ECLI:NL:RBMNE:2025:6064

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
16/289457-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontploffing met zwaar vuurwerk en bezit van cocaïne

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee anderen een ontploffing heeft veroorzaakt bij een woning in [woonplaats] op 3 september 2024. De verdachten gebruikten zwaar vuurwerk en flessen brandstof, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De verdachte, die als chauffeur optrad, was op de hoogte van het plan en heeft een actieve rol gespeeld in de uitvoering ervan. De rechtbank achtte het verweer van de verdediging, dat het medeplegen niet bewezen kon worden, niet geloofwaardig. De verdachte werd ook veroordeeld voor het bezit van cocaïne, aangetroffen tijdens een huiszoeking. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 420 dagen, waarvan 153 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 300 uren. Daarnaast werd een contact- en locatieverbod opgelegd voor drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de jonge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad, maar vond de gepleegde feiten ernstig genoeg om een substantiële straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/289457-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 november 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [2005] in [geboorteplaats] ,
wonende op de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van
28 oktober 2025. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de medeverdachten.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de raadslieden van de verdachte, mr. L. de Leon en mr. N.A. de Leon-Van den Berg;
  • de officier van justitie, mr. D.M.A. van der Zwan;
  • de advocaat van de benadeelde partijen, mr. S. Vermeulen.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij (samengevat):
Feit 1: op 3 september 2024 in [woonplaats] , samen met anderen of alleen, een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een woning ( [adres] ), door zwaar vuurwerk (model Cobra) met daaraan bevestigd flessen brandstof bij die woning te plaatsen en tot ontploffing te brengen.
Feit 2: op 11 september 2024 in Weert een of meerdere ponypacks met cocaïne in zijn bezit heeft gehad.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zo’n belangrijke rol gespeeld bij de ontploffing in [woonplaats] dat hij als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt. Bij het onderzoek in de woning van de verdachte zijn ponypacks met cocaïne aangetroffen. Daarom acht de officier van justitie ook het bezit van cocaïne bewezen. Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft primair vrijspraak van de ontploffing bepleit omdat het medeplegen niet kan worden bewezen. Subsidiair heeft de advocaat verzocht om niet bewezen te verklaren dat de ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel opleverde. Ten aanzien van het bezit van cocaïne heeft de advocaat zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover van belang worden de standpunten van de advocaat hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [adres] , [woonplaats]
Pleegdatum/tijd: 3 september 2024 om 05:01 uur
Op 3 september 2024 werd ik wakker gebeld door de buurman. Ik hoorde hem zeggen dat er een bom voor mijn deur was gelegd. Ik hoorde hem zeggen dat mijn deur is opgeblazen. Daarna ben ik naar mijn woning gegaan. Ik zag een beschadigde voordeur. Ik zag dat de voordeur verbrand was. Ik zag ook dat de stenen voor mijn deur kapot waren. Ik zag dat de ruit aan de buitenkant kapot was en ik zag ook dat de brievenbus kapot is. Ook zag ik dat er roet op mijn kozijnen zit. Ik zag dat er ook aan de binnenkant brandschade is. [2]
De verklaring van de verdachte op de zitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 3 september 2024 rond 05:00 uur nabij de woning op de [adres] in [woonplaats] . Ik was dichtbij de explosie in mijn auto en heb mezelf gefilmd terwijl de explosie plaatsvond. In de uren voor de explosie ben ik in mijn auto, een Volkswagen Polo voorzien van kenteken [kenteken] , samen met twee anderen eerst van Weert naar een parkeerplaats in Amsterdam gereden. Ik was de bestuurder. Daarna zijn wij bij een tankstation op de Muntbergweg in Amsterdam geweest. Ik heb daar een leeg flesje gevuld met benzine. Het zou kunnen dat we daarna weer terug zijn gegaan naar die parkeerplaats in Amsterdam. Daarna hebben we even stilgestaan bij een tankstation in Nieuwegein en vervolgens zijn we naar [woonplaats] gegaan. Ik heb in [woonplaats] de auto in de omgeving van de [straat] geparkeerd. De twee anderen in mijn auto (de rechtbank begrijpt medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) zijn toen uitgestapt en kwamen na enkele minuten weer terug in de auto. Hierna zijn we weer weggereden.
Een proces-verbaal van verhoor, betreffende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
We zijn naar een parkeerplaats in [woonplaats] gereden. Toen zijn we uitgestapt. Bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] pakte ik mijn camera. De jongen die bij mij was, plaatste de explosief en stak het af. Ik filmde van een afstandje. Toen is het ontploft. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende de beschrijving van de camerabeelden van de Shell Muntbergweg in Amsterdam, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In dit proces-verbaal van bevindingen zijn de op camera vastgelegde bewegingen uitgewerkt van de inzittenden van de personenauto, voorzien van kenteken [kenteken] , die op
3 september 2024 omstreeks 02.28 uur te zien waren bij het tankstation Shell, gevestigd op de Muntbergweg 20 in Amsterdam. [4]
03-09-2024, 02:36:24 uur: ik zag dat de bijrijder de fles leeggooide op de grond naast de personenauto. Ik zag dat de bijrijder de lege fles aan de bestuurder gaf.
03-09-2024, 02:36:43: ik zag dat de bestuurder een pompslang in het flesje deed en vervolgens vulde met brandstof. [5]
03-09-2024, 02:38:30 uur: ik zag dat de bestuurder vervolgens de pompslang weer pakte en de fles verder vulde. [6]
03-09-2024, 02:38:59 uur: ik zag dat de bijrijder vanuit zijn stoel de fles dichtdraaide die voor de pomp op de grond stond. [7]
03-09-2024, 02:39:41 uur: ik zag dat de bijrijder naar de achterklep van de personenauto liep deze opende. Vervolgens legde hij de fles in de kofferbak. [8]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende het forensisch onderzoek op het plaats delict, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 3 september 2024 om 06:13 uur kwam ik, naar aanleiding van een bomaanslag,
voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] , [woonplaats]
. [9] De woning aan de [adres] te [woonplaats] betreft een linkerhoekwoning. [10]
Voor de deur van huisnummer [nummer] heeft een explosie plaatsgevonden waarbij brand is ontstaan. Op de plaats delict zijn meerdere kartonnen snippers en twee blauwe doppen aangetroffen. Tevens zijn er vele verbrande delen PET-fles aangetroffen met drie doppen. Er is hier zeer vermoedelijk gebruik gemaakt van een VBC die zeer waarschijnlijk bestond uit minimaal twee Super Cobra's 6 en minimaal drie PET-flessen met ontbrandbare vloeistof. Deze werden bijeengehouden door tape waarvan meerdere restanten zijn aangetroffen op de plaats delict.
Uit de beschreven situatie en het aangetroffen schadebeeld bleek dat bij deze explosie gemeen gevaar voor goederen zoals bedoeld in artikel 157 onder eerste lid Wetboek van Strafrecht. Hierbij is door ingrijpen van het personeel van de brandweer een brand geblust en mogelijk grotere schade voorkomen aan mogelijk het pand ofwel de voertuigen die voor de woning stonden geparkeerd. [11]
Uit de beschreven situatie en het aangetroffen schadebeeld bleek dat bij deze explosie tevens levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was geweest als bedoeld in artikel 157 onder 2e lid Wetboek van Strafrecht. De brandduur van een lont van een Super Cobra 6, samen met de voorlading, bedraagt circa 20 seconden. Vanaf het moment dat de lont wordt aangestoken is deze onomkeerbaar en zal de Super Cobra 6 circa 20 seconden later tot ontploffing komen. In deze tijd is er geen invloed op de omgeving meer uit te oefenen. Hierdoor is het goed mogelijk dat (buurt)bewoners naar de deur komen om te kijken wat er gebeurd of dat er voorbijgangers door de straat gaan. Als zij dichtbij een dergelijke VBC zijn ten tijde van de ontploffing is er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten. [12]
Bewijsoverwegingen feit 1
Medeplegen
De advocaat heeft aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger kan worden beschouwd, omdat zijn rol beperkt is gebleven tot het met de auto vervoeren van de medeverdachten. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
De verdachte ontkent dat hij wist dat er een plan was om een ontploffing teweeg te brengen, maar de rechtbank vindt dit volkomen ongeloofwaardig. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij in de nacht van 2 op 3 september 2024 een urenlange autoreis heeft gemaakt met de medeverdachten, die vrienden van hem zijn. De drie verdachten zijn van Weert naar verschillende locaties in Amsterdam gereden en vervolgens via Nieuwegein uiteindelijk naar [woonplaats] doorgereden. In Amsterdam is een pakket met zwaar vuurwerk in de auto van de verdachte gelegd en even later heeft de verdachte bij een benzinestation een fles gevuld met benzine. Toen er in [woonplaats] politie achter de verdachten aanreed, hebben de medeverdachten het pakket uit de auto gehaald en ergens verstopt. De verdachten zijn vervolgens naar een benzinestation gereden. Intussen hadden medeverdachten telefonisch contact met de opdrachtgever over de vraag of zij het plan zouden uitvoeren. Vervolgens is verdachte naar een parkeerplaats in [woonplaats] gereden, vanaf waar de medeverdachten naar de woning aan de [adres] zijn gelopen om de vuurwerkbom te laten ontploffen. Op de telefoon van de verdachte is een filmpje aangetroffen dat gemaakt is rond het tijdstip van de ontploffing. Op het filmpje is de verdachte te zien, terwijl een enorme knal te horen is en het beeld trilt. Na de knal lacht de verdachte en maakt hij een gebaar met zijn hand.
Uit voorgaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het de verdachte, voordat het plan werkelijk werd uitgevoerd, duidelijk moet zijn geweest dat zijn medeverdachten een ontploffing teweeg zouden gaan brengen.
De verdachte wist niet alleen van het plan van de ontploffing, maar hij heeft ook een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van de ontploffing geleverd. Door de hele nacht als chauffeur op te treden heeft de verdachte het mogelijk gemaakt om het vuurwerk en de flessen brandstof op te halen en hiermee naar de woning in [woonplaats] te rijden. Bovendien heeft de verdachte zelf een flesje gevuld met brandstof. Met deze handelingen heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de ontploffing geleverd, die van voldoende gewicht is om hem als medepleger aan te merken.
Gevaarzetting
De ontploffing is veroorzaakt met gebruik van meerdere stukken zwaar illegaal vuurwerk (minimaal twee Super Cobra’s 6) en meerdere flessen ontbrandbare brandstof. Deze werden bijeen gehouden door tape waarvan meerdere restanten zijn aangetroffen op de plaats delict. Vanaf het moment dat de lont wordt aangestoken, is het verbrandingsproces onomkeerbaar en zal de Super Cobra 6 circa 20 seconden later tot ontploffing komen. In deze tijd is er geen invloed op de omgeving meer uit te oefenen. De ‘vuurwerkbrandstofcombinatie’ (hierna: VBC) is voor de deur gelegd van een rijtjeshuis (een hoekwoning) in een woonwijk in [woonplaats] , rond 05:00 uur ’s ochtends. Het ging dus om een tijdstip waarop de kans zeer groot is dat een deel van de bewoners van omliggende woningen thuis is. Het is ook een moment waarop passanten, bijvoorbeeld vroege vogels, op straat kunnen zijn. Met de kracht van een dergelijke VBC [13] is, gelet op de locatie (een hoekwoning in een woonwijk) en het tijdstip (in de vroege ochtend), gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar. Dit geldt ook als, zoals in dit geval, in de woning zelf niemand aanwezig is. Het vuur kan immers overslaan (dat heeft de brandweer voorkomen) of er kan iemand nieuwsgierig worden naar wat er plaatsvindt en nabij komen op het moment dat de medeverdachten de VBC aansteken. Bij de ontploffing was dus niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten.
Bewijsmiddelen feit 2
De bewezenverklaring is gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen. Dit deel van het vonnis is verkort en bevat geen bewijsmiddelen. Als er hoger beroep wordt ingesteld, zal het vonnis worden aangevuld met een bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1
op 03 september 2024 te [woonplaats] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door
samengebonden stukken zwaar vuurwerk (model
Cobra) met hieraan bevestigde flessen brandbare stof te plaatsen
nabij de voordeur van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en deze te
ontsteken en tot ontploffing te brengen,
terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor goederen, ten aanzien van voornoemde woning ( [adres]
te [woonplaats] ) en die de in die woning aanwezige goederen en de
naastgelegen/omringende woningen en de in die
naastgelegen/omringende woningen/ aanwezige goederen, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
te duchten was;
2
op 11 september 2024 te Weert opzettelijk aanwezig heeft gehad
meerdere ponypacks,
bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

5.Kwalificatie en strafbaarheid

5.1
KwalificatieDe bewezenverklaarde feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: medeplegen van opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2: handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2
Strafbaarheid feit en verdachteEr zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de verdachte opheffen. De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

6.Oplegging van straf

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van drie jaar, bestaande uit een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor [woonplaats] .
De officier van justitie eist dat het contact- en locatieverbod direct na de uitspraak ingaan.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft verzocht om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Hij heeft aangevoerd dat de strafeis onvoldoende recht doet aan de jonge leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad en de strafoplegging in vergelijkbare zaken.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing bij een woning. Met behulp van zwaar vuurwerk en meerdere flessen brandstof hebben de verdachten, vroeg in de ochtend en midden in een woonwijk, een grote ontploffing teweeggebracht. Naast het feit dat de woning hierdoor is beschadigd, is door deze actie van de verdachte en zijn medeverdachten een bijzonder gevaarlijke situatie ontstaan. Het is niet aan de verdachte te danken dat de ontploffing ‘slechts’ tot materiële schade en niet ook tot gewonden of zelfs doden heeft geleid. De rechtbank vindt het erg verontrustend dat de verdachten in opdracht van een of meer onbekend gebleven personen hebben gehandeld en tegen betaling van € 3000,- tot deze actie zijn overgegaan. Daarnaast heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne.
In de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is naar voren gekomen hoe groot de gevolgen van de ontploffing voor de slachtoffers zijn geweest. Zij ervaren veel angst, stress, onzekerheid en ook de impact op hun sociale leven (ook in de wijk) is groot. Beide slachtoffers hebben psychologische hulp ingeschakeld om de traumatische gebeurtenis te verwerken. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij niet bij deze gevolgen voor de slachtoffers heeft stilgestaan en kennelijk alleen geïnteresseerd was in snel geld verdienen. De rechtbank neemt het de verdachte ook kwalijk dat hij weinig openheid van zaken heeft gegeven en weinig verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een voortgangsverslag van de reclassering van 15 oktober 2025, opgesteld door V. Buwalda, reclasseringswerker. Uit dit verslag blijkt dat de verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft meegewerkt aan zijn schorsingsvoorwaarden. Eén keer heeft hij een officiële waarschuwing ontvangen. De verdachte werkt inmiddels drie dagen per week in het bedrijf van zijn oom en zijn moeder beheert zijn financiën. Het baart de reclassering zorgen dat de verdachte geen volledige openheid lijkt te geven over het delict en zijn sociale netwerk. Ook lijkt de verdachte niet intrinsiek gemotiveerd te zijn voor ambulante behandeling, het stoppen met softdrugs of reclasseringsbegeleiding bij zijn financiën. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en schrijft dat voortzetting van het toezicht niet uitvoerbaar is als de verdachte niet gemotiveerd is om daaraan mee te werken.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf en de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
Gelet op de ernst van het door de verdachte gepleegde feiten, waarbij de nadruk ligt op de ontploffing, is een gevangenisstraf passend. In vergelijkbare gevallen wordt regelmatig een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van tussen de 18 en 24 maanden opgelegd.
In deze zaak zijn verschillende strafverzwarende omstandigheden aan de orde. Zo vond de ontploffing plaats bij een woning en zijn er meerdere stukken zwaar vuurwerk en flessen brandstof gebruikt. Het gaat om meerdere daders en een opdracht tegen betaling. Gelet op het voorgaande ligt het voor de hand om de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die duur van zijn voorlopige hechtenis overschrijdt.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om hem niet terug naar de gevangenis te sturen. De verdachte was ten tijde van het feit nog maar negentien jaar oud was en is niet eerder voor een misdrijf veroordeeld. Ook heeft de verdachte bijna negen maanden in voorarrest doorgebracht (waarvan bijna twee weken in beperkingen). Uiteindelijk is de verdachte, gelet op zijn jonge leeftijd, overgeplaatst naar een afdeling voor jongvolwassenen. Sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is hij de afspraken (op één na) nagekomen. Een tweede periode van detentie zou waarschijnlijk geen zinnige bijdrage kunnen leveren aan een positieve gedragsverandering bij de verdachte.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf volstaan met het aantal dagen dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De op te leggen gevangenisstraf zal daarnaast een voorwaardelijk deel behelzen. Daarmee wordt recht gedaan aan de ernst van het feit en wordt de verdachte ontmoedigd om zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zullen geen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld omdat verdachte niet gemotiveerd is om aan zulke voorwaarden mee te werken. Hierdoor is het voor de reclassering ook niet goed mogelijk om de verdachte hierbij te begeleiden.
Aan de verdachte zal naast de gevangenisstraf ook een taakstraf worden opgelegd. Omdat sprake is van meerdaadse samenloop, is de cumulatie van taakstraffen niet begrensd tot 240 uur. De rechtbank vindt een taakstraf van 300 uur passend en geboden. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat de verdachte, naast zijn voorlopige hechtenis, nog een stevige consequentie van zijn handelen ondervindt. Het is in dit geval passender om die consequentie vorm te geven in een langdurige periode van werken voor de samenleving, dan in een langdurige periode van verwijdering uit de samenleving.
Alles afwegende wordt aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 420 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 153 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast legt de rechtbank op een taakstraf voor de duur van 300 uren, te vervangen door 150 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert.
Oplegging contact- en locatieverbod
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten zal de rechtbank tevens een contact- en locatieverbod (‘38v-maatregel’) opleggen. De rechtbank zal bevelen dat de verdachte zich onthoudt van ieder contact met de slachtoffers en dat hij zich niet in [woonplaats] zal bevinden, met uitzondering van de A2 en de A27. De rechtbank zal deze maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. Voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor de duur van twee weken worden toegepast. De rechtbank zal het contact- en locatieverbod ook dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Opheffen geschorst bevel voorlopige hechtenis
Nu het onvoorwaardelijk op te leggen deel van de vrijheidsbenemende straf het voorarrest niet overschrijdt, zal de rechtbank het geschorst bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.In beslag genomen voorwerpen

7.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een recente beslaglijst overlegd maar geen standpunt ingenomen ten aanzien van de voorwerpen op die lijst.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de goederen op de beslaglijst.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdovende middelen en het valse geld onttrekken aan het verkeer omdat feit 2 hiermee is begaan en/of het ongecontroleerde bezit hiervan in strijd is met de wet. De autosleutel en de telefoon zullen verbeurd worden verklaard omdat feit 1 met behulp van deze voorwerpen is begaan. Uit het dossier blijkt namelijk dat de verdachte in deze auto naar de woning van de aangever is gereden en dat er op zijn telefoon naar deze woning genavigeerd is.
De rechtbank overweegt dat uit de kennisgeving van inbeslagname blijkt dat de geldbedragen (ook) in beslag zijn genomen op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Er ligt dus conservatoir beslag op het geld. De rechtbank beslist op grond van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering slechts op beslagen gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom geen beslissing nemen op de geldbedragen.

8.Benadeelde partijen

8.1.
Voeging benadeelde partijen
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8398.28, bestaande uit € 898.28 materiële schade en € 7500,- immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Hij vordert daarbij de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8350.40, bestaande uit € 850.40 materiële schade en € 7500,- immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Zij vordert daarbij de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om beide vorderingen volledig toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de advocaat van de verdachte verzocht om de toekomstige kosten voor het eigen risico (€ 385,-) niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de advocaat verzocht om het schadebedrag vast te stellen op € 3750,-.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Beide benadeelde partijen vorderen materiële schade, bestaande uit de kosten voor het eigen risico van het afgelopen jaar en de reiskosten naar de psycholoog. Deze schadeposten zijn een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit en zijn onderbouwd. Gelet hierop komen deze schadeposten voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de gevorderde toekomstige schade (het eigen risico voor volgend jaar) echter niet-ontvankelijk verklaren. Deze schade is betwist door de advocaat van de verdachte en namens de benadeelde is onvoldoende onderbouwd dat het vaststaat dat deze kosten gemaakt zullen worden.
Het voorgaande betekent dat de materiële schade van benadeelde [slachtoffer 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 509,28. De materiële schade van benadeelde [slachtoffer 2] wordt toegewezen tot een bedrag van € 465,40. Het resterende deel van beide vorderingen, namelijk de toekomstige kosten van het eigen risico, zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Op grond van de wet komt immateriële schade onder meer voor vergoeding in aanmerking als de benadeelde partij “op andere wijze is zijn persoon is aangetast” (artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek). Daarvan is in ieder geval sprake als iemand geestelijk letsel heeft opgelopen.
Uit de onderbouwing van de vorderingen blijkt dat beide benadeelde partijen PTSS hebben opgelopen en dat zij hiervoor onder behandeling zijn. Dit is aan te merken als geestelijk letsel. De rechtbank leidt uit de onderbouwing van beide vorderingen echter af dat het geestelijk letsel van de benadeelde partijen niet uitsluitend is veroorzaakt door de ontploffing, maar ook door andere ingrijpende gebeurtenissen. Tegelijkertijd is het duidelijk dat de ontploffing hoe dan ook een aandeel in het ontstaan van het geestelijk letsel heeft gehad. Het is ingewikkeld om vast te stellen hoe groot het aandeel van de ontploffing op het geestelijk letsel precies is en het zou het strafproces onevenredig belasten als daar nu nog met deskundigen onderzoek naar gedaan zou worden. De rechtbank zal daarom een deel van € 2.000,- toewijzen. De schade kan voor dat bedrag in ieder geval als gevolg van het bewezen verklaarde feit worden aangemerkt en het is ook in lijn met de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend. De rechtbank zal het resterende deel van de gevraagde immateriële schade (€ 5500,-) niet-ontvankelijk verklaren. Het staat de benadeelde partijen vrij om zich voor dit deel van hun vordering tot de civiele rechter te wenden.
Wettelijke rente en hoofdelijkheid
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [slachtoffer 1] worden toegewezen tot een bedrag van € 2509.28 en de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 2465.40, beiden inclusief de wettelijke rente vanaf 3 september 2024. Beide vorderingen zullen hoofdelijk worden toegewezen. Hiermee wordt bedoeld dat elke verdachte voor het gehele bedrag aansprakelijk is, en zal zijn gekweten voor zover een van de medeverdachten heeft betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2509.28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling. Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op. De betaling die door de verdachte of zijn mededaders is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ook ten behoeve van [slachtoffer 2] zal de rechtbank als extra waarborg voor betaling hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2465.40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 34 dagen gijzeling. Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op. De betaling die door verdachte of zijn mededaders is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

9.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en de beslissingen op beslag zijn gebaseerd op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 38v, 38w, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd, zoals hiervoor in paragraaf 4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 5 is vermeld;
Strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 420 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 153 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd (het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf is dus gelijk aan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zodat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis);
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 300 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 150 dagen hechtenis;
- legt aan verdachte op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van drie jaren;
- beveelt dat verdachte:
  • zich onthoudt van ieder contact met [slachtoffer 1] (geboren op [1995] ) en [slachtoffer 2] (geboren op [1989] );
  • zich niet zal bevinden in [woonplaats] , met uitzondering van de A2 en de A27;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, de maatregel wordt vervangen door twee weken hechtenis. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt maximaal 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 12 STK cocaïne (G3403286);
  • 2 STK cocaïne (G3403279);
  • 1 STK hasj (G3403276)
  • 1 STK geld Vals (G3403311)
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1 STK sleutel auto (G3403287);
  • 1 STK telefoontoestel (G3403296);
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.509,28, bestaande uit materiële schade ad € 509,28 en immateriële schade ad € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2024 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn medeverdachten tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] ;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte hoofdelijk met zijn medeverdachten de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.509,28 te betalen, bestaande uit materiële schade ad
€ 509,28 en immateriële schade ad € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of een van zijn medeverdachten op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door [slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.465,40, bestaande uit materiële schade ad € 465,40 en immateriële schade ad € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2024 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn medeverdachten tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] ;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte hoofdelijk met zijn medeverdachten de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.465,40 te betalen, bestaande uit materiële schade ad € 465,40 en immateriële schade ad € 2.000,- , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 34 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of een van zijn medeverdachten op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken,
tot heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, mr. O. Böhmer en mr. M.S. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Mol, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1
hij op of omstreeks 3 september 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht
door
een explosief dan wel (een) samen gebonden stuk(ken) zwaar vuurwerk (model
Cobra) met (een) hieraan bevestigde fles(sen) brandbare stof(fen) te plaatsen op of
nabij de voordeur van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en deze te
ontsteken en tot ontploffing te brengen
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, ten aanzien voor de voornoemde woning ( [adres]
te [woonplaats] ) en de in die woning aanwezige goederen en de
bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden en de in die
bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige goederen
en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
de in die woning ( [adres] te [woonplaats] ) aanwezige personen en/of de in
de bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige
personen en/of passerende voetgangers, in elk geval levensgevaar of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was
2
hij op of omstreeks 11 september 2024 te Weert opzettelijk aanwezig heeft gehad
één of meer ponypacks, in elk geval een hoeveelheid, met/van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier met proces-verbaalnummer 2024275297E, doorgenummerd pagina 1 tot en met 563. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 127 (digitaal p. 149).
3.p. 7 en 11 van een losbladig proces-verbaal van 17 maart 2025.
4.p. 241 (digitaal p. 263).
5.p. 251 (digitaal p. 273).
6.p. 256 (digitaal p. 278).
7.p. 257 (digitaal p. 279).
8.p. 260 (digitaal p. 282).
9.p. 11 (digitaal p. 449).
10.p. 12 (digitaal p. 450).
11.p. 14 (digitaal p. 452).
12.p. 15. (digitaal p. 453).
13.Zie hiervoor de vakbijlage bij het proces-verbaal van de forensische opsporing over de gevaarzetting.