ECLI:NL:RBMNE:2025:64

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
11223687 ME 24-91
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van achterstallig loon en aanzegvergoeding in arbeidszaak met afwijzing van transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen [verzoekster] en [verweerster] B.V. [verzoekster] verzocht om toekenning van achterstallig loon, een aanzegvergoeding en een deugdelijke specificatie van haar loonstroken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoekster] recht heeft op een bedrag van € 1.657,25 aan achterstallig loon, te vermeerderen met wettelijke rente. De aanzegvergoeding van € 1.768,04 is eveneens toegewezen, omdat [verweerster] niet tijdig heeft geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft echter het verzoek om een transitievergoeding afgewezen, omdat [verzoekster] zelf heeft opgezegd. Daarnaast is [verweerster] veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke specificatie van het einde van het dienstverband binnen veertien dagen. De proceskosten zijn voor rekening van [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer / rekestnummer: 11223687 \ ME VERZ 24-91 AW/1583
Beschikking van 22 januari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de hoofdzaak,
verzoekende partij in het incidentele verzoek,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J.R. Versluis,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incidentele verzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
vertegenwoordigd door [A] .
De zaak in het kort
1.1. In deze zaak verzoekt [verzoekster] om toekenning van achterstallig loon, de aanzegvergoeding, de transitievergoeding en afgifte van een deugdelijke specificatie. De kantonrechter wijst een bedrag aan achterstallig loon, de aanzegvergoeding en de deugdelijke specificatie toe. Het verzoek om een transitievergoeding wordt afgewezen.

2 De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ingekomen op 22 juli 2024 met 14 producties, tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
- de brief van 5 september 2024 van mr. Versluis met producties 15 en 16;
- het verweerschrift ingekomen op 5 september 2024 met 8 producties;
- de brief van mr. Versluis van 9 september 2024 met de complete productie 12.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. De gemachtigde van [verzoekster] heeft pleitaantekeningen overgelegd. Van wat besproken is op de mondelinge behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
2.3.
De procedure is vervolgens aangehouden voor akte aan de kant van [verzoekster] . [verzoekster] heeft deze akte op 9 oktober 2024 genomen, waarna [verweerster] daar op 6 november 2024 op heeft gereageerd, gevolgd door een reactie daarop op 4 december 2024 van [verzoekster] .
2.4.
Hierna is uitspraak bepaald.

3.De feiten

3.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum] 2003, is op 23 mei 2023 in dienst getreden bij [verweerster] . De functie van [verzoekster] is bedieningsmedewerker met een loon van € 12,75 bruto exclusief vakantietoeslag per uur (€ 15,24 bruto inclusief vakantiegeld en vakantiedagen).
3.2.
In de arbeidsovereenkomst staat onder meer het volgende:
“5.2 De werkdagen van werknemer zijn variabel en met een minimum van 32 uur per week mits in het weekend beschikbaar.”
3.3.
Op 22 mei 2024 is de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] met [verweerster] van rechtswege geëindigd.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om, na wijziging van het verzoek, [verweerster] te veroordelen:
met betrekking tot het incidentele verzoek
- in de kosten van het incident.
met betrekking tot de hoofdzaak
  • tot betaling van het achterstallig loon van primair € 2.289,20 bruto en subsidiair € 1.923,34 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
  • tot betaling van de aanzegvergoeding van primair € 1.768,04 bruto en subsidiair € 1.560,86 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei tot de dag van voldoening;
  • tot betaling van de transitievergoeding van primair € 701,00 en subsidiair € 647,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2024 tot de dag van voldoening;
  • om binnen zeven dagen een deugdelijke specificatie af te geven;
  • in de proceskosten.
4.2.
[verzoekster] voert daartoe aan dat dat zij voor minimaal 32 uur per week ingeroosterd en betaald had moeten worden. Dit is niet gebeurd. Verder is zij niet geïnformeerd over de beslissing om haar arbeidsovereenkomst al dan niet voort te zeten, reden waarom [verweerster] de aanzegvergoeding verschuldigd is en heeft [verweerster] nagelaten om de wettelijke transitievergoeding te betalen. Omdat [verzoekster] een deel van de loonstroken niet van [verweerster] heeft ontvangen vordert zij in het incident overlegging van haar loonstroken, zodat zij haar loonvordering kan aanvullen/wijzigen.
4.3.
[verweerster] voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Volgens [verweerster] heeft zij alle uren betaald. [verzoekster] heeft 47 weken gewerkt waarbij zij 32 uur per week moest werken. In totaal moest [verzoekster] 1504 uren werken. [verweerster] heeft 1515,75 uren uitbetaald. [verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst niet willen beëindigen. Volgens haar zou er een contract voor onbepaalde tijd volgen. [verweerster] is daarom geen aanzegvergoeding verschuldigd. [verzoekster] heeft op 13 mei 2024 laten weten dat op 18 mei 2024 haar laatste werkdag zou zijn. [verzoekster] heeft zelf opgezegd. [verweerster] is dan ook geen transitievergoeding verschuldigd. De loonstroken heeft [verweerster] bij het verweerschrift overgelegd.

5.De beoordeling

met betrekking tot het incidentele verzoek ex artikel 843a Rv
5.1.
[verzoekster] heeft verzocht om [verweerster] te veroordelen tot afgifte van de loonstroken van [verzoekster] vanaf 29 januari 2024 tot en met 22 mei 2024. [verweerster] heeft deze loonstroken bij het verweerschrift in het geding gebracht. Omdat de loonstroken pas kort voor de mondelinge behandeling zijn verstrekt en het starten van een gerechtelijke procedure hiervoor nodig was, verzoekt [verzoekster] om [verweerster] in de proceskosten in het incident te veroordelen.
5.2.
Het is aan [verweerster] om [verzoekster] tijdig te voorzien van loonstroken. Dat dit door medische redenen bij de bestuurder op zich heeft laten wachten, is niet iets wat [verweerster] op [verzoekster] kan afwentelen. [verweerster] heeft [verzoekster] inmiddels voorzien van de loonstroken.
5.3.
Alhoewel [verweerster] is te beschouwen als de in het ongelijk gestelde partij, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in het incidentele verzoek te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, nu het incidentele verzoek aan de zijde van de [verzoekster] niet tot extra proceshandelingen heeft geleid.
met betrekking tot de verzoeken van [verzoekster]
Achterstallig loon, wettelijke rente en wettelijke verhoging
5.4.
[verzoekster] vordert achterstallig loon van primair € 2.289,20 bruto, subsidiair € 1.923,34 bruto.
5.5.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat zij voor minimaal 32 uur per week uitbetaald had moeten worden. [verweerster] heeft haar onvoldoende ingeroosterd, ondanks dat zij wel voldoende beschikbaarheid heeft doorgegeven. [verzoekster] betwist dat partijen hebben afgesproken dat zij het hele weekend beschikbaar moest zijn. Volgens [verzoekster] heeft zij over de periode 22 mei 2023 tot en met 25 februari 2024 primair 121,50 uren (€ 1.851,55 bruto) en subsidiair 97,50 uren (€ 1.485,90 bruto) te weinig uitbetaald gekregen en over de periode 26 februari 2024 tot en met 19 mei 2024 19 uren (437,54 bruto) te weinig.
Periode 22 mei 2023 tot en met 25 februari 2024
5.6.
[verweerster] betwist dat zij nog loon aan [verzoekster] verschuldigd is. Volgens [verweerster] moest zij 32 uur per week aanbieden wat op jaarbasis 1504 uur (47 weken x 32 uur) betekent. [verweerster] heeft 1515,75 uur uitbetaald. Daarnaast was [verzoekster] niet steeds het hele weekend beschikbaar waardoor zij feitelijk steeds een verzoek indient voor een vrije dag. Het werd voor [verweerster] moeilijk om [verzoekster] aan de 32 uur per week te laten komen. Volgens [verweerster] betekent in het weekend werken, werken op vrijdag, zaterdag en zondag. De rest van de uren zou doordeweeks worden ingevuld. In ieder geval vindt [verweerster] dat [verzoekster] op zaterdag en zondag beschikbaar had moeten zijn. Als dat niet het geval was, had [verzoekster] volgens [verweerster] niet het recht om 32 uur per week ingeroosterd te worden.
5.7.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen zijn het er over eens dat een minimale werkduur van 32 uur per week is overeengekomen. Dat maakt dat [verweerster] de uren in de weken waarin zij [verzoekster] minder uren heeft ingepland dan 32 uur niet kan verrekenen met weken waarin zij [verweerster] meer heeft ingepland. [verweerster] dient [verzoekster] per week minimaal 32 uur aan te bieden. De stelling van [verweerster] dat zij kijkend naar het volledige jaar voldoende uren heeft uitbetaald, gaat dan ook niet op.
5.8.
Verder moet worden gekeken of [verzoekster] voldoende beschikbaar was om 32 uur per week ingeroosterd te worden. In de arbeidsovereenkomst is immers opgenomen dat de minimale werkduur geldt mits [verzoekster] in het weekend beschikbaar is. Partijen verschillen van mening over de uitleg van wat zij bedoelen met ‘in het weekend beschikbaar zijn’. Bij de beoordeling van wat partijen zijn overeengekomen heeft als uitgangspunt te gelden dat volgens het zogenoemde Haviltex-criterium de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.9.
Het is niet gebleken dat [verweerster] aan [verzoekster] duidelijk heeft gemaakt wat zij bedoelde met het opnemen van “mits in het weekend beschikbaar”. Ook is niet gebleken dat [verweerster] heeft gezegd dat zij bedoelde dat [verzoekster] zowel de vrijdag als de zaterdag beschikbaar moest zijn. Integendeel; tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerster] aangegeven dat zij met weekend bedoeld in de geest van vrijdag, zaterdag en zondag, maar dat zij dit niet zo tegen [verzoekster] heeft gezegd.
5.10.
De tekst van de arbeidsovereenkomst biedt ook onvoldoende aanknopingspunten dat [verzoekster] had mogen verwachten dat met in het weekend beschikbaar zijn zaterdag én zondag bedoeld werd. De onduidelijkheid over wat ‘beschikbaar zijn in het weekend’ in dit geval betekent, komt voor risico van [verweerster] omdat zij de tekst heeft opgesteld en omdat [verzoekster] als werknemer in verhouding tot [verweerster] de zwakkere partij is. Dat betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat met “mits in het weekend beschikbaar” wordt bedoeld dat [verzoekster] de zaterdag
ofde zondag beschikbaar moet zijn. Met dat gegeven moet verder worden gekeken of [verweerster] [verzoekster] voldoende heeft ingepland.
5.11.
Tijdens de mondeling behandeling is gebleken dat [verzoekster] heeft berekend wat zij volgens haar op maandbasis te kort is ingeroosterd. Partijen zijn echter een minimale arbeidsduur per week overeengekomen. Aan partijen is daarom de gelegenheid gegeven om per week aan te geven op welke wijze [verzoekster] al dan niet te weinig is ingeroosterd. Partijen hebben daartoe aktes genomen.
5.12.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel. Hierna worden alleen de weken besproken waarover [verzoekster] aangeeft te weinig te zijn ingeroosterd. [verzoekster] heeft op basis hiervan vervolgens berekend wat in een periode van 4 weken te weinig is uitbetaald, de kantonrechter zal dit dan ook aanhouden.
-
Periode 19 juni 2023 – 16 juli 2023
Volgens [verzoekster] is zij in die periode 6,5 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] had 136,25 uren uit moeten betalen, maar [verweerster] heeft 131,25 uren uitbetaald. Derhalve 5 uren tekort.
[verweerster] betwist niet dat zij [verzoekster] in de week van 19 juni 2023 1 uur en in de week van 10 juli 2024 5,5 uur te weinig heeft ingepland. [verzoekster] heeft in die weken of een zaterdag of een zondag als beschikbaar doorgegeven. Het verweer van [verweerster] dat over de totale periode 129,75 uur is gewerkt gaat, zoals hiervoor al is overwogen, niet op.
Dit betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat [verweerster] [verzoekster] 6,5 uur te weinig heeft ingeroosterd en dat er inderdaad 5 uur te weinig is uitbetaald.
-
Periode 17 juli 2023 – 13 augustus 2023
Volgens [verzoekster] is zij in die periode 10 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] had 123,50 uur uit moeten betalen, maar [verweerster] heeft 118,5 uur uitbetaald. Derhalve 5 uur tekort.
In de week van 17 juli 2023 is [verzoekster] 6,5 uur te weinig ingeroosterd. Volgens eigen opgave was [verzoekster] in die week zowel niet op zaterdag als niet op zondag beschikbaar. Deze uren komen dan ook niet voor rekening van [verweerster] .
In de week van 31 juli 2023 is [verzoekster] 3,5 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] erkent dit. Volgens [verweerster] is zij de week erna wel voor 1,5 uur extra ingeroosterd, maar daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor. Dit betekent dat [verzoekster] geen 10 uur, maar 3,5 uur te weinig is ingeroosterd. [verweerster] had 117 uur (123,5 – 6,5) moeten uitbetalen, maar heeft 118,5 uur uitbetaald.
Over die periode heeft [verweerster] dan ook niet te weinig betaald aan [verzoekster] .
-
Periode 14 augustus 2023 – 10 september 2023
Volgens [verzoekster] is zij in die periode 23,75 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] had 128 uur uit moeten betalen, maar [verweerster] heeft 109 uur uitbetaald. Derhalve 19 uur tekort.
In de week van 14 augustus 2023 is [verzoekster] 9 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] was [verzoekster] toen ziek en wordt er standaard een wachtdag ingehouden. [verzoekster] erkent dat zij zich op 14 augustus 2023 ziek heeft gemeld en dat er conform de Cao een wachtdag kan worden toegepast. Het wegschrijven van de uren vanwege ziekte door [verweerster] is volgens [verzoekster] te kort door de bocht nu [verweerster] niet stelt dat [verzoekster] ook daadwerkelijk 9 uur was ingeroosterd en het onaannemelijk is dat [verzoekster] voor 9 uur zou zijn ingeroosterd geweest. Van [verzoekster] had echter verwacht mogen worden dat zij had aangegeven welke dagen en uren zij in die week was ingeroosterd, en waar dan de ziekmelding op zou zien. Nu zij dat niet heeft gedaan moet ervan uit worden gegaan dat zij op 14 augustus 2023 9 uur ingeroosterd is geweest en dat deze dag heeft te gelden als wachtdag.
In de week van 21 augustus 2023 is [verzoekster] 3,25 uur te weinig ingeroosterd. Volgens eigen opgave was [verzoekster] in die week zowel niet op zaterdag als niet op zondag beschikbaar. Deze uren komen dan ook niet voor rekening van [verweerster] .
In de week van 28 augustus 2023 is [verzoekster] 3,75 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] betwist dit niet maar geeft aan dat [verzoekster] de zondag niet beschikbaar was. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor.
In de week van 4 september 2023 is [verzoekster] 7,75 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] betwist dit niet, maar geeft aan dat [verzoekster] zich een dag heeft ziek gemeld. Bij een ziekmelding binnen vier weken na een eerdere werkhervatting mag geen nieuwe wachtdag worden toegepast. Voor die week is dan ook sprake van een tekort van 7,75 uur.
Vorenstaande betekent dat [verzoekster] geen 23,75 uur, maar 11,5 uur te weinig is ingeroosterd. [verweerster] had 115,75 uur (128 – 12,5) moeten uitbetalen, maar heeft 109 uur uitbetaald. Over die periode heeft [verweerster] 6,75 uur te weinig uitbetaald.
-
Periode 11 september 2023 – 8 oktober 2023
Volgens [verzoekster] is zij in die periode 23 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] had 128 uur uit moeten betalen, maar [verweerster] heeft 119 uur uitbetaald. Derhalve 9 uur tekort.
In de week van 11 september 2023 is [verzoekster] 11 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] erkent dat er die week 3 uur te weinig arbeid is aangeboden. De overige 8 uur komt volgens [verweerster] omdat [verzoekster] de zaterdag vrij heeft gevraagd. [verzoekster] heeft zaterdag als niet beschikbaar opgegeven, zondag was zij wel beschikbaar. [verweerster] ziet dit als vrij vragen, maar dit verweer gaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet op.
In de week van 18 september 2023 is [verzoekster] 3 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] komt dit omdat [verzoekster] een collega tweemaal heeft gevraagd een dienst over te nemen. [verzoekster] erkent dit. Deze uren komen dan ook niet voor rekening van [verweerster] .
In de week van 25 september 2023 is [verzoekster] 3,5 uur te weinig ingeroosterd en in de week van 2 oktober 2023 is [verzoekster] 5,5 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] erkent dat zij [verzoekster] in die twee weken in totaal 9 uur te weinig heeft ingeroosterd.
Vorenstaande betekent dat [verzoekster] geen 23 uur, maar 20 uur te weinig is ingeroosterd. [verweerster] had 125 uur (128 – 3) moeten uitbetalen, maar heeft 119 uur uitbetaald. Over die periode heeft [verweerster] 6 uur te weinig uitbetaald.
-
Periode 9 oktober 2023 – 5 november 2023
Volgens [verzoekster] is zij in die periode 16,75 uur te kort ingeroosterd. [verweerster] had 118,5 uur uit moeten betalen, maar [verweerster] heeft 110 uur uitbetaald. Derhalve 8,5 uur te weinig.
In de week van 9 oktober 2023 is [verzoekster] 7,75 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] erkent dat er die week 7,75 uur te weinig arbeid is aangeboden.
In de week van 23 oktober 2023 is [verzoekster] 8,75 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] komt dit omdat [verzoekster] de zaterdag niet beschikbaar was. [verzoekster] heeft zaterdag als niet beschikbaar opgegeven, zondag was zij wel beschikbaar, zodat het verweer van [verweerster] , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet op gaat.
In de week van 30 oktober 2023 is [verzoekster] 0,25 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] komt dit omdat [verzoekster] op de maandag 0,25 uur eerder naar huis is gegaan. [verzoekster] erkent dit. Deze uren komen dan ook niet voor rekening van [verweerster] .
Vorenstaande betekent dat [verzoekster] geen 16,75 uur, maar 16,5 uur te weinig is ingeroosterd. [verweerster] had 118,25 uur (118,5 – 0,25) moeten uitbetalen, maar heeft 110 uur uitbetaald. Over die periode heeft [verweerster] 8,25 uur te kort uitbetaald.
-
Periode 6 november 2023 – 3 december 2023
Volgens [verzoekster] is zij in die periode 15,75 uur te kort ingeroosterd. [verweerster] had 107,5 uur uit moeten betalen, maar [verweerster] heeft 100 uren uitbetaald. Derhalve 7,5 uur tekort.
In de week van 13 november 2023 is [verzoekster] 2,75 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] komt dit omdat zij zaterdags niet beschikbaar was. Dit verweer gaat niet op.
In de week van 20 november 2023 is [verzoekster] 6,25 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] in die week zelf vervanging geregeld voor de zaterdag. [verzoekster] erkent dit. Deze uren komen dan ook niet voor rekening van [verweerster] .
In de week van 27 november 2023 is [verzoekster] 6,75 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] komt dit omdat [verzoekster] de zaterdag vrij heeft gevraagd. [verzoekster] heeft zaterdag als niet beschikbaar opgegeven, zondags was zij wel beschikbaar. [verweerster] ziet dit als vrij vragen, maar dat gaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet op.
Vorenstaande betekent dat [verzoekster] geen 15,75 uur, maar 9,5 uur te weinig is ingeroosterd. [verweerster] had 101,25 uur (107,5 – 6,25) moeten uitbetalen, maar heeft 100 uur uitbetaald. Over die periode heeft [verweerster] 1,25 uur te weinig betaald.
-
Periode 4 december 2023 – 31 december 2023
Volgens [verzoekster] is zij in die periode 29 uur te kort ingeroosterd. [verweerster] had 128 uur uit moeten betalen, maar [verweerster] heeft 105,25 uur uitbetaald. Derhalve 22,75 uur te weinig.
In de week van 4 december 2023 is [verzoekster] 10,5 uur te weinig ingeroosterd. In de week van 11 december 2023 is [verzoekster] 5,5 uur te weinig ingeroosterd. In de week van 18 december 2023 is [verzoekster] 3 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] komt dit omdat [verzoekster] of de zaterdag of de zondag niet beschikbaar was. Dit verweer gaat niet op.
In de week van 25 december 2023 is [verzoekster] 10 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] was zij in die week alleen overdag beschikbaar. Dit wordt door [verzoekster] betwist. Uit het overzicht van [verzoekster] blijkt dat zij alleen de zondag overdag beschikbaar was. De andere dagen, waaronder ook de zaterdag wel volledig. Dit verweer van [verweerster] gaat als onvoldoende onderbouwd dan ook niet op.
Vorenstaande betekent dat [verweerster] [verzoekster] inderdaad 22,75 uur te weinig heeft betaald.
-
Periode 1 januari 2024 – 28 januari 2024 2023
Volgens [verzoekster] is zij in die periode 15,75 uur te kort ingeroosterd. [verweerster] had 131,50 uur uit moeten betalen, maar [verweerster] heeft 113,25 uur uitbetaald. Derhalve 18,25 uur te weinig.
In de week van 1 januari 2024 is [verzoekster] 14,5 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verzoekster] heeft zij zich in die week ziekgemeld. [verzoekster] was in die week niet beschikbaar op zaterdag en/of zondag en heeft zich daarnaast ziekgemeld zodat er sprake is van een wachtdag. Deze uren komen dan ook niet voor rekening van [verweerster] .
In de week van 22 januari 2024 is [verzoekster] 1,25 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] is zij op de maandag eerder weggegaan. [verzoekster] betwist dat dit op haar initiatief is geweest. [verweerster] had haar verweer op dat punt nader moeten onderbouwen. Nu [verweerster] dat niet heeft gedaan, wordt voorbijgaan aan dit verweer van [verweerster] .
Vorenstaande betekent dat [verzoekster] geen 15,75 uur, maar 3,75 uur te weinig is ingeroosterd. [verweerster] had 117 uur (131,50 – 14,50) moeten uitbetalen, maar heeft 113,25 uur uitbetaald. Over die periode heeft [verweerster] 3,75 uur te weinig uitbetaald.
-
Periode 29 januari 2024 – 25 februari 2024
Volgens [verzoekster] is zij in die periode 34,75 uur te weinig ingeroosterd. [verweerster] had 128 uur uitmoeten betalen, maar [verweerster] heeft 92 uur uitbetaald. Derhalve 36 uren tekort.
In de week van 29 januari 2024 is [verzoekster] 15,75 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] was [verzoekster] op zaterdag niet beschikbaar en was zij op zondag ziek. Voor wat betreft het een dag in het weekend niet beschikbaar zijn, is hiervoor al geoordeeld dat dit geen reden kan zijn en met een wachtdag vanwege ziekte heeft [verweerster] al op 5 januari 2024 rekening gehouden. Dit is binnen vier weken na de ziekmelding. Het verweer van [verweerster] gaat dan ook niet op.
In de week van 5 februari 2024 is [verzoekster] 2,75 uur te weinig ingeroosterd. In de week van 12 februari 2025 is [verzoekster] 10 uur te weinig ingeroosterd. In de week van 19 februari 2024 is [verzoekster] 6,25 uur te weinig ingeroosterd. Volgens [verweerster] komt dit omdat [verzoekster] of de zaterdag of de zondag niet beschikbaar was. Dit verweer gaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet op. [verweerster] erkent overigens in de week van 29 januari 2024 2,75 uur te weinig arbeid te hebben aangeboden.
Vorenstaande betekent dat [verzoekster] inderdaad 34,75 uur te weinig is ingeroosterd en 36 uur te weinig uitbetaald.
5.13.
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] aan [verzoekster] over de periode 19 juni 2023 tot en met 25 februari 2024 89,75 uur (5 + 0 + 6,75 + 6 + 8,25 + 1,25 + 22,75 + 3,75 + 36) ten onrechte niet heeft uitbetaald. Dat vermenigvuldigt met het loon van [verzoekster] inclusief vakantie uren en vakantiedagen, € 15,24, maakt dat er € 1.367,69 bruto te weinig aan [verzoekster] is voldaan.
Periode 26 februari 2024 tot en met 19 mei 2024
5.14.
Over de periode 26 februari 2024 tot en met 19 mei 2024 is [verzoekster] wel minimaal 32 uur ingeroosterd, maar blijkt volgens [verzoekster] uit de overgelegde loonstroken dat zij 19 uren (€ 437,54 bruto) te weinig is uitbetaald. Over de periode 26 februari 2024 tot 24 maart 2024 5,75 uur, over de periode 25 maart 2024 tot 21 april 2024 7,75 uur en over de periode 22 april 2024 tot 19 mei 2024 5,5 uur. [verweerster] betwist dit. Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] daarin geen of onvoldoende rekening gehouden met pauzes. Van [verweerster] had verwacht mogen worden dat zij dit verweer nader had onderbouwd. Dat zij had aangegeven wat er aan de berekening van [verzoekster] , welke zij heeft gemaakt aan de hand van de loonstroken, niet goed zou zijn. Nu [verweerster] dat niet heeft gedaan moet haar verweer als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
5.15.
Het voorgaande betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat [verweerster] over de periode 26 februari 2024 tot en met 19 mei 2024 19 uur te weinig heeft uitbetaald. Dat vermenigvuldigt met het loon van [verzoekster] inclusief vakantie uren en vakantiedagen, € 15,24, maakt dat er € 289,56 bruto te weinig aan [verzoekster] is voldaan, en niet € 437,54 zoals door [verzoekster] is berekend.
Conclusie
5.16.
Aan [verzoekster] is een bedrag van € 1.657,25 ( € 1.367,69 + € 289,56) te weinig voldaan. Dit bedrag komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
5.17.
Ook is [verweerster] de wettelijke rente over het te laat betaalde loon verschuldigd. De wettelijke rente over het achterstallig salaris zal worden toegewezen vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling.
5.18.
De ook gevorderde wettelijke verhoging wordt door de kantonrechter toegewezen en gematigd tot 20%. Dit komt uit op een bedrag van € 331,45 bruto.
Aanzegvergoeding
5.19.
Voor wat betreft de verzochte aanzegvergoeding geldt dat [verweerster] op grond van artikel 7:668 lid 1 sub a BW [verzoekster] uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigde, schriftelijk moest informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Omdat [verzoekster] onweersproken heeft gesteld dat [verweerster] dat niet heeft gedaan, is [verweerster] op grond van artikel 7:668 lid 3 BW aan [verzoekster] een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. [verweerster] heeft tegen de hoogte van de gevorderde transitievergoeding van € 1.768,04 bruto geen bezwaar gemaakt. [verweerster] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling daarvan. De daarover verzochte wettelijke rente vanaf 22 mei 2024 is toewijsbaar.
Transitievergoeding
5.20.
Voor wat betreft de verzochte transitievergoeding geldt dat [verweerster] op grond van artikel 7:673 lid 1, sub a, onder 3, BW een transitievergoeding aan [verzoekster] verschuldigd is ingeval – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op initiatief van [verweerster] niet is voortgezet.
5.21.
[verweerster] heeft betwist dat de arbeidsovereenkomst door haar is opgezegd. Volgens [verweerster] mocht [verzoekster] bij haar blijven werken, maar heeft [verzoekster] haar op 13 mei 2024 laten weten dat zij een nieuwe baan had en dat daarom zaterdag 18 mei 2024 haar laatste werkdag zou zijn.
5.22.
[verzoekster] betwist weliswaar dat zij zelf heeft opgezegd, maar geeft ook aan dat zij omdat zij niets van [verweerster] had gehoord ervan uit ging dat haar arbeidsovereenkomst op 22 mei 2024 zou eindigen. Zij is op zoek gegaan naar een andere baan waarover zij [verweerster] desgevraagd op haar laatste werkdag heeft geïnformeerd, aldus [verzoekster] . Ter zitting heeft [verzoekster] verklaart dat zij gedeeltelijk ook zelf weg wilde.
5.23.
Van een ontslag of opzegging door [verweerster] is niet gebleken, integendeel, [verweerster] heeft juist niets gedaan. Wat er ook zij van de stellingen van partijen dat [verzoekster] ofwel op 13 mei 2024 ofwel op haar laatste werkdag heeft aangegeven een andere baan te hebben, hieruit moet in ieder geval worden afgeleid dat [verzoekster] zelf heeft opgezegd. Omdat er geen sprake is van een opzegging of een ontslag door [verweerster] , is er ook geen aanleiding voor toekenning van een transitievergoeding. De verzochte transitievergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Deugdelijke specificatie
5.24.
[verzoekster] heeft recht op de verzochte specificatie van het einde van het dienstverband, zodat het dit verzoek ook zal worden toegewezen. [verweerster] zal hiervoor echter een termijn van veertien dagen worden gegeven.
Proceskosten
5.25.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat [verweerster] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 1.036,00 (€ 87,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
met betrekking tot het incidentele verzoek
6.1.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
met betrekking tot het verzoeken van [verzoekster]
6.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] het achterstallige loon van € 1.657,25 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling,
6.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] de wettelijke verhoging van € 331,45 te betalen,
6.4.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] de aanzegvergoeding te betalen van € 1.768,04 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2024 tot aan de dag van de gehele betaling,
6.5.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te verstrekken, binnen veertien dagen na heden, een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie met betrekking tot het einde van het dienstverband,
6.6.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [1] ,
6.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.