ECLI:NL:RBMNE:2025:662

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/2208, UTR 24/2214, UTR 24/2215, UTR 24/2217 t/m 24/2222
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over afvalstoffenheffing, zuiveringsheffing en rioolheffing met betrekking tot WOZ-waarde

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap, vertegenwoordigd door mr. M.F.M. Boerlage. De heffingsambtenaar had op 30 april 2023 een aanslag opgelegd voor rioolheffing, afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing, totaal € 2.385,21, aan eiser als eigenaar van drie objecten. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd op 1 februari 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende. De zaak werd behandeld op een digitale zitting op 20 januari 2025.

De rechtbank oordeelt dat de bezwaargronden van eiser uitsluitend betrekking hebben op de WOZ-waarde, terwijl deze niet relevant zijn voor de opgelegde heffingen. De rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar dat het bezwaar kennelijk ongegrond is, op basis van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de gronden die eiser op de zitting aanvoert te laat zijn en in strijd met de goede procesorde. Eiser verzocht ook om schadevergoeding wegens een onredelijk lange procedure, maar de rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/2208, UTR 24/2214, UTR 24/2215, UTR 24/2217 t/m 24/2222

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1.1
In de beschikking van 30 april 2023 heeft de heffingsambtenaar ten aanzien van de adressen [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] aan eiser als eigenaar van de objecten een aanslag rioolheffing, afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing opgelegd van in totaal € 2.385,21.
1.2
Eiser heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 1 februari 2024 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
1.3
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft eiser beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 20 januari 2025. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

2. Deze zaak gaat over negen aanslagen, te weten drie aanslagen rioolheffing, drie aanslagen afvalstoffenheffing en drie aanslagen zuiveringsheffing. Uit het aanslagbiljet blijkt dat voor deze heffingen de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf wordt gebruikt.
3. Desondanks zijn door de gemachtigde van eiser in het bezwaarschrift alleen gronden opgenomen die zien op de vaststelling van de WOZ-waarde. Ook in het beroepschrift zijn uitsluitend WOZ-gerelateerde beroepsgronden opgenomen. Het beroepschrift kent de rechtbank als de bekende, algemeen geformuleerde beroepschriften van de gemachtigde van eiser, met de eveneens bekende, algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop. Aangezien de beroepsgronden alleen zien op de WOZ-waarde en niets te maken hebben met de heffingen die in deze zaakzijn opgelegd kunnen zij alleen daarom al niet slagen. De enige grond die de gemachtigde van eiser heeft aangevoerd vóór de zitting bij de rechtbank, die wel zou kunnen slagen is de grond dat hij in bezwaar ten onrechte niet gehoord zou zijn.
4. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift en op de zitting toegelicht dat het aanslagbiljet betrekking heeft op de aanslagen rioolheffing, afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing. De bezwaargronden van eiser zien alleen op de vaststelling van de WOZ-waarde. De heffingsambtenaar heeft daarom op basis van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank volgt dit standpunt van de heffingsambtenaar. Uit artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb volgt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing hierover moet worden genomen op grond van wat in het bezwaarschrift is aangevoerd.
5. Zoals is beschreven in overweging 3 en 4 van deze uitspraak zijn de bezwaargronden van eiser gericht tegen de WOZ-waarde. Zoals de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar uiteen heeft gezet, zal het eventueel slagen van gronden over de hoogte van de WOZ-waarde niet tot gevolg hebben dat de heffingen zullen wijzigen. Er is redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat de bezwaren zoals gemachtigde die in bezwaar heeft aangevoerd niet kunnen leiden tot een ander besluit. De standaardzin in het bezwaarschrift dat het bezwaar uitdrukkelijk ook alle aanverwante/gerelateerde lokale heffingen en belastingen betreft maakt dat niet anders. Dat is namelijk geen inhoudelijke grond waarom de aanslag niet juist zou zijn. De heffingsambtenaar heeft om die reden terecht met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afgezien en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Pas op de zitting heeft eiser gronden aangevoerd die betrekking hebben op de opgelegde heffingsaanslagen. Dit is te laat. Omdat (gemachtigde van) eiser dit in soortgelijke gevallen vaker heeft gedaan is er volgens de heffingsambtenaar misbruik van recht. De rechtbank vindt dat te ver gaan en is van oordeel dat het pas op de zitting aanvoeren van gronden die betrekking hebben op de onderliggende aanslag in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank zal deze gronden dan ook buiten beschouwing laten.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
7. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
8. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep als uitgangspunt redelijk. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 3 mei 2023. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom blijft de uitspraak op bezwaar in stand. Eiser krijgt geen vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.