ECLI:NL:RBMNE:2025:6382

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
11910118
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling van huurachterstand in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], na wijziging van eis tijdens de mondelinge behandeling, de ontruiming van de woning aan [adres] in [plaats] en betaling van de huurachterstand door gedaagde 1. Gedaagde 1 erkent de huurachterstand, maar wenst in de woning te blijven wonen. De kantonrechter heeft de vorderingen van eisers tegen gedaagde 1 grotendeels toegewezen, terwijl de vorderingen tegen gedaagde 2, die niet verschenen was, zijn afgewezen. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 11 november 2025, waaruit bleek dat gedaagde 2 op de juiste wijze was opgeroepen maar niet aanwezig was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde 1 sinds februari 2025 geen huur meer heeft betaald en dat er een huurachterstand van 10 maanden is. De rechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang voor eisers, aangezien de huurachterstand aanzienlijk is en het onduidelijk is of gedaagde 1 in staat zal zijn om deze achterstand in te lopen. De kantonrechter heeft grote terughoudendheid betracht bij de beoordeling van de ontruimingsvordering, maar concludeert dat de vordering tot ontruiming kan worden toegewezen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Gedaagde 1 is veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en moet ook de huurachterstand betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen tegen gedaagde 2 zijn afgewezen, omdat zij niet aanwezig was en niet heeft gereageerd. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan gedaagde 1 opgelegd, aangezien deze in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11910118 \ UV EXPL 25-249
Vonnis in kort geding van 25 november 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
gemachtigde: mr. N. Roodenburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gemachtigde: mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers,

2.[gedaagde sub 2]

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling van 11 november 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de verstekverlening tegen de niet verschenen [gedaagde sub 2] ,
- de pleitnota van mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers.
1.2.
Tenslotte is bepaald dat vandaag het vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen samengevat en na wijziging van eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling - de ontruiming van de woning aan [adres] ( [postcode] ) in [plaats] , omdat [gedaagde sub 1] sinds februari 2025 de huur niet meer betaalt.
2.2.
[gedaagde sub 1] erkent de huurachterstand, maar wil graag in de woning blijven wonen.

3.De beoordeling

Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend
3.1.
[gedaagde sub 2] was niet aanwezig op de mondelinge behandeling en heeft ook niet op een andere manier gereageerd. Uit de dagvaarding volgt dat zij op de juiste manier is opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Daarom is tijdens de mondelinge behandeling tegen haar verstek verleend. De zaak is dus zonder aanwezigheid of reactie van [gedaagde sub 2] behandeld. Dit betekent dat de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] worden toegewezen, tenzij de kantonrechter vindt dat deze in strijd zijn met de wet of een geldige reden ervoor ontbreekt.
Toetsingskader in kort geding
3.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Voor toewijzing van een vordering in kort geding moet aan twee voorwaarden worden voldaan. Er moet sprake zijn van een spoedeisend belang én het moet zeer waarschijnlijk zijn dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een spoedeisend belang
3.3.
Een spoedeisend belang is aanwezig als van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet verwacht kan worden dat zij de uitkomst van een normale, uitgebreide procedure (bodemprocedure) afwachten. Dat is hier het geval. Er is een huurachterstand van 10 maanden en het ziet er niet naar uit dat de huur op korte termijn weer zal worden betaald en/of de huurachterstand zal worden ingelopen.
De vorderingen tegen [gedaagde sub 1] worden toegewezen
3.4.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] worden afgewezen
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat [gedaagde sub 2] is gedagvaard omdat zij met [gedaagde sub 1] gehuwd is en op grond van artikel 7:266 BW van rechtswege medehuurder zou zijn geworden. De cumulatieve voorwaarden voor de verwerving van de medehuur zijn beperkt. Allereerst moeten de samenwoners gehuwd zijn of geregistreerd partner. Of het huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap is aangegaan voor of na het sluiten van de huurovereenkomst maakt geen verschil. Voorts moet de partner in het gehuurde zijn hoofdverblijf hebben. Deze eis houdt in dat het leven van de partner zich in hoofdzaak in en vanuit de woning afspeelt, waarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Niet in geschil is dat [gedaagde sub 2] niet haar hoofdverblijf in de woning van [gedaagde sub 1] heeft maar elders, op een geheim adres. Vooralsnog wordt er daarom vanuit gegaan dat [gedaagde sub 2] geen medehuurder is geworden, zodat de vorderingen tegen haar afgewezen worden.
[gedaagde sub 1] heeft niet zelf de huurovereenkomst opgezegd
3.6.
Anders dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde sub 1] niet zelf de huurovereenkomst heeft opgezegd, zoals wellicht kan worden afgeleid uit zijn voorstel voor een aflossingsregeling, zoals overgelegd als productie 4 bij dagvaarding. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat het de vraag is of [gedaagde sub 1] op dat moment wel in zijn staat was om zijn wil te bepalen, laat staan dat hij de consequenties van zijn eigen verklaring kon overzien. Om deze reden blijft deze ‘opzegging’ - wat hier verder ook van zij - vooralsnog zonder rechtsgevolg. Mocht nog een bodemprocedure volgen, dan kan deze rechtsvraag zo nodig alsnog aan de orde kunnen komen.
[gedaagde sub 1] moet de woning verlaten
3.7.
Vaststaat dat [gedaagde sub 1] sinds februari 2025 geen huur meer betaalt en de door hem zelf voorgestelde aflossingsregeling niet is nagekomen. In reactie op de vraag waarom hij geen huur betaalt, gaf [gedaagde sub 1] omstandig en onsamenhangend antwoord. Er zou sprake zijn van blokkades bij stress en een onmogelijkheid om prioriteiten te stellen. Op de vraag of [gedaagde sub 1] hiervoor hulp heeft gevraagd reageerde hij afwijzend. Hoewel de indruk bestaat dat het niet goed gaat met [gedaagde sub 1] , zijn door hem noch zijn gemachtigde redenen aangevoerd die afwijking van het door de rechtspraak gehanteerde beleid bij huurachterstand, zouden kunnen rechtvaardigen.
3.8.
Nu de huurachterstand inmiddels 10 maanden bedraagt en [gedaagde sub 1] op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hij binnen korte termijn in staat en bereid is om deze achterstand in te lopen en tegelijkertijd in staat is om de maandelijkse huur te betalen, wordt ervan uitgegaan dat de bodemrechter de huurovereenkomst tussen partijen zal ontbinden. Om deze reden kan - vooruitlopend op de bodemprocedure - de gevorderde ontruiming worden toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
[gedaagde sub 1] moet de huurachterstand en de lopende huur betalen
3.9.
De gevorderde en niet betwiste huurachterstand wordt ook toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente tot de voldoening.
3.10.
[gedaagde sub 1] moet ook huur blijven betalen totdat de woning daadwerkelijk wordt ontruimd. [gedaagde sub 1] mag namelijk in de woning blijven totdat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] deze uitspraak laten betekenen en voor het gebruik van de woning moet hij betalen.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen
3.11.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen ook een bedrag van € 1.500,00 zijnde de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde sub 1] consumenten zijn (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. De gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft op 8 augustus 2025 aan [gedaagde sub 1] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In deze aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde sub 1] c.s.. Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding zal daarom worden afgewezen.
[gedaagde sub 1] moet de proceskosten betalen
3.12.
[gedaagde sub 1] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
147,81
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.082,81
3.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.14.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.15.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De reden voor toewijzing van deze vordering is gelegen in het feit dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] al lange tijd de lasten van de woning dragen, zonder dat hier inkomsten tegenover staan en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] de achterstand binnen redelijke termijn gaat inlopen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] af;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] ( [postcode] ) te [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om te betalen aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] :
a. a) € 12.680,00 aan achterstallige huur tot en met 30 november 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde huurtermijnen, telkens te rekenen vanaf de vervaldata van die huurtermijnen tot de dag van voldoening,
b) € 1.408,88 per maand vanaf 1 december 2025 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 1.082,81, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.
698