Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de akte van [eiseres] ;
- de akte van [gedaagde] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 26 november 2025 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft de vernietiging van een overeenkomst die [gedaagde] had gesloten door het aanklikken van een bestelknop op het internet. De kantonrechter oordeelde dat de bestelknop niet voldeed aan de eisen van artikel 6:230v lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, omdat deze geen duidelijke mededeling bevatte dat de consument een betalingsverplichting aanging. Dit leidde tot de conclusie dat de overeenkomst volledig vernietigd moest worden, met terugwerkende kracht, waardoor [gedaagde] geen abonnementskosten hoefde te betalen.
De procedure begon met een tussenvonnis op 3 september 2025, waarin de kantonrechter al had overwogen dat [eiseres] niet voldeed aan de precontractuele informatieplicht. [gedaagde] had niet inhoudelijk gereageerd op de voorgenomen vernietiging, wat de kantonrechter deed besluiten dat hij zich hiertegen niet verzet. [eiseres] voerde aan dat de bestelknop in 2021 voldeed aan de eisen, maar de kantonrechter wees erop dat de wettelijke eisen al in 2014 waren vastgesteld.
Uiteindelijk werd de vordering van [eiseres] tot betaling van de hoofdsom afgewezen en werd [eiseres] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde]. In reconventie werd de vordering van [gedaagde] tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De kantonrechter besloot dat [gedaagde] in reconventie ook in het ongelijk was gesteld, maar dat de proceskosten voor [eiseres] op nihil werden begroot, aangezien er geen noemenswaardig meerwerk was geleverd.