In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2025 uitspraak gedaan in vier administratieve sanctiezaken die betrekking hebben op verkeersovertredingen uit 2023. De betrokkenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. I.N.D.J. Rissema, hebben beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van hun administratief beroep door de officier van justitie. Tijdens de zitting op 18 november 2025 waren de betrokkenen en hun gemachtigde niet aanwezig, terwijl de officier van justitie vertegenwoordigd was. De kantonrechter heeft de zaken beoordeeld en vastgesteld dat de beroepsgronden van de gemachtigde, die voornamelijk bestonden uit een algemene ontkenning van de gedragingen, evident kansloos waren. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van misbruik van recht, aangezien de betrokkenen en hun gemachtigde geen onderbouwing voor hun ontkenning hebben gegeven en enkel de overschrijding van de redelijke termijn van berechting als argument aanvoerden. De kantonrechter concludeerde dat de beroepen niet-ontvankelijk verklaard moesten worden, omdat de bevoegdheid om beroep in te stellen misbruikt was. Tevens werd opgemerkt dat het misbruik van recht de behandeling van andere zaken vertraagt, wat ongewenst is. De kantonrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen kosten zijn gemaakt door de officier van justitie die voor vergoeding in aanmerking komen.