht heeft [eiser] geen nieuwe opdrachtbevestiging gestuurd.
De betalingsverplichting van [gedaagde] is niet vervallen
3.3.
Niet ter discussie staat dat [eiser] een handelaar is en [gedaagde] een consument is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG die gaat over oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). Partijen hebben een overeenkomst van opdracht gesloten. Het kostenbeding van [eiser] moet als een kernbeding in de zin van artikel 6:231 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) worden aangemerkt. Omdat [gedaagde] een consument is moet beoordeeld worden of het kostenbeding voldoende duidelijk en begrijpelijk (transparant) is geformuleerd. Dat is geregeld in artikel 4 lid 2 van de richtlijn.
Als die vraag ontkennend wordt beantwoord, moet de kantonrechter beoordelen of dit beding al dan niet oneerlijk/onredelijk bezwarend is (artikel 6:231 onder a en artikel 6:233 BW).
Het kostenbeding is niet transparant
3.4.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft in zijn arrest van
12 januari 2023 [1] geoordeeld dat dat het enkel noemen van het uurtarief door de advocaat de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen. De advocaat dient de consument, voordat de overeenkomst wordt gesloten, informatie te verstrekken die de consument in staat stelt zijn beslissing met de nodige voorzichtigheid te nemen. Die informatie, die kan variëren naargelang het voorwerp en de aard van de juridische diensten, moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen de totale kosten bij benadering te ramen.
3.5.
In de opdrachtbevestiging staat dat partijen een uurtarief van € 210,- exclusief btw zijn overeengekomen. De werkzaamheden worden per 5 minuten geregistreerd en maandelijks gedeclareerd. Verder staat vermeld dat er zogenoemde verschotten (griffierecht, kosten deurwaarder etc.) in rekening worden gebracht als het tot een gerechtelijke procedure komt. De kantonrechter oordeelt dat hiermee niet is voldaan aan het transparantievereiste van artikel 6:231 sub a BW en artikel 4 lid 2 van de richtlijn. [eiser] diende [gedaagde] informatie te verstrekken met voldoende aanwijzingen om de totale kosten bij benadering te ramen. Die informatie is niet gegeven, althans dat blijkt niet uit de stukken. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] een kosteninschatting kon maken doordat er met regelmaat werd gedeclareerd en zij zodoende inzicht had in de (oplopende) advocaatkosten maakt niet dat aan het vereiste van transparantie is voldaan. De handelaar moet de informatie immers aan de consument verstrekken
voordatde overeenkomst wordt gesloten.
Het kostenbeding is niet oneerlijk
3.6.
Een niet transparant beding is niet meteen een oneerlijk beding, maar het gebrek aan transparantie weegt wel mee bij de beoordeling van de (on)eerlijkheid [2] .
3.7.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de richtlijn is een beding oneerlijk als het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In artikel 6:233 onder a BW, dat de implementatie is van de richtlijn, wordt in dit kader gesproken over een beding dat ‘onredelijk bezwarend’ is. Artikel 6:233 onder a BW moet richtlijnconform worden uitgelegd. Het onderzoek naar het mogelijk oneerlijke karakter van een beding dient in beginsel te berusten op een algehele beoordeling van het beding in het licht van alle omstandigheden van het geval ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
3.8.
Uit overweging 16 van de considerans van de richtlijn volgt verder dat bij de beoordeling van de goede trouw in het bijzonder moet worden gelet op de verschillende onderhandelingsposities van de partijen en op de vraag of de consument op enigerlei wijze ertoe is aangezet om in te stemmen met het beding. De handelaar kan aan de eisen van de goede trouw voldoen door op eerlijke en billijke wijze te onderhandelen. Het komt aan op de vraag of de handelaar er redelijkerwijze vanuit mocht gaan dat, als hij op eerlijke en billijke wijze zou hebben onderhandeld, de consument het beding zou hebben aanvaard (zie ook punt 45 in het arrest
Ocidental (HvJEU 20 april 2023, ECLI:EU:C:2023:311).
3.9.
De kantonrechter zal het beding daarom beoordelen in het licht van de gehele overeenkomst en de nationale regeling die van toepassing zou zijn bij de afwezigheid van het kostenbeding.
3.10.
Bij de totstandkoming van een overeenkomst als deze bevindt de consument zich, door zijn kennisachterstand, beginsel in een zwakkere positie dan de advocaat. Niet kan echter worden geconcludeerd dat [gedaagde] door het kostenbeding in een minder gunstige positie geplaatst dan de positie die voortvloeit uit het nationale recht. Het is in de Nederlandse praktijk immers ongebruikelijk dat over een uurtarief van een advocaat wordt onderhandeld en in dit geval is ook niet gebleken dat er over de prijs is onderhandeld, laat staan dat dat op oneerlijke of onbillijke wijze zou zijn gebeurd. Daarnaast zijn er geen wettelijke bepalingen die uurtarieven voor advocaten voorschrijven. Er is in Nederland niet meer geregeld dan dat de opdrachtgever een redelijk loon verschuldigd is in het geval er geen uurtarief is overeengekomen (artikel 7:405 lid 2 BW). De voor de beroepsgroep van advocaten geldende gedragsregels schrijven ook voor dat een advocaat een redelijk loon in rekening moet brengen. Dat het door [eiser] in rekening gebrachte tarief onredelijk of ongebruikelijk is blijkt nergens uit. De afspraak over het gehanteerde uurtarief heeft de rechtspositie van de consument - [gedaagde] - in dit opzicht dus niet aangetast.
3.11.
[gedaagde] heeft bovendien niet aangevoerd dat zij het kostenbeding van [eiser] niet had aanvaard als [eiser] wel meer informatie over de totaal te verwachten kosten had gegeven. Bijvoorbeeld doordat [gedaagde] aan [eiser] duidelijk had gemaakt dat zij niet meer dan een bepaald bedrag wilde uitgeven voor de werkzaamheden of doordat zij een vergelijking had gemaakt met de totaal geraamde kosten van een ander kantoor. Wel heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] ervan op de hoogte was dat zij zich in een financieel kwetsbare positie bevond en dat dat de zorgplicht van [eiser] inkleurt voor wat betreft de transparantie over de kosten, maar dat volgt de kantonrechter.
3.12.
[gedaagde] heeft in maart 2023, na ontvangst van een factuur van [eiser] , aan [eiser] te kennen gegeven dat zij die gaat betalen zodra het kan en dat zij op dat moment nog even een beetje klem zat [3] . [eiser] heeft daar onweersproken over opgemerkt dat [gedaagde] niet onvermogend was, maar dat zij op dat moment weinig liquide middelen had. Die stelling wordt onderschreven in de opdrachtbevestiging van 5 mei 2023 [4] waarin [eiser] aan [gedaagde] meedeelt:
“ (…) Inmiddels staat er, tezamen met bijgaande declaratie, een bedrag open ad € 6.751,90 (…).
U heeft eerder aangegeven mijn declaraties niet binnen de gestelde betalingstermijn van 14 dagen te kunnen voldoen. U heeft mij verzocht om uitstel van betaling totdat de woning aan de [adres] te [woonplaats] in volledige eigendom aan u is overgedragen, dan wel deze woning is verkocht. Ik ga akkoord met uw verzoek om uitstel van betaling (…).
Voor iedere openstaande factuur, nu en in de toekomst, geldt dat wanneer u het met de hoogte van de factuur niet eens bent, u de hoogte daarvan moet betwisten binnen veertien dagen factuurdatum, bij gebreke waarvan wij hier overeenkomen dat u de hoogte van de nota na ommekomst van voormelde periode niet meer kunt betwisten. (…)”
3.13.
Met deze opdrachtbevestiging en de daarin opgenomen betalingsregeling, die [gedaagde] niet heeft weersproken, is in ieder geval voldoende duidelijk dat [gedaagde] vóór het starten van de tweede opdracht op de hoogte was van de (oplopende) advocaatkosten. Die stonden immers expliciet in de opdrachtbevestiging van 5 mei 2023 genoemd, terwijl de mondelinge behandeling in de kortgeding procedure nog plaats moest vinden. Uit niets blijkt dat [gedaagde] in die periode te kennen heeft gegeven dat zij het er niet mee eens was of de gevolgen daarvan niet kon overzien. Integendeel, het heeft [gedaagde] er niet van weerhouden om [eiser] in mei en september 2023 opnieuw te vragen om haar bij te staan.
3.14.
Het mag zo zijn dat [gedaagde] moeite had met het betalen van de facturen binnen de betalingstermijn, maar het is niet zo dat zij die niet kón betalen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat, zodra de verdeling van de woning rond was, er een bedrag zou vrijkomen waarmee de advocatendeclaraties betaald zouden worden. De kantonrechter weegt ook mee dat [gedaagde] , voordat zij [eiser] om rechtsbijstand verzocht, in haar echtscheidingsprocedure werd bijgestaan door twee advocaten die uurtarieven van € 250,- en € 210,- hanteerden. Eén van de opdrachten aan [eiser] ging over een declaratiegeschil met [A] , met wie [gedaagde] overigens voor wat betreft de betaling van de facturen dezelfde afspraak had gemaakt als met [eiser] . Al deze omstandigheden, in samenhang bezien, vormen een voldoende onderbouwing van het standpunt van [eiser] dat zij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat [gedaagde] ook zou hebben ingestemd met het kostenbeding als er wel een specifieke raming van de kosten was gegeven.
3.15.
Van een aanzienlijke verstoring in het evenwicht ten nadele van [gedaagde] van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen is dus geen sprake. Het kostenbeding is daarom niet oneerlijk en [gedaagde] is in beginsel verplicht om de facturen van [eiser] te betalen.
Verweer dat uren en kosten disproportioneel zijn slaagt niet
3.16.
[gedaagde] heeft berekend dat [eiser] in totaal 82 uren en 35 minuten aan werkzaamheden heeft verricht. Volgens [gedaagde] staat het aantal uren niet in verhouding tot de verrichte werkzaamheden en zijn de uren (en de advocaatkosten) disproportioneel. Op 3 november 2024 heeft [gedaagde] een klachtbrief ingediend bij [eiser] . [eiser] heeft op 17 februari 2025 gereageerd op de klachten van [gedaagde] .
3.17.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] het niet eens is met de weerlegging van de klachten door [eiser] . Het ligt echter op haar weg om een verweer op dit punt voldoende handen en voeten te geven en, op zijn minst, het rechtsgevolg daarvan te concretiseren. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan zodat haar verweer reeds hierom niet kan slagen.
Schending van de precontractuele informatieplichten
3.18.
Omdat het kostenbeding niet oneerlijk is, komt de kantonrechter toe aan het subsidiaire verweer dat [eiser] niet heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten waardoor de betalingsverplichting volgens [gedaagde] gematigd zou moeten worden tot nihil.
3.19.
Niet in geschil is dat Van Steensel [gedaagde] thuis heeft bezocht waar zij haar zaak aan hem heeft toegelicht. Anders dan [gedaagde] stelt betekent dat dat [eiser] bij het sluiten van de overeenkomst moest voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten als bedoeld in artikel 6:230l BW (en niet die van 6:230m BW). Zoals hiervoor is overwogen is het kostenbeding niet transparant en dat levert een schending op van artikel 6:230l, onder c BW. Een gedeeltelijke vernietiging als sanctie voor deze schending is dan op zijn plaats. Volgens de Richtlijn sanctiemodel essentiële informatieplichten wordt de prijs bij één tot drie voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieplichten met 20% verminderd. In dit geval is sprake van één schending en dus een vermindering van het totale honorarium met 20%. Dit betekent dat [eiser] ten hoogste recht heeft op een bedrag van
€ 12.954,44 (0,8 x € 16.193,05).
Rente en buitengerechtelijke incassokosten
3.20.
De gevorderde wettelijk rente over elke openstaande declaratie wordt toegewezen als onder de beslissing is vermeld.
3.21.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [gedaagde] is een consument en daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu de kantonrechter niet is gebleken dat dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.22.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,21
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.394,21
3.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.24.
De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen de beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.954,44 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over elke openstaande declaratie, waarbij voor elke declaratie telkens rekening moet worden gehouden met de sanctie van 20%, gerekend vanaf de vijftiende dag na iedere declaratiedatum tot aan de dag der algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.394,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.
1257

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2023:14
2.Bijvoorbeeld ECLI:EU:C:2023:14: overweging 47
3.Productie 2 van [eiser]
4.Productie 3 van [eiser]