In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2025 uitspraak gedaan in drie administratieve sanctiezaken tegen de betrokkenen, [betrokkene 1] B.V. en [betrokkene 2] uit het Verenigd Koninkrijk. De betrokkenen hadden beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van hun administratief beroep door de officier van justitie. De kantonrechter constateerde dat de gemachtigde van de betrokkenen niet aanwezig was op de zitting en dat de ontkenning van de gedragingen niet onderbouwd was. De kantonrechter oordeelde dat de beroepsgrond evident kansloos was en dat er sprake was van misbruik van recht. De kantonrechter verwees naar de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek die misbruik van bevoegdheden verbieden. De kantonrechter concludeerde dat de beroepen niet-ontvankelijk verklaard moesten worden, mede omdat de betrokkenen niet in de gelegenheid waren gesteld om gehoord te worden over hun administratief beroep. De kantonrechter merkte op dat er duizenden zaken over verkeersboetes wachten op behandeling en dat misbruik van recht leidt tot onnodige vertraging voor andere betrokkenen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat niet was gebleken dat de officier van justitie kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.