ECLI:NL:RBMNE:2025:6255

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
C/16/595512
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en arbitragebeding in civiele procedure tussen softwareleverancier en implementatiepartner

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2025, is een bevoegdheidsincident aan de orde. [Eiseres] B.V. heeft softwarelicenties gekocht van [gedaagde sub 1] B.V. en een implementatieovereenkomst gesloten met [handelsnaam gedaagde sub 2]. De rechtbank moet beslissen of zij bevoegd is om over het geschil tussen [eiseres] en [handelsnaam gedaagde sub 2] te oordelen. [Handelsnaam gedaagde sub 2] stelt dat op basis van de overeenkomst een arbitragebeding van toepassing is, waardoor de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren. De rechtbank oordeelt dat de algemene voorwaarden van [handelsnaam gedaagde sub 2] van toepassing zijn, en dat [eiseres] voldoende gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van deze voorwaarden. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het geschil tussen [eiseres] en [handelsnaam gedaagde sub 2], en veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak. De kosten worden begroot op € 614 voor het incident en € 2.995 voor de hoofdzaak. De zaak tegen [gedaagde sub 1] zal op 24 december 2025 weer op de rol komen voor beraad.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/595512 / HA ZA 25-323
Vonnis in incident van 26 november 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [plaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. P.P.J. van der Rijt,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

te [plaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
advocaat: mr. V. van Druenen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V. HODN [handelsnaam gedaagde sub 2],
te Amersfoort,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
advocaat: mr. M.W. Verhoeven,
hierna te noemen: [handelsnaam gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 31,
- de incidentele conclusie houdende onbevoegdheid met producties 1 tot en met 3,
- de conclusie van antwoord in het incident van [handelsnaam gedaagde sub 2] .
1.2.
Daarna is bepaald dat een vonnis in dit incident wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft bij [gedaagde sub 1] softwarelicenties gekocht. Voor de implementatie van deze software heeft [eiseres] met [handelsnaam gedaagde sub 2] een overeenkomst gesloten. In dit incident moet worden beslist of de rechtbank bevoegd is in de hoofdzaak ten aanzien van [handelsnaam gedaagde sub 2] . Volgens [handelsnaam gedaagde sub 2] is op grond van haar overeenkomst met [eiseres] niet de overheidsrechter maar de Stichting Geschillenoplossing Automatisering bevoegd. De rechtbank is dit met [handelsnaam gedaagde sub 2] eens en verklaart zich onbevoegd om over het geschil tussen [eiseres] en [handelsnaam gedaagde sub 2] te oordelen.

3.De beoordeling in het incident

De rechtbank is onbevoegd
3.1.
De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het geschil tussen [eiseres] en [handelsnaam gedaagde sub 2] . De rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt en waarvoor een overeenkomst tot arbitrage is gesloten moet zich onbevoegd verklaren als een partij zich op het bestaan van deze arbitrageovereenkomst beroept. [1] [handelsnaam gedaagde sub 2] beroept zich terecht op het arbitragebeding in de tussen [eiseres] en [handelsnaam gedaagde sub 2] overeengekomen algemene voorwaarden. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
De algemene voorwaarden van [handelsnaam gedaagde sub 2] zijn van toepassing
3.2.
Het staat vast dat de ICT Office voorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden) van [handelsnaam gedaagde sub 2] van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [eiseres] en [handelsnaam gedaagde sub 2] . Op 27 december 2018 heeft [handelsnaam gedaagde sub 2] de offerte inclusief haar algemene voorwaarden naar [eiseres] verzonden. In de offerte staat dat de algemene voorwaarden op alle aanbiedingen van [handelsnaam gedaagde sub 2] van toepassing zijn. Deze documenten zijn door [eiseres] digitaal ondertekend en daarmee dus aanvaard.
3.3.
Voor de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is niet noodzakelijk dat [eiseres] de inhoud van de algemene voorwaarden kende. [2] Dus de vraag of [eiseres] daadwerkelijk kennis heeft genomen van de algemene voorwaarden – door deze te openen en te lezen – is niet relevant voor de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn.
3.4.
Als [handelsnaam gedaagde sub 2] bedoelt te stellen dat de algemene voorwaarden van [handelsnaam gedaagde sub 2] niet op de overeenkomst met [eiseres] van toepassing zijn omdat zij geen reële mogelijkheid heeft gehad om kennis te nemen van de inhoud ervan, is deze stelling onjuist. Het wel of niet ter hand stellen van de algemene voorwaarden door de gebruiker aan de wederpartij ziet niet op de toepasselijkheid van de voorwaarden, maar ziet op de vraag of de wederpartij het beding uit de algemene voorwaarden mag vernietigen. [3] De verplichting om een reële mogelijkheid te bieden om kennis te nemen van de algemene voorwaarden, waaraan kan worden voldaan als de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld, is ter bescherming van de wederpartij en ziet dus niet op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. [handelsnaam gedaagde sub 2] kan daarop dus niet baseren dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn.
[eiseres] heeft voldaan aan haar informatieplicht
3.5.
Ook kan [eiseres] zich niet beroepen op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden vanwege het schenden van de informatieplicht en de plicht om de algemene voorwaarden ter hand te stellen. [4] Volgens Hogendoorn heeft zij geen reële mogelijkheid gehad om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, omdat de algemene voorwaarden van [handelsnaam gedaagde sub 2] niet als losse pdf-bijlage beschikbaar was maar zou zijn verstopt achter een DocuSign-link die niet hoefde te worden geopend om de overeenkomst te ondertekenen. Daarin volgt de rechtbank [eiseres] niet. [handelsnaam gedaagde sub 2] heeft de algemene voorwaarden wel correct aan [eiseres] ter hand gesteld. Ze zaten immers bij de offerte, die vervolgens door [eiseres] is geaccepteerd. Daarmee heeft [handelsnaam gedaagde sub 2] aan haar informatieplicht voldaan. [5] [eiseres] kon dan ook van de algemene voorwaarden kennisnemen. Bovendien erkent [eiseres] ook in haar conclusie van antwoord in incident dat de algemene voorwaarden van [handelsnaam gedaagde sub 2] aan haar ter hand zijn gesteld. [6]
3.6.
[handelsnaam gedaagde sub 2] hoefde ook niet uitdrukkelijk te verwijzen naar het arbitragebeding. [eiseres] vindt dat [handelsnaam gedaagde sub 2] door in de offerte niet uitdrukkelijk naar het arbitragebeding te verwijzen haar geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. [7] Maar [handelsnaam gedaagde sub 2] heeft, zoals [eiseres] ook erkent, juist wel de algemene voorwaarden van [handelsnaam gedaagde sub 2] correct ter hand gesteld en dus aan haar informatieplicht voldaan. [8] [eiseres] noemt ook geen omstandigheden waarom [handelsnaam gedaagde sub 2] [eiseres] – als professionele partij – uitdrukkelijk had moeten wijzen op het arbitragebeding.
Het arbitragebeding is niet onredelijk bezwarend
3.7.
Het arbitragebeding is niet onredelijk bezwarend en dus ook niet vernietigbaar. [9] Daarbij staat voorop dat de lat voor het vernietigen van een beding, omdat het onredelijk bezwarend is, in dit geval hoog ligt. [eiseres] en [handelsnaam gedaagde sub 2] zijn professionele partijen waartussen de contractsvrijheid het uitgangspunt is. [eiseres] voert geen omstandigheden aan waarom het arbitragebeding onredelijk bezwarend zou zijn. Het klopt dat het arbitragebeding ertoe leidt dat [eiseres] twee verschillende procedures moet voeren met extra kosten, namelijk een procedure tegen [gedaagde sub 1] bij de overheidsrechter en een procedure tegen [handelsnaam gedaagde sub 2] in arbitrage. Maar dit is het gevolg van het overeenkomen van een arbitrageovereenkomst met één van de partijen. [eiseres] heeft ook niet aangevoerd waarom deze extra kosten in haar geval onredelijk bezwarend zouden zijn.
3.8.
De stelling van [eiseres] dat [gedaagde sub 1] en [handelsnaam gedaagde sub 2] zodanig met elkaar verknocht zijn dat de procedures niet apart gevoerd kunnen worden is onjuist. [eiseres] heeft met iedere professionele partij een aparte overeenkomst gesloten, namelijk een overeenkomst met [gedaagde sub 1] voor de softwarelicenties en met [handelsnaam gedaagde sub 2] voor de implementatie van die software. Dat er samenwerking tussen [gedaagde sub 1] en [handelsnaam gedaagde sub 2] is geweest, maakt nog niet dat zij niet ieder een eigen product of dienst hebben geleverd met ieder hun eigen voorwaarden. Om de schadevergoedingsvordering van [eiseres] te beoordelen moet de rechter of de arbiter beoordelen wat
iedersverplichtingen zijn (dus zowel voor [gedaagde sub 1] als voor [handelsnaam gedaagde sub 2] ) en vervolgens nagaan wie is tekortgeschoten in deze verplichting. Aan iedere partij legt [eiseres] een andere tekortkoming ten grondslag. De gestelde tekortkoming van [handelsnaam gedaagde sub 2] is het niet leveren van een bruikbare implementatie en de gestelde tekortkomingen van [gedaagde sub 1] zijn een licentie verkopen zonder functioneel resultaat en een implementatiepartner aanleveren die niet capabel zou zijn. Deze omstandigheden in combinatie met het uitgangspunt van contractsvrijheid leiden tot het oordeel dat het arbitragebeding niet onredelijk bezwarend is.
3.9.
Ook heeft [eiseres] onvoldoende aangevoerd waarom de twee procedures zouden leiden tot tegenstrijdige beslissingen. Bovendien geldt ook hier dat partijen professionele partijen zijn die met elkaar een afwijkende afspraak hebben gemaakt over de bevoegdheid van de rechter. Het risico van tegenstrijdige beslissingen is dan ook niet komen vast te staan, althans moet niet zwaarder wegen dan het belang van [handelsnaam gedaagde sub 2] om dit geschil te beslechten op de overeengekomen wijze, namelijk via arbitrage.
Het arbitragebeding is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
3.10.
[eiseres] doet op grond van dezelfde als hiervoor in 3.7 besproken stellingen een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Dit is een zware toets en een beroep hierop wordt terughoudend toegepast. Dit beroep slaagt niet. [eiseres] heeft geen bijzondere omstandigheden genoemd die tot het oordeel kunnen leiden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om een beroep te doen op het arbitragebeding. Voor de motivering van deze beslissing verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor in 3.7 al is geoordeeld.
[eiseres] moet de proceskosten in incident betalen
3.11.
[eiseres] krijgt ongelijk en zal daarom in de kosten van het incident worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden die kosten aan de zijde van [handelsnaam gedaagde sub 2] begroot op een bedrag van € 614 (1 punt x tarief II € 614,00) aan salaris advocaat.
3.12.
[eiseres] zal ook in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde instantie aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van [handelsnaam gedaagde sub 2] in de hoofdzaak worden begroot op € 2.995,00 aan griffierecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.13.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak ten aanzien van [handelsnaam gedaagde sub 2] kennis te nemen,
3.14.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van [handelsnaam gedaagde sub 2] tot op vandaag begroot op € 614,00,
in de hoofdzaak
3.15.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [handelsnaam gedaagde sub 2] tot vandaag begroot op € 2.995,00,
3.16.
bepaalt dat de zaak van [eiseres] tegen [gedaagde sub 1] weer op de rol zal komen van 24 december 2025 voor beraad rolrechter,
3.17.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025.
MvD5633

Voetnoten

1.Artikel 1022 Rv.
2.Artikel 6:232 BW.
3.Artikel 6:233 aanheft en onder b BW en 6:234 lid 1 BW.
4.Artikel 6:233 aanheft en onder b BW en 6:234 lid 1 BW.
5.Artikel 6:233 aanheft en onder b BW.
6.Nummer 3.1 van de conclusie van antwoord in het incident van [eiseres] .
7.Artikel 6:233 aanhef en onder b BW. en 6:234 lid 1 BW.
8.Nummer 3.1 van de conclusie van antwoord in het incident van [eiseres] .
9.Artikel 6:233 sub a BW.