ECLI:NL:RBMNE:2025:6609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
C/16/602438 / JE RK 25-1705 en C/16/602604 / JE RK 25-1720
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van veiligheid en ontwikkeling

Op 24 november 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor een jaar en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen in hun huidige thuissituatie. De kinderen verblijven sinds augustus 2025 bij hun grootouders aan moederszijde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er signalen zijn van geweld en onveiligheid bij beide ouders, maar dat de signalen bij de vader substantieel ernstiger zijn. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 24 november 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 24 mei 2026. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen in hun huidige pleeggezin kunnen blijven totdat er meer duidelijkheid is over hun toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer:
C/16/602438 / JE RK 25-1705 (ondertoezichtstelling)
C/16/602604 / JE RK 25-1720 (machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 24 november 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Midden-Nederland, Utrecht,
hierna te noemen de Raad,
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A.M. Beuwer,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J.L. Vermeer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
C/16/602438 / JE RK 25-1705
- het verzoekschrift van de Raad met bijlagen, ontvangen op 12 november 2025;
C/16/602604 / JE RK 25-1720
  • het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ontvangen op 14 november 2025;
  • de brief namens de vader aan de rechtbank met bijlagen, ontvangen op 21 november 2025;
  • de brief van de GI over het verloop van de ondertoezichtstelling, ontvangen op 21 november 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 november 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [persoon1] en [persoon2] , vertegenwoordigers van de Raad;
- [persoon3] , een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
De kinderrechter heeft niet direct na de zitting uitspraak gedaan. De partijen konden op maandag 24 november 2025 om 16:00 uur bellen naar de griffie van de rechtbank voor het dictum. Deze beschikking is de schriftelijke uitwerking van de uitspraak.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 15 augustus 2025 bij grootouders (moederszijde).
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 augustus 2025 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed voorlopig onder toezicht gesteld tot 26 november 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter met spoed een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in het netwerk dan wel in pleegzorg, met ingang van 26 augustus 2025 tot 9 september 2025, waarbij de behandeling van het overige deel is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van 2 september 2025 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd in een neutrale voorziening voor pleegzorg, en zolang deze niet beschikbaar is, in het netwerkpleeggezin van de grootouders (moederszijde), tot 26 november 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling gedurende dag en nacht in een gezinsgerichte accommodatie, en zolang deze niet beschikbaar is in het netwerkpleeggezin van de grootouders (moederszijde).

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het eens met het verzoek van de Raad om de kinderen onder toezicht te stellen. De moeder verweert zich echter wel tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Primair verzoekt de moeder om de kinderen weer bij haar te plaatsen. Subsidiair verzoekt de moeder om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders (moederszijde) te plaatsen voor de duur van één jaar. De moeder is het niet eens met een uithuisplaatsing in een gezinshuis.
4.2.
De vader voert geen verweer tegen de ondertoezichtstelling, maar wel tegen een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Primair verzoekt de vader om de kinderen bij hem te laten plaatsen. Subsidiair verzoekt de vader om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een kortere periode. De vader vindt het daarbij van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een neutrale plek verblijven.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De kinderrechter stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht voor de duur van een jaar, dus tot 24 november 2026. Daarnaast verleent de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, dus tot 24 mei 2026, en houdt de behandeling van het overige deel van het verzoek aan. Hierna legt de kinderrechter uit waarom zij deze beslissing neemt.
De ondertoezichtstelling
Wettelijk kader
5.2.
Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een kind onder toezicht stellen als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast moet er sprake zijn van de situatie dat de ouders de hulp die nodig is om die bedreiging weg te nemen, niet of niet genoeg accepteren. Tot slot moet bij de kinderrechter wel de verwachting bestaan dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind zelf weer kunnen dragen.
Weging veiligheidsrisico’s bij beide ouders
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. De ouders verweren zich niet tegen dit verzoek. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben langdurig zeer ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en hebben naar het lijkt veel onveiligheid ervaren. De moeder is naar het oordeel van de kinderrechter wel bereid maar (nog) niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen in een vrijwillig kader. De vader is daartoe niet bereid en niet in staat.
5.4.
De kinderrechter hecht eraan op te merken dat zij een grondige weging en analyse van de informatie die voorhanden is op onderdelen mist in het rapport van de Raad. De Raad schrijft in de beantwoording van de onderzoeksvragen en conclusie dat er over het huiselijk geweld tussen ouders en de mishandeling van de ouders naar de kinderen toe heel veel onduidelijk is en dat de beschikbare informatie steeds moeilijker op waarde te schatten is. De moeder beschuldigt de vader van mishandeling van de kinderen en van haar. De kinderen zeggen dat zowel de vader als de moeder hen heeft mishandeld. De vader beschuldigt de moeder van beïnvloeding van de kinderen en negatief over hem praten. Hij stelt dat de uitspraken van de kinderen over hem in dat licht moeten worden gezien.
De Raad schrijft ook dat beide ouders, naast individuele hulp om ingrijpende gebeurtenissen te verwerken, zich moeten inzetten om te leren hoe ze met elkaar kunnen communiceren, zonder dat er sprake is van verbaal en/of fysiek geweld. Verderop schrijft de Raad ten slotte dat sprake is van complexe (ex)partner-problematiek. De kinderrechter vindt dit een te weinig specifieke en gedeeltelijk onjuiste analyse van wat speelt en wat voorliggend is. Er kan niet met zekerheid worden gezegd wie wanneer wat heeft gedaan tegen wie, en welke impact dat had en heeft. De beschikbare informatie is echter wel voldoende om een analyse en vervolgens een beoordeling van de veiligheidsrisico’s bij zowel de vader als de moeder te maken. De kinderrechter zal een weging van die risico’s bij beide ouders maken op basis van de informatie uit het rapport van de Raad.
VaderMASIC en NICHD
5.5.
Op basis van een afgenomen MASIC [1] en aanvullend onderzoek concludeert Veilig Thuis dat sprake is geweest van geweld van de vader naar de moeder, te weten verbaal en psychisch geweld, fysiek geweld en dreiging van geweld. In de kindgesprekken die Veilig Thuis heeft gevoerd met de kinderen volgens het NICHD-protocol [2] geven de kinderen aan dat vader hen regelmatig slaat.
Landelijk Expertisecentrum Kindermishandeling (LECK)
5.6.
De huisarts heeft op verzoek van Veilig Thuis het LECK gevraagd om onderzoek te doen, nadat [minderjarige 1] op 5 november 2024 na omgang met haar vader volgens de moeder is teruggekomen met blauwe plekken in haar gezicht en een zwelling in haar nek. De huisarts had bij Veilig Thuis gemeld dat hij bij [minderjarige 1] letsel heeft geconstateerd. [minderjarige 1] had daarover aan de huisarts verteld dat de vader haar in zijn woning had geslagen en haar keel had dichtgeknepen. De vader ontkende dat hij het letsel heeft toegebracht maar heeft wel erkend dat hij [minderjarige 1] in het gezicht heeft vastgehouden om oogcontact te maken. Het LECK rapporteert dat [minderjarige 1] hematomen op haar linkerwang heeft en dat even waarschijnlijk is dat die zijn ontstaan als gevolg van een stomp botsende krachtsinwerking ( [minderjarige 1] ’s verklaring), als door een samendrukkende krachtsinwerking (vaders verklaring). Hierbij merkt het LECK op dat hematomen door ‘vastpakken’ bij (gezonde) kinderen alleen ontstaan indien dit met disproportionele krachten gebeurt. Zowel de disclosure als de letsels bij dit kind dienen volgens het LECK serieus genomen te worden en rechtvaardigen verder onderzoek. Het LECK acht het letsel [minderjarige 1] waarschijnlijker onder de hypothese toegebrachte krachtsinwerking dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking.
5.7.
De vader heeft tijdens de zitting gezegd dat [minderjarige 1] het zogenoemde letsel nog steeds heeft; het gaat namelijk om pigmentvlekken die zij altijd heeft gehad.
Aangifte moeder en vrouwenopvang
5.8.
Nadat de moeder bij de huisarts is geweest is zij op 11 november 2024 gevlucht met de kinderen uit angst voor haar veiligheid en die van de kinderen. Zij hebben eerst op een noodbed van Kwintes verbleven en daarna vanaf 25 november 2024 bij de vrouwenopvang. De kinderen zijn van 8 tot 21 november 2024 niet naar school gegaan. Op 12 november 2024 heeft de moeder aangifte gedaan bij de politie. Eerder heeft zij in 2019 gemeld bij de politie dat zij bang is voor vader en dat hij haar bedreigt. Over de aangifte meldt de politie dat moeder mishandeling heeft gemeld tijdens haar relatie met vader, bestaande uit fysieke en emotionele mishandeling, vernedering en controle door anderen (mogelijk in opdracht van vader). Sinds de scheiding komt de vader zijn afspraken over de kinderen niet na, manipuleert hij de oudste dochter tegen moeder en vertelt hij onwaarheden volgens moeder.
Gesprek [minderjarige 1]
5.9.
Op 27 oktober 2025 heeft [minderjarige 1] met de Raadsonderzoeker gesproken. In dat gesprek heeft ze verteld dat ze verdrietig wordt als ze denkt aan de herinneringen van toen ze nog bij de vader woonde. Ze werd door vader hard geslagen, voornamelijk in haar gezicht. Dat gebeurde dagelijks. Haar (half)zusjes werden ook geslagen. Zij werd echter het vaakst geslagen omdat ze de oudste was. [minderjarige 1] is nu niet bang tijdens de omgang met haar vader omdat daar altijd iemand bij is.
Verklaring van vader
5.10.
Tijdens de zitting heeft de vader verklaard dat hij nooit geweld gebruikt. Met alle vier zijn dochters is hij heel goed en bij zijn opvoeding zijn stemverheffing en geweld niet nodig.
MoederMASIC en NICHD
5.11.
Op basis van de MASIC concludeert Veilig Thuis dat sprake is geweest van verbaal geweld van de moeder richting de vader. In de kindgesprekken die Veilig Thuis met de kinderen voerde op basis van het NICHD-protocol hebben de kinderen verteld dat moeder soms sloeg, maar nu niet meer en niet zo hard.
Meldingen over moeder
5.12.
Op 6 februari 2025 is een anonieme melding binnengekomen bij Veilig Thuis over een incident uit 2024. Melder zag moeder en [minderjarige 1] ’s ochtends op straat lopen. Gezien het tijdstip vermoedelijk richting school. Melder zag moeder haar dochter bij de keel grijpen en tegen een schutting duwen. Melder zag dat moeder over dochter heen hing en tegen dochter stond te schreeuwen. Melder zag dat dochter los probeerde te komen door met haar armen te zwaaien, met haar lichaam proberen te draaien en richting moeder te schoppen met haar benen. Moeder bleef dochter echter bij haar keel vasthouden en trok haar volgens melder.
5.13.
Op 31 juli 2025 heeft SEWA (omgangsbegeleiding) melding gedaan bij Veilig Thuis. Tijdens een begeleide omgang met vader hebben de kinderen gezegd dat zij mishandeld worden door de moeder en dat zij in het verleden onder druk zijn gezet door
moeder om uitspraken te doen over vader. Wanneer zij weigeren mee te werken of bepaalde verhalen niet willen vertellen, worden zij hiervoor door moeder gestraft. Genoemde straffen betreffen onder andere langdurig op hun kamer moeten verblijven en zonder avondeten naar bed worden gestuurd. Eén van de kinderen geeft aan dat moeder haar een keer van de trap zou hebben geduwd. De kinderen geven aan zich niet gehoord te voelen en ervaren angst voor de reactie van moeder wanneer zij dergelijke verhalen met derden delen.
5.14.
Op 15 augustus 2025 is melding gedaan bij Veilig Thuis door een medebewoner van Kwintes. De kinderen hebben verteld dat de moeder hen mishandelt. De medebewoner heeft gehoord dat de moeder schreeuwt tegen de kinderen en negatief praat over de vader. De medebewoner hoort de kinderen huilen, gillen en zeggen ‘mama niet doen’.
Uitspraken van [minderjarige 1]
5.15.
Tijdens het gesprek met de Raadsonderzoeker heeft [minderjarige 1] verteld dat ze één keer
is geslagen door moeder. Daarna geeft [minderjarige 1] aan dat het één keer per jaar heeft
plaatsgevonden. Moeder heeft hier hulp voor gevraagd en is hier eerlijk over. Toen moeder hulp heeft gevraagd is het ook beter gegaan. [minderjarige 1] geeft aan dat moeder haar bij haar arm hard kon vastpakken en meenemen naar boven. [minderjarige 1] geeft aan dat ze niet in haar gezicht werd geslagen, maar op andere plekken op haar lichaam, bijvoorbeeld haar bovenarmen. [minderjarige 1] geeft aan dat ze hard werd vastgepakt als ze niet luisterde naar moeder.
Verklaring moeder
5.16.
De moeder heeft tijdens de zitting verteld dat zij in het verleden te hardhandig en boos heeft gereageerd naar de kinderen als zij vastzaten in hun emoties. De kinderen lieten heftig gedrag zien en moeder was soms onmachtig om daarmee om te gaan. Zij heeft [minderjarige 1] een keer aan haar haar getrokken. De melding bij Veilig Thuis van 6 februari 2025 kan zij plaatsen: [minderjarige 1] rende vaak weg onderweg naar school. Moeder wist niet hoe zij daarmee om moest gaan en pakte haar dan te hard vast omdat ze niet wist wat ze moest doen. De moeder heeft de afgelopen tijd heel veel geleerd door haar eigen hulpverlening, bijvoorbeeld dat als zij in zachtheid blijft de kinderen ook terugkeren naar zachtheid. De moeder hoopt nog meer te kunnen leren.
Oordeel kinderrechter
5.17.
De kinderrechter concludeert dat er over beide ouders signalen zijn van onveiligheid voor de kinderen. De kinderrechter vindt echter dat de signalen over de onveiligheid bij vader substantieel groter zijn dan die bij de moeder. Daartoe overweegt zij als volgt.
5.18.
De MASIC en het onderzoek door het LECK geven objectieve informatie over signalen van geweld. Het LECK concludeert als gezegd dat waarschijnlijker is dat de vader heeft geslagen dan dat hij haar stevig heeft vastgepakt. Echter, ook als dat laatste het geval is, dat is gebeurd met disproportionele kracht. Daarmee staat voor de kinderrechter vast dat de vader geweld heeft gebruikt tegen [minderjarige 1] . Bij de MASIC worden meer signalen gezien van partnergeweld gepleegd door de vader dan door de moeder. De genoemde vormen van partnergeweld gepleegd door de vader stroken bovendien met wat de moeder heeft verklaard en met haar eerdere melding bij de politie in 2019, en ook met haar vertrek naar het noodbed. Aangenomen mag immers worden dat de moeder alleen vanwege daadwerkelijke angst voor de vader haar eigen huis met de kinderen heeft verruild voor een noodbed en vervolgens de vrouwenopvang. Dat klemt te meer nu de ouders niet samenwoonden (zij waren al sinds 2019 uit elkaar) en de vader grotendeels bij zijn nieuwe gezin in Groningen woont.
5.19.
De moeder heeft erkend dat zij geweld heeft gebruikt tegen [minderjarige 1] en heeft verklaard dat dat voortkwam uit onmacht. Daarmee staat ook vast dat de moeder geweld heeft gepleegd. De meldingen die over de moeder zijn gedaan zijn hierdoor in ieder geval deels te plaatsen. De moeder betwist wel wat de kinderen hebben verteld aan SEWA.
5.20.
De signalen over gebruikt geweld door de vader naar de kinderen en de moeder toe zijn fors en bestrijken een lange periode, namelijk tussen 2019 en 2024. Het baart de kinderrechter zorgen dat de vader tot op heden volhoudt dat hij nooit geweld heeft gebruikt. Dat deed hij al bij de eerdere zitting maar ook nu. Dat, terwijl de kinderrechter nadrukkelijk vroeg om eerlijk te zijn en aangaf dat geweld niet het einde van de wereld hoeft te zijn in relatie tot je kinderen, maar dat erkenning wel de eerste noodzakelijke stap is naar gedragsverandering en vergroting van de veiligheid. Tekenend voor vaders zorgelijke houding is zijn uitleg over het geconstateerde letsel door het LECK. Niet alleen gaf vader op zitting een andere uitleg dan hij eerder gaf (dat hij [minderjarige 1] had vastgepakt in haar gezicht), maar bovendien doet hij daarmee geen recht aan het door het LECK geconstateerde letsel bij [minderjarige 1] , en daarmee niet aan [minderjarige 1] zelf. Deze houding maakt dat de kinderrechter niet de verwachting heeft dat de vader in staat zal zijn om zijn gedrag te veranderen. Dat betekent dat vooralsnog de kans groot is dat de situatie bij de vader voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onveilig zal blijven.
5.21.
De signalen over het geweld dat de moeder heeft gebruikt naar de kinderen bestrijken een kortere periode, namelijk van 2024 tot 2025, en lijkt gekoppeld te zijn aan een periode waarin de moeder veel stress had en [minderjarige 1] moeilijk gedrag vertoonde. De moeder erkent bovendien dat zij geweld heeft gebuikt uit onmacht, krijgt daarbij hulp en laat daarin ontwikkeling zien. Dit maakt dat de kans bij de moeder vooralsnog wel aanwezig is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet langer in een onveilige situatie zullen komen. De kinderrechter vindt dat deze weging betrokken moet worden bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Doelen van de ondertoezichtstelling
5.22.
De kinderrechter kan zich op zichzelf vinden in de doelen die de Raad heeft geformuleerd. Zij benadrukt daarbij wel dat voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van belang is om toe te werken naar een terugplaatsing bij een ouder bij wie zij structureel fysiek en emotioneel veilig zijn. Omdat de kans op een veilige opvoedomgeving bij de moeder op dit moment groter is dan bij de vader is nodig dat de moeder wordt ondersteund en begeleid bij het verwerken van wat zij en de kinderen hebben meegemaakt, en dat de moeder verdere hulp krijgt bij het verstevigen van haar opvoedvaardigheden, vooral als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeilijk gedrag laten zien door wat zij hebben meegemaakt. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is van groot belang dat zij spoedig hulp krijgen van het psychotraumacentrum, die hen kan helpen bij om dat wat zij hebben meegemaakt te verwerken. De vader heeft ook hulp nodig om zijn gedrag te veranderen. Zonder erkenning van zijn gedrag en de impact daarvan op [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en moeder is echter wel de vraag in hoeverre de vader openstaat voor hulp en in hoeverre hulp zijn vruchten zal afwerpen. Het is van belang om dat te betrekken bij het beoordelen welke omgang met de vader in het belang is van de kinderen; als de vader niet tot reflectie en structurele en bestendige gedragsverandering in staat is, is immers de vraag in hoeverre [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem veilig zullen zijn. Pas op het moment dat erkenning, verwerking en gedragsverandering ten slotte heeft plaatsgevonden bij beide ouders kan wellicht ruimte ontstaan voor het verbeteren van de communicatie tussen hen. Om dat appel nu op ouders te doen is niet alleen te vroeg, maar doet bovendien geen recht aan wat er is gebeurd.
5.23.
De kinderrechter is van oordeel dat binnen het kader van de ondertoezichtstelling in ieder geval aan de volgende doelen moet worden gewerkt:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien op in een veilige, rustige en stabiele opvoedsituatie zonder geweld, waarin hun ouders/opvoeders aansluiten bij wat zij nodig hebben (o.a. met betrekking tot het kunnen invoelen in de belevingswereld van de kinderen, behoeftes van de kinderen begrijpen en hiernaar handelen; eigen emoties adequaat kunnen reguleren en juiste voorbeeldgedrag geven; passend kunnen begrenzen van het gedrag van de kinderen en voldoende emotionele steun kunnen bieden). De kinderen zijn emotioneel en fysiek veilig en kunnen voldoende ontspannen;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen op een adequate manier hun emoties reguleren en hebben waar nodig en mogelijk ingrijpende gebeurtenissen verwerkt;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komen toe aan hun ontwikkeltaken en worden daarin gestimuleerd;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben duidelijkheid over hun opvoedperspectief;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben duidelijkheid over de contactmomenten met ouders;
  • De draaglast en draagkracht van ouders is in balans.
De machtiging tot uithuisplaatsing
5.24.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [3] De kinderen kunnen op dit moment nog niet bij hun moeder wonen en ook niet bij hun vader. De kinderrechter is van oordeel dat de draagkracht van beide ouders om hen te bieden wat zij nodig hebben onvoldoende is, gelet op wat de ouders nog moeten leren en gelet op het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veel vragen van hun opvoeders. In de vorige beschikking overwoog de kinderrechter dat een neutrale plek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezocht moest worden, omdat oma en (stief)opa moederszijde dat niet waren. Daarnaast was problematisch dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanuit oma en (stief)opa niet naar de school konden waar zij op zaten. Dat laatste is nu opgelost; [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden per taxi gehaald en gebracht. Een overplaatsing naar een gezinshuis zou betekenen dat de kinderen naar een andere omgeving gaan en dat zij van school zouden moeten wisselen. De kinderrechter vindt nu het enkele feit dat oma en (stief)opa geen neutraal pleeggezin zijn op dit moment niet zodanig zwaarwegend dat dat een overplaatsing rechtvaardigt. Daarbij betrekt de kinderrechter dat zij geen concrete zorgen heeft gehoord over oma en (stief)opa met betrekking tot een gebrek aan neutraliteit. Een factor die de kans op een geslaagde terugplaatsing negatief beïnvloedt is onder meer het aantal overplaatsingen. Een factor die de kans op een geslaagde terugplaatsing juist positief beïnvloedt is plaatsing in een gezinssetting. [4] Deze factoren afwegend vindt de kinderrechter het nu het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij in het huidige pleeggezin blijven. Tijdens de zitting heeft de GI verteld dat ook bij het pleeggezin de grens van de draagkracht in zicht is. Des te belangrijker is het dat er zo spoedig mogelijk hulp komt voor alle betrokkenen, waarbij de kinderrechter zich realiseert dat de wachtlijsten daarbij bepaald niet helpend zijn.
5.25.
De kinderrechter verleent de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden en houdt het overige aan. Gelet op de verwachting dat er nu hulp zal komen, de grote wens van (in ieder geval) [minderjarige 1] om weer bij haar moeder te wonen en het feit dat de moeder openstaat voor hulp verneemt de kinderrechter graag
vóór 1 mei 2026van de GI wat de stand van zaken is op dit punt en wat de visie van de GI is op het aangehouden deel van het verzoek.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.26.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat. De kinderrechter vindt stabiliteit voor de kinderen nu van groot belang. Daarom vindt zij het belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in ieder geval in het huidige pleeggezin blijven totdat het gerechtshof een beslissing heeft genomen.
Kindbrief
5.27.
Tot slot vindt de kinderrechter het belangrijk om te laten weten dat aan [minderjarige 1] tegelijkertijd met de beschikking een brief is gestuurd, waarin de beslissing is uitgelegd. In deze brief is het volgende opgenomen:
“Beste [minderjarige 1] ,
Een paar weken geleden ben je bij de rechtbank geweest. Je hebt toen verteld dat je echt heel erg graag weer samen met [minderjarige 2] bij mama wil wonen. Het allerliefst zelfs in een heel groot huis met heel veel huisdieren! Maar ook zonder dat wil je heel graag weer bij mama wonen.
Ik heb een paar dagen daarna met jouw ouders gesproken. Hun advocaten waren daar ook bij, en ook mensen van de Raad voor de Kinderbescherming. Zij hebben eerder ook al met jou gepraat. En er was ook een jeugdbeschermer bij. Dat is iemand die nu kijkt welke hulp jullie nodig hebben. Ik heb goed geluisterd naar wat iedereen vond. Daarna heb ik alles op een rij gezet. Ook wat jij mij hebt verteld. Zoals je weet heb ik daarna besloten dat je nog zes maanden bij opa en oma blijft wonen.
Ik kan mij voorstellen dat je denkt: ‘heeft ze eigenlijk wel geluisterd?’ want jij wilde echt heel graag iets anders. Ik heb zeker goed naar je geluisterd. Als kinderrechter moet ik alleen beslissen wat ik het beste voor een kind vind (voor jou en [minderjarige 2] dus). En soms, zoals nu, is dat iets anders dan wat een kind zelf graag wil. Ik vind het voor [minderjarige 2] en jou echt belangrijk dat jullie nog een tijdje bij opa en oma blijven wonen.
Er is heel veel gebeurd. Iedereen heeft het daar best wel moeilijk mee. Ik vind het heel erg belangrijk dat het in de toekomst thuis beter gaat, en dat dezelfde dingen niet weer gebeuren. Om dat voor elkaar te krijgen is hulp nodig. En hulp kost tijd, ook al is dat hartstikke stom. Maar dat is dus de reden dat ik niet heb beslist wat jij heel graag wilde.
Misschien denk je ook nog wel: ‘Heb ik het wel goed gedaan? Of had ik iets anders moeten zeggen of juist iets niet moeten zeggen?’ Ik vind het belangrijk dat je weet dat je het echt super goed hebt gedaan. Je hebt mij echt heel duidelijk uitgelegd wat je wil en waarom je dat wil. Dus het ligt helemaal niet aan jou. Sterker nog: ik vind dat je supertrots op jezelf kan en mag zijn dat je naar de rechtbank bent gekomen en hebt verteld wat er voor jou belangrijk is!
Ik hoop dat voor jou nu een beetje duidelijk is wat ik heb beslist en hoe het verder gaat. Over iets minder dan zes maanden laat iedereen weten aan de rechtbank hoe het gaat. Dan wordt er weer gekeken wat dan goed is voor jou en [minderjarige 2] . Jij mag dan ook weer vertellen wat jij wil. Waarschijnlijk zal ik dan alleen niet de kinderrechter zijn, omdat ik dan ander werk doe bij de rechtbank. Gelukkig zijn mijn collega’s allemaal heel aardig!
Met vriendelijke groet,
Tessa Dopheide (kinderrechter)”

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland met ingang van 24 november 2025 tot 24 november 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders (moederszijde), tot 24 mei 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
de kinderrechter houdt de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor het overige aan, met het verzoek aan de GI om
vóór 1 mei 2026de kinderrechter en partijen schriftelijk te informeren over de stand van zaken en over wat de visie is van de GI op het aangehouden deel van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2025 door mr. T. Dopheide, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. F. Elsendoorn als griffier, en op schrift gesteld op 8 december 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Mediator’s Assessment of Safety Issues and Concerns.
2.National Institute of Child Health and Human Development.
3.Artikel 1:265c BW.
4.M.R. Bruning e.a., Terugplaatsing na gedwongen uithuisplaatsing, Den Haag: WODC 2025.