ECLI:NL:RBMNE:2025:6190

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
25/5967
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang en noodopvang

Op 19 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een vrouw met een minderjarige zoon, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang en crisisopvang, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster en het college afgewogen. Verzoekster stelde dat zij niet zelfredzaam was en dat haar medische situatie een spoedeisend belang voor opvang met zich meebracht. Het college daarentegen betoogde dat verzoekster nog onderdak had en dat er geen noodzaak voor opvang was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in staat was om zelf onderdak te regelen en dat de afwijzing van de aanvragen door het college niet onterecht was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de noodopvang niet geschikt werd geacht en er geen sprake was van onevenredige besluitvorming. De uitspraak benadrukt het belang van zelfredzaamheid en de rol van het college in het bieden van ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/5967

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.M. Vaalburg),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, het college

(gemachtigde: mr. P. Algoe en mr. L. Buwalda-Alilouch).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de aanvragen van verzoekster om toelating tot de maatschappelijke opvang danwel crisisopvang voor haar en haar minderjarige zoon, [minderjarige] . Het college heeft de aanvragen van verzoekster afgewezen. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan aan de hand van de gronden van verzoekster als volgt af.

Procesverloop

2. Verzoekster heeft zich gemeld voor toelating tot de maatschappelijke opvang. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 2 december 2024 afgewezen, omdat verzoekster geen rechtmatig verblijf had. Tijdens de bezwaarprocedure is de verblijfstatus van verzoekster gewijzigd. Het college heeft de situatie van verzoekster daarom opnieuw onderzocht. Met het besluit van 20 februari 2025 (het primaire besluit 1) heeft het college de aanvraag voor maatschappelijke opvang (opnieuw) afgewezen, omdat verzoekster voldoende zelfredzaam wordt geacht.
2.1.
Verzoekster heeft zich op 11 februari 2025 ook gemeld bij het Leger des Heils voor toelating tot de crisisopvang. Het college heeft deze aanvraag afgewezen met een (ander) besluit van 20 februari 2025 (het primaire besluit 2).
2.2.
Verzoekster heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt en in een verzoek van 16 oktober 2025 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
Met de besluiten van 23 oktober 2025 heeft het college beslist op de bezwaren van verzoekster. Met het bestreden besluit 1 heeft het college de afwijzing van de maatschappelijke opvang gehandhaafd. De afwijzing van de crisisopvang heeft het college gehandhaafd met het bestreden besluit 2. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
2.4.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster,
J. Ankomah als tolk en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4. Verzoekster heeft in het kader van het spoedeisend belang aangevoerd dat het beroep niet kan worden afgewacht vanwege een medisch risico en de belangen van haar minderjarige kind. Verzoekster moet een operatie ondergaan en het is van belang dat zij zo spoedig mogelijk geopereerd wordt. De operatie kan pas plaatsvinden als zij een plek heeft om te herstellen en te revalideren. Zonder geschikte verblijfplaats zal de operatie moeten worden uitgesteld, waardoor de kans op ernstige complicaties of, in het geval dat kanker wordt geconstateerd, uitzaaiingen toeneemt. Zij heeft geen plek om te herstellen en haar netwerk is wat de opvang van haar en haar zoon betreft uitgeput. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter daarom te bepalen dat zij als voorlopige voorziening toegang krijgt tot maatschappelijke opvang danwel toegang tot een andere vorm van opvang zoals noodopvang.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat de oorspronkelijk op 21 oktober 2025 geplande operatie tot nader order is uitgesteld. Verzoekster en haar zoon verblijven nog steeds bij mevrouw [A] en verzoekster heeft niet te kennen gegeven dat zij de woning van mevrouw [A] alsnog dienen te verlaten. Verzoekster en haar zoon hebben nog onderdak, de noodzaak tot opvang ontbreekt daarom.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De behandelend arts van verzoekster heeft benadrukt dat de operatie vanwege de kans op achteruitgang zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden en dat verzoekster op een redelijk comfortabele en zeker hygiënische verblijfplaats dient te herstellen en dat haar huidige woonplek niet toereikend lijkt voor verzoekster en haar zoontje. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor het oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom verder inhoudelijk beoordelen.
Maatschappelijke opvang
5. Verzoekster heeft primair verzocht om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang. In dat kader heeft zij aangevoerd dat het college haar aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Verzoekster stelt dat zij, in tegenstelling tot wat het college heeft geconcludeerd, niet zelfredzaam is. Zij heeft te maken met een gebrek aan huisvesting, financiële belemmeringen, een minimaal netwerk dat haar niet kan opvangen, gebrek aan perspectief op werk, problemen bij de sociale ontwikkeling en mentale gezondheid van haar zoontje [minderjarige] , mentale belemmeringen en medische beperkingen. Verzoekster stelt dat deze belemmeringen niet enkel door het verstrekken van huisvesting worden opgelost, maar dat een meeromvattende hulpverlening nodig is. Daarnaast stelt verzoekster dat het college in de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [minderjarige] . Uit vaste rechtspraak blijkt dat het belang van het kind op grond van artikel 3 van het IVRK moet worden betrokken in het onderzoek in het kader van de maatschappelijke opvang.
5.1.
Gelet op het dossier en op wat ter zitting is besproken, komt de voorzieningen-rechter tot het (voorlopige) oordeel dat het college de aanvraag van verzoekster voor maatschappelijke opvang mocht afwijzen omdat zij zelfredzaam is in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning en in staat kan worden geacht om zelf onderdak te regelen. Het college heeft niet ten onrechte vastgesteld dat de hulpvraag van verzoekster alleen ziet op huisvesting. Het is niet gebleken dat verzoekster geen onderdak heeft door problemen die zij ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving. De voorzieningenrechter volgt daarbij het standpunt van het college dat de belemmeringen die verzoekster en [minderjarige] ervaren voor een groot deel zijn ontstaan als gevolg van het, gedurende een langere termijn, ontbreken van een stabiele en vaste (eigen) verblijfplek. Het college heeft in dat kader niet ten onrechte benadrukt dat het van belang is dat verzoekster financieel stabiel wordt. Verzoekster is daarom gewezen op de mogelijkheid om met behulp van instanties een briefadres en een bijstandsuitkering aan te vragen. Vergroting van het inkomen van verzoekster vergroot ook de kans op het vinden van een woning. Verder heeft het college benadrukt dat het voor wat betreft de – terechte – zorg om [minderjarige] belangrijk is dat er naast de extra begeleiding op school wordt gekeken naar wat [minderjarige] daarbuiten aan begeleiding nodig heeft, maar dat verzoekster daar tot nu toe onvoldoende aan meewerkt. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter ook tot het voorlopige oordeel dat de belangen van [minderjarige] voldoende zijn betrokken in de besluitvorming.
Noodopvang
6. Verzoekster heeft subsidiair verzocht om een voorlopige voorziening waarbij zij en [minderjarige] toegang krijgen tot een andere opvang, zoals noodopvang. Volgens verzoekster is de noodopvang geschikter dan haar huidige situatie. Daarnaast wijst verzoekster op de mogelijkheid om verblijf in een hotel te regelen als noodopvang, zoals in het verleden ook is gedaan voor verzoekster.
6.1.
De voorzieningenrechter komt tot het (voorlopig) oordeel dat het college niet ten onrechte stelt dat de noodzaak tot noodopvang voor verzoekster en [minderjarige] ontbreekt omdat zij nog steeds bij mevrouw [A] verblijven. Dat het netwerk van verzoekster, waaronder mevrouw [A] en de vader van [minderjarige] , volledig is uitgeput en geen toereikende (tijdelijke) woonplek kan bieden is onvoldoende gebleken. De gemachtigde van het college heeft ter zitting herhaald dat noodopvang in een hotel geen geschikte oplossing is, omdat in dat geval niet duidelijk is waar [minderjarige] dan verblijft als verzoekster in het ziekenhuis moet verblijven.
Het college kan geen onderzoek doen naar de vraag of het netwerk van verzoekster dan zal kunnen helpen, omdat het college van verzoekster geen toestemming krijgt om daarmee in gesprek te gaan. De voorzieningenrechter kan dit volgen. Verder heeft de gemachtigde van het college ter zitting toegelicht dat er telefonisch contact heeft plaatsgevonden met de behandeld arts van verzoekster en dat de arts op basis van de uitleg over de noodopvang tot de conclusie is gekomen dat de noodopvang ook niet voldoet aan het vereiste van een redelijk comfortabele en zeker hygiënische verblijfplaats. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het standpunt van het college dat de noodopvang geen geschikte verblijfplek is voor verzoekster om te herstellen van de operatie.
Evenredigheid
7. Verzoekster heeft ook een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet op voorhand is gebleken dat er sprake is van onevenredige besluitvorming. Het college heeft aangeboden om de kosten van een zorghotel te vergoeden. Verzoekster zou daar, gedurende een termijn van maximaal zes weken, kunnen herstellen van de operatie. [minderjarige] zou dan in de weekenden bij verzoekster in het zorghotel kunnen logeren. Verzoekster heeft dit aanbod echter afgeslagen, omdat dit geen toereikende opvang voor [minderjarige] betreft. Het college heeft verder uitgelegd dat er geen noodopvangvoorzieningen zijn met een ‘oppasfaciliteit’ voor kinderen en heeft zich bereid gesteld om samen met verzoekster, in haar netwerk of met behulp van JGZ en/of Veilig thuis, op zoek te gaan naar passende opvang voor [minderjarige] tijdens en na de operatie. Verzoekster heeft aangegeven daar ook geen gebruik van te willen maken. De voorzieningenrechter ziet gelet op deze omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat er op voorhand sprake is van onevenredige besluitvorming.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op de voorgaande overwegingen komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat het college de aanvraag van verzoekster voor maatschappelijke opvang of noodopvang, niet ten onrechte heeft afgewezen. Daarnaast volgt de voorzieningenrechter het college in het standpunt dat de noodopvang ook niet geschikt is als voorlopige voorziening en is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat op voorhand sprake is van onevenredige besluitvorming. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Biswane, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.