ECLI:NL:RBMNE:2025:6109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
C/16/583732 / HA ZA 24-548
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering koper auto wegens verborgen gebreken

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 3]. De eiseres vorderde schadevergoeding na de aankoop van een Ford GTX, die verborgen gebreken vertoonde. De rechtbank oordeelde dat de schade aan de auto al bestond op het moment van aankoop, en dat [gedaagde sub 3] onrechtmatig had gehandeld door informatie over de staat van de auto achter te houden. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] grotendeels toe, waarbij [gedaagde sub 3] werd veroordeeld tot betaling van € 50.090,66 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1] niet aansprakelijk was, omdat er een exoneratiebeding in de koopovereenkomst was opgenomen, waardoor zij niet tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst. De proceskosten werden toegewezen aan de partijen die in het gelijk zijn gesteld, met een specifieke veroordeling voor [gedaagde sub 3] om de kosten van [eiseres] te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/583732 / HA ZA 24-548
Vonnis van 12 november 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.J. Vetter,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. A.J.F. de Jager en mr. J. Overdijk,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. A.J.F. de Jager en mr. J. Overdijk,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
hierna samen te noemen: [gedaagden sub 1 en sub 2]
3.
[gedaagde sub 3],
wonende in [woonplaats] (België),
advocaat: mr. M.A.J. Kemps,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • dagvaarding van [eiseres] van [gedaagde sub 3] met producties 1 tot en met 25 van 26 augustus 2024;
  • dagvaarding van [eiseres] van [gedaagden sub 1 en sub 2] met producties 1 tot en met 25 van 27 augustus 2024;
  • vonnis in het vrijwaringsincident van 19 maart 2025;
  • conclusie van antwoord van [gedaagden sub 1 en sub 2] met producties 1 tot en met 4;
  • conclusie van antwoord van [gedaagde sub 3] met productie 1;
  • aanvullende producties 26 tot en met 30 van [eiseres] ;
  • aanvullende productie 5 van [gedaagden sub 1 en sub 2] ;
  • tussenvonnis van 3 september 2025;
  • aanvullende productie 31 van [eiseres] ;
  • antwoordakte van [gedaagden sub 1 en sub 2] ;
  • antwoordakte van [gedaagde sub 3] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2025. De advocaten van partijen hebben daar spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er verder is besproken. Het eindvonnis is bepaald op vandaag.
1.3.
[gedaagden sub 1 en sub 2] hebben [gedaagde sub 3] opgeroepen in vrijwaring. De rechtbank heeft dat toegestaan bij vonnis van 19 maart 2025. Daarna is de vrijwaringsdagvaarding echter niet aangebracht. [gedaagden sub 1 en sub 2] hebben deze gang van zaken bevestigd tijdens de mondelinge behandeling van 21 augustus 2025 en toegelicht dat dat vanwege kostenbesparing niet is gebeurd.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft bij [gedaagde sub 1] een bijzondere auto, een Ford GTX, gekocht die oorspronkelijk van [gedaagde sub 3] was. Daarna heeft [eiseres] de auto via een tussenpersoon doorverkocht aan [A] . Daar kwamen problemen met de motor van de auto aan het licht. [eiseres] is voor de reparatiekosten daarvan aangesproken door [A] en heeft die vergoed. In deze procedure vordert [eiseres] vergoeding van die kosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] , omdat zij meent dat die problemen er al waren toen zij de auto kocht. [eiseres] vordert ook teruggave van € 5.445,00 van [gedaagde sub 2] , aandeelhouder van [gedaagde sub 1] , voor bemiddelingskosten bij de verkoop. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] grotendeels toe en licht hierna toe waarom.

3.De beoordeling

De motorschade aan de auto bestond al toen [eiseres] de auto kocht
3.1.
[gedaagden sub 1 en sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben betwist dat de schade aan de auto al bestond toen [eiseres] de auto kocht. De rechtbank oordeelt dat die schade toen al aanwezig was. Dat blijkt uit het volgende.
3.2.
[eiseres] heeft toegelicht dat [A] de auto in augustus 2023 naar een Ford dealer, [bedrijf 1] in Zaandam, heeft gebracht voor meer informatie over de auto. De medewerkers herkenden de auto, want het gaat om een unieke auto. Zij hadden dezelfde auto in december 2021 gecontroleerd en toen bleek de staat van de motorolie zeer slecht. Er bleek veel slijpsel in de motorolie te zitten en het oliefilter en oliefilterhuis zaten vol met gruis. [bedrijf 1] heeft dit bij de toenmalige eigenaar, [gedaagde sub 3] , gemeld. Die heeft daarop aangegeven dat hij reparatie niet noodzakelijk vond. Er is daarom toen niks aan gedaan.
3.3.
De factuur van de onderhoudsbeurt bestaat uit drie pagina’s, waarvan [eiseres] bij de aankoop van de auto alleen de eerste twee heeft ontvangen. Later heeft [eiseres] ook de derde pagina gezien waarop staat dat [bedrijf 1] de olieproblemen heeft geconstateerd en de mededeling dat de klant nader onderzoek niet noodzakelijk vond en dat daar dus niks mee is gedaan.
3.4.
[bedrijf 1] ziet in augustus 2023 precies datzelfde probleem, waar niks mee is gebeurd. Het is niet gebleken dat de auto in de tussenliggende periode is gerepareerd. Hoewel het in theorie mogelijk is dat er in de tussentijd van alles zou kunnen zijn gebeurd met de auto, is dat nergens uit gebleken.
3.5.
[gedaagden sub 1 en sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben erop gewezen dat [A] sinds de aankoop 147 miles met de auto heeft gereden en dat daardoor ook schade kan zijn ontstaan, althans dat niet duidelijk is wat er toen met de auto is gebeurd. Tijdens de mondelinge behandeling is echter toegelicht dat [A] maar een paar korte ritjes met de auto heeft gemaakt en dat zich toen geen problemen met de motor voordeden. [eiseres] heeft verklaard dat de auto draaide en functioneerde toen de auto naar [bedrijf 1] ging.
3.6.
Van een oorzaak van de schade in de gereden 147 miles is niet gebleken. Wel is komen vast te staan dat [bedrijf 1] ongeveer 1,5 jaar na constatering van schade aan de auto, maar zonder reparatie, precies hetzelfde probleem ontdekt. De rechtbank stelt daarmee vast dat het probleem waar [A] in augustus 2023 tegenaan loopt, er ook al was in december 2021 en dat dat probleem niet is opgelost. Dat betekent dat die schade aan de auto er ook was toen [eiseres] de auto in november 2022 kocht.
[eiseres] heeft een koopovereenkomst gesloten met [gedaagde sub 1]
3.7.
[eiseres] heeft zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 3] aangesproken voor vergoeding van haar schade, omdat zij het schadeverleden van de auto voor haar hebben achtergehouden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] stellen zich allebei op het standpunt dat zij geen overeenkomst hebben gesloten met [eiseres] en dus niet aansprakelijk zijn. [gedaagde sub 1] meent dat zij slechts als lasthebber voor [gedaagde sub 3] is opgetreden en niet voor eigen rekening heeft gehandeld. Volgens [gedaagde sub 3] is dat niet zo en heeft [gedaagde sub 1] de auto gekocht van [gedaagde sub 3] en vervolgens verkocht aan [eiseres] .
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] een lastgevingsovereenkomst met elkaar hebben gesloten en dat [gedaagde sub 1] een koopovereenkomst
met [eiseres] heeft gesloten.
3.9.
Voor de verkoop van de auto van [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] is een concept-consignatieovereenkomst opgesteld. Die overeenkomst is niet ondertekend en ook niet gebruikt. Tussen partijen staat vast dat er wel onderlinge afspraken waren. [gedaagde sub 1] zou voor rekening van [gedaagde sub 3] de auto verkopen voor een minimumprijs van € 400.000,00. Dit is later verhoogd naar € 420.000,00. Alles boven dit bedrag mocht [gedaagde sub 1] zelf houden. [gedaagde sub 1] heeft de auto op eigen naam, maar voor rekening van [gedaagde sub 3] , verkocht aan [eiseres] voor € 460.000,00. De auto is op 30 november 2022 verkocht aan [eiseres] en [gedaagde sub 3] is tot 6 december 2022 eigenaar geweest van de auto. Daarmee is sprake van lastgeving tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] .
3.10.
Dat wordt niet anders doordat [gedaagde sub 1] bij de koop aan [eiseres] in eigen naam heeft gehandeld en het geld door [eiseres] op de rekening van [gedaagde sub 1] is overgemaakt. Daaruit blijkt wel dat [gedaagde sub 1] de auto zelf heeft verkocht aan [eiseres] en dat zij dus een koopovereenkomst met elkaar hebben gesloten.
Geen tekortkoming in nakoming koopovereenkomst door [gedaagde sub 1]
3.11.
[gedaagde sub 1] is niet tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst met [eiseres] door de auto met motorproblemen te leveren. In die overeenkomst is namelijk een exoneratiebeding opgenomen waarin staat dat de auto wordt verkocht “zonder enkele vorm van garantie en/of recht op enige non-conformiteit.” Dat is wat [eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben afgesproken. Niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] in afwijking van de afspraken heeft gehandeld en dus is tekortgeschoten.
[gedaagde sub 1] mocht een beroep doen op exoneratiebeding
3.12.
[eiseres] meent dat [gedaagde sub 1] het exoneratiebeding in de koopovereenkomst heeft opgenomen, omdat hij zelf wist van het motorprobleem. Door het beding zou de aansprakelijkheid daarvoor weggehaald kunnen worden. Volgens [eiseres] is daarmee sprake van opzettelijk handelen en schending van het spreekrecht. Deze handelingen samen zouden daardoor in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. [1]
3.13.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht [gedaagde sub 1] wel een beroep doen op dit beding. Er is namelijk niet gebleken dat [gedaagde sub 1] afwist van de problemen met de motor. [gedaagde sub 1] heeft betwist dat zij dat wist. [gedaagde sub 3] heeft ook erkend dat [gedaagde sub 1] niet wist van de problemen. [eiseres] heeft vervolgens onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] er wel vanaf zou weten en dat zij (opzettelijk) haar mededelingsplicht heeft geschonden. Ook is niet voldoende onderbouwd waarom de kennis van [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] zou moeten worden toegerekend. Dat wordt nu dus ook niet aan [gedaagde sub 1] toegerekend. [gedaagde sub 1] kan niet worden verweten dat zij niet mededeelt wat zij niet weet.
Geen sprake van dwaling of bedrog
3.14.
[eiseres] heeft tegenover [gedaagde sub 1] ook een beroep gedaan op dwaling [2] en bedrog. [3] Dat slaagt allebei niet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] toegelicht dat voor dwaling een beroep wordt gedaan op artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Op grond daarvan had de wederpartij de dwalende ( [eiseres] ) moeten inlichten over wat zij wist of behoorde te weten. Maar vast is komen te staan dat [gedaagde sub 1] geen kennis had van de schade. Het is niet vast komen te staan dat zij dat had moeten weten. Een beroep op dwaling zoals [eiseres] dat heeft gedaan, slaagt daarom niet.
3.15.
Voor een geslaagd beroep op bedrog is vereist dat sprake is van ‘enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling’. Ook daarvan is bij [gedaagde sub 1] geen sprake, omdat zij niet wist dat de auto een schadeverleden had. Van een opzettelijk gedane onjuiste mededeling kan daarom geen sprake zijn.
[gedaagde sub 1] heeft geen onrechtmatige daad gepleegd tegenover [eiseres]
3.16.
Het beroep van [eiseres] op onrechtmatige daad tegenover [gedaagde sub 1] slaagt ook niet. [4] Er is niet voldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig, in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid en verwijtbaar heeft gehandeld tegenover [eiseres] . [gedaagde sub 1] wist en kon niet weten dat er schade aan de auto was toen zij de auto aan [eiseres] verkocht. Dat heeft [eiseres] niet nader toegelicht. Dat beroep slaagt daarom niet.
[gedaagde sub 3] heeft een onrechtmatige daad gepleegd tegenover [eiseres]
3.17.
[eiseres] heeft tegenover [gedaagde sub 3] alleen een beroep gedaan op onrechtmatige daad. Dat beroep slaagt. [gedaagde sub 3] heeft onrechtmatig gehandeld door bewust informatie achter te houden waarvan [gedaagde sub 3] wist, althans moest weten, dat voor opvolgende eigenaren van de auto van belang is. [gedaagde sub 3] wist dat [gedaagde sub 1] de auto aan een derde zou verkopen, die dus afhankelijk was van de informatie die [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] gaf. [gedaagde sub 3] heeft de informatie verzwegen door wel de eerste en tweede, maar niet de derde pagina van de specificatie van [bedrijf 1] uit december 2021 aan [gedaagde sub 1] te geven. Het gevolg hiervan is dat [gedaagde sub 1] de auto zou verkopen zonder die informatie te kunnen geven en dus zonder dat de koper zou zijn geïnformeerd over het vermoeden van schade aan de motor.
3.18.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 3] aangevoerd dat hij de constatering van [bedrijf 1] niet helemaal vertrouwde en het idee had dat [bedrijf 1] vooral graag de auto wilde kopen van [gedaagde sub 3] . Maar ook als [gedaagde sub 3] vond dat [bedrijf 1] niet de waarheid sprak, had de volledige factuur moeten worden bijgevoegd voor de volgende verkopers. [gedaagde sub 3] had in dat geval daarbij kunnen vermelden dat hij het niet eens was met het oordeel van [bedrijf 1] . Dan hadden opvolgende kopers zelf een afweging kunnen maken. Het valt [gedaagde sub 3] te verwijten dat hij de informatie niet heeft genoemd, terwijl hij er wel goed van op de hoogte was.
3.19.
Volgens [gedaagde sub 3] slaagt een beroep op de onrechtmatige daad niet omdat geen sprake is van relativiteit [5] : de onrechtmatige daad zou niet tegen [eiseres] kunnen zijn gepleegd, omdat [gedaagde sub 3] nog nooit van [eiseres] had gehoord. Dat verweer houdt geen stand. [gedaagde sub 3] wist dat [gedaagde sub 1] de auto aan een derde zou verkopen: [gedaagde sub 1] is een autohandelaar en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben juist afspraken gemaakt over de prijs waarvoor de auto door [gedaagde sub 1] aan een derde zou worden verkocht. Daardoor heeft [gedaagde sub 3] met zijn handelen, indirect, maar wel tegenover anderen zoals [eiseres] onrechtmatig gehandeld.
[gedaagde sub 3] moet overgrote deel schade van [eiseres] vergoeden
3.20.
[gedaagde sub 3] moet het overgrote deel van de schade van [eiseres] vergoeden. [eiseres] heeft haar schade onderbouwd aan de hand van meerdere facturen. [eiseres] heeft toegelicht dat de btw op de facturen geen onderdeel is van de schade, omdat zij die kan aftrekken. [gedaagde sub 3] moet € 50.090,66 aan schade vergoeden. Dat bedrag bestaat uit de volgende factuurbedragen.
 [eiseres] heeft de rekening van [bedrijf 1] van het bezoek van [A] in augustus 2023 betaald. Die factuur komt voor vergoeding in aanmerking en is niet concreet betwist door [gedaagde sub 3] . Daarom moet [gedaagde sub 3] dat bedrag ter hoogte van € 1650,00 (exclusief btw) vergoeden;
 Daarnaast heeft [eiseres] drie facturen van [bedrijf 2] overgelegd voor kosten van herstel van de auto. Bij de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 3] de hoogte van de factuur betwist, door aan te voeren dat de kosten van de waterpomp geen verband houden met motorschade. Dat heeft [eiseres] daarna niet nader onderbouwd. Die kosten hoeft [gedaagde sub 3] daarom niet te vergoeden. Het overige deel van de factuur is niet concreet betwist en daarom moet [gedaagde sub 3] wel het restant van € 41.397,81 (exclusief btw) vergoeden;
 Na het tussenvonnis van 3 september 2025 heeft [eiseres] de in het dossier ontbrekende vierde factuur van [bedrijf 2] overgelegd. [gedaagde sub 3] betwist dat die kosten verband houden met de motorproblemen. Die kosten zijn in de stukken en op de zitting niet door [eiseres] onderbouwd. Daarom is niet vast komen te staan dat die kosten verband houden met de reparatie van de motor van de auto, behalve het eenmaal verversen van de olie. Die post komt wel voor vergoeding in aanmerking en daarom moet [gedaagde sub 3] van deze factuur € 255,60 (exclusief btw) vergoeden;
 [eiseres] heeft ook vergoeding van de kosten van [B] , voor hulp bij het onderzoek van de problemen van de auto, gevorderd. Die kosten zijn niet concreet betwist door [gedaagde sub 3] . Die kosten komen daarom voor vergoeding in aanmerking. Dat betekent dat [gedaagde sub 3] deze kosten ter hoogte van € 6.787,25 (exclusief btw) moet vergoeden;
 Ten slotte heeft [eiseres] vergoeding van € 5.445,00 gevorderd omdat zij dat bedrag aan bemiddelingskosten aan [gedaagde sub 2] heeft betaald voor de koop van de auto. Dat bedrag hoeft [gedaagde sub 3] niet te betalen. Het causale verband tussen het onrechtmatig handelen en deze schade is onvoldoende gesteld. [eiseres] heef onvoldoende onderbouwd waar de afspraak met [gedaagde sub 2] voor betaling van bemiddelingskosten op gebaseerd is en waarom [gedaagde sub 3] dat zou moeten vergoeden.
3.21.
[gedaagde sub 3] heeft met betrekking tot de gehele vordering aangevoerd dat [eiseres] in afwijking van haar eigen beding, meer schade van [A] heeft vergoed dan waartoe [eiseres] verplicht was. [gedaagde sub 3] zou niet de gevolgen van die keuze van [eiseres] hoeven te dragen.
3.22.
[gedaagde sub 3] heeft ervoor gekozen relevante informatie achter te houden, wetende dat dit tot schade bij een volgende eigenaar van de auto zou leiden. [eiseres] mocht ervoor kiezen jegens [A] geen beroep te doen op een exoneratiebeding of andere mogelijke verweren, om reputatieschade bij [eiseres] te voorkomen. De gevolgen van het handelen van [gedaagde sub 3] moeten daarom ook door [gedaagde sub 3] worden gedragen.
3.23.
Het bovenstaande betekent dat [gedaagde sub 3] € 50.090,66 aan schade moet vergoeden aan [eiseres] . De gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding wordt per 1 september 2024 toegewezen zoals gevorderd.
[gedaagde sub 3] moet buitengerechtelijke incassokosten van [eiseres] vergoeden
3.24.
[eiseres] heeft ook vergoeding van de juridische kosten, de buitengerechtelijke incassokosten, gevorderd. Dat bedrag komt niet volledig voor vergoeding in aanmerking, maar is aangepast in lijn met de wettelijke tarieven en het deel van de toegewezen hoofdsom. Daarom zal een bedrag van € 1.275,91 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
[gedaagde sub 3] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
3.25.
[gedaagde sub 3] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
117,87
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.612,87
[eiseres] moet de proceskosten van [gedaagden sub 1 en sub 2] betalen
3.26.
[gedaagden sub 1 en sub 2] is in het gelijk gesteld. [eiseres] moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagden sub 1 en sub 2] betalen. De proceskosten van [gedaagden sub 1 en sub 2] worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.495,00
3.27.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Geen hoofdelijke veroordeling
3.28.
De veroordeling wordt niet hoofdelijk uitgesproken, zoals [eiseres] heeft gevorderd, omdat de vordering alleen tegenover [gedaagde sub 3] (grotendeels) wordt toegewezen en niet tegenover [gedaagden sub 1 en sub 2]

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 3] tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding
€ 50.090,66 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 1 september 2024 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de proceskosten van [eiseres] ter hoogte van
€ 5.612,87 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagden sub 1 en sub 2] ter hoogte van
€ 5.495,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als genoemd in 5.3 als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Snoo en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2025.
5797

Voetnoten

1.Artikel 6:248 lid 2 BW.
2.Artikel 6:228 BW.
3.Artikel 3:44 lid 3 BW.
4.Artikel 6:162 BW.
5.Artikel 6:163 BW.