ECLI:NL:RBMNE:2025:6060

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
11484136 \ AC EXPL 25-118
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling door indirect bestuurder van vennootschap na faillissement

In deze zaak heeft eiser werkzaamheden verricht voor de vennootschap van gedaagde, maar een deel van de facturen, ter waarde van € 18.810,00, is niet voldaan. Eiser vordert betaling van gedaagde, die als indirect bestuurder van de vennootschap fungeert. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat gedaagde niet met de vennootschap kan worden vereenzelvigd en er geen onrechtmatige daad is vastgesteld. De rechter oordeelt dat vereenzelviging alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Eiser heeft niet aangetoond dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, en de samenwerking tussen eiser en gedaagde was zakelijk, niet persoonlijk. Gedaagde heeft ook een eenmanszaak, maar deze was niet actief in dezelfde sector en er is geen bewijs dat gedaagde de schuldeisers heeft willen ontwijken. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van gedaagde betalen, die zijn begroot op € 1.221,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11484136 \ AC EXPL 25-118
Vonnis van 15 oktober 2025
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde], onder andere handelend onder de naam [handelsnaam 2] , wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E. Pimentel

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding met negen bijlagen,
- de conclusie van antwoord met twee bijlagen,
- de akte van [eiser] met vier bijlagen,
- het incidenteel vonnis van 28 mei 2025.
1.2.
Op 17 september 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: [eiser] , vergezeld door zijn gemachtigde voor de zitting mevrouw [A] , en [gedaagde] , tezamen met mr. Pimentel. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft werkzaamheden uitgevoerd voor [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). Een deel van de facturen is niet voldaan. Het gaat om € 18.810,00. [eiser] wil dat [gedaagde] dit betaalt. [gedaagde] is de indirect bestuurder van [bedrijf 1] . De kantonrechter wijst deze vordering af. [gedaagde] kan niet met [bedrijf 1] vereenzelvigd worden en hij heeft ook niet onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser] . [gedaagde] hoeft daarom niet aan [eiser] te betalen.

3.Beoordeling

Twee gronden voor de vordering: vereenzelviging en onrechtmatige daad
3.1.
[eiser] heeft twee gronden genoemd voor de veroordeling van [gedaagde] tot betaling: vereenzelviging en onrechtmatige daad.
3.2.
Met vereenzelviging wordt bedoeld dat [gedaagde] de verplichtingen van [bedrijf 1] moet nakomen, alsof [gedaagde] zelf die vennootschap is. Het identiteitsverschil wordt dan dus weggedacht. Vereenzelviging is alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk, als sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijvoorbeeld als misbruik is gemaakt van het identiteitsverschil tussen de twee personen, in dit geval [gedaagde] en [bedrijf 1] .
3.3.
Voor een veroordeling van [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] op grond van onrechtmatige daad moet ook een hoge drempel worden gepasseerd. [gedaagde] moet dan een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt over de vervulling van zijn taak als bestuurder. Dit is het eerste vereiste om [gedaagde] aansprakelijk te laten zijn op grond van onrechtmatige daad.
Feiten en omstandigheden
3.4.
Als onderbouwing heeft [eiser] verschillende feiten en omstandigheden genoemd. Kort samengevat stelt hij het volgende. [eiser] en [gedaagde] werkten al jaren heel nauw samen. Toen de opdrachten bij [bedrijf 1] terugliepen heeft [gedaagde] onvoldoende gewaarschuwd. Ook heeft hij voor zichzelf de inkomsten uit [bedrijf 1] gehaald. Daardoor konden de schuldeisers niet worden betaald en is [bedrijf 1] failliet gegaan. Naast [bedrijf 1] heeft [gedaagde] een eenmanszaak opgericht waarnaar de activiteiten van [bedrijf 1] zijn overgezet. Ook heeft hij andere vennootschappen opgericht om buiten bereik van de schuldeisers verder te werken.
Geen vereenzelviging van [gedaagde] met [bedrijf 1]
3.5.
Op de zitting hebben [eiser] en [gedaagde] beiden verklaard dat in het verleden nauw is samengewerkt, alsof zij broers waren. Maar zakelijk gezien was het een samenwerking tussen [eiser] en [bedrijf 1] , niet met [gedaagde] privé.
3.6.
[gedaagde] heeft ook een eenmanszaak met de naam [handelsnaam 2] (hierna: [handelsnaam 2] ). Deze eenmanszaak is in 2015 opgericht. Dit blijkt uit het uittreksel uit het handelsregister. De stelling van [eiser] dat [handelsnaam 2] in 2025, ná het faillissement van [bedrijf 1] , is opgericht, is daarom onjuist.
3.7.
[gedaagde] heeft uitgelegd dat hij eerst [handelsnaam 2] als eenmanszaak had waarin hij zelf projecten uitvoerde. Hiermee is hij gestopt toen [bedrijf 1] was opgericht. [bedrijf 1] verkocht badkamers en keukens, maar voerde die projecten niet zelf uit. Daar werden onderaannemers, zoals [eiser] , voor ingehuurd. [handelsnaam 2] bestond al die tijd wel, maar daarin werden geen werkzaamheden meer verricht. [eiser] heeft screenshots van Instagram en Google laten zien waaruit blijkt dat zowel [bedrijf 1] als [handelsnaam 2] online foto’s van keukens en badkamers hebben geplaatst. Dat zowel [bedrijf 1] als [handelsnaam 2] actief waren in de branche van keukens en badkamers en daarover foto’s op hun Instagram- en Googlepagina hadden staan, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan deze twee verschillende entiteiten moeten worden vereenzelvigd.
3.8.
[bedrijf 1] is gevestigd in Spakenburg. Ten behoeve van de verkoopactiviteiten was een tweede vestiging geopend in Amersfoort. Na het faillissement is de huurovereenkomst van die vestiging beëindigd. De vestiging in Amersfoort was dus niet van [handelsnaam 2] . Ook was die vestiging niet bedoeld om de activiteiten van [bedrijf 1] uit Spakenburg naar [handelsnaam 2] in Amersfoort te verplaatsen. De opdrachten van [bedrijf 1] zijn ook niet overgeheveld naar [handelsnaam 2] . [eiser] deed geen zaken met [handelsnaam 2] en daarover heeft ook geen misverstand bestaan. [handelsnaam 2] is niet opgericht om [eiser] op het verkeerde been te zetten toen [bedrijf 1] failliet ging.
3.9.
Op basis van wat [eiser] naar voren heeft gebracht, kan [gedaagde] niet vereenzelvigd worden met [bedrijf 1] . [gedaagde] hoeft daarom niet in plaats van [bedrijf 1] de facturen te voldoen.
Geen onrechtmatige daad van [gedaagde]
3.10.
Bij [bedrijf 1] liep in 2023 het aantal opdrachten terug. [bedrijf 1] heeft toen haar onderaannemers, waaronder [eiser] , geïnformeerd en voorgesteld dat zij ook voor andere opdrachtgevers zouden gaan werken. [eiser] heeft op de zitting verteld dat hij de waarschuwing niet heel serieus heeft genomen omdat er nog wel opdrachten binnenkwamen. Daar kon [eiser] voor kiezen, maar dat betekent niet dat [gedaagde] , als bestuurder van [bedrijf 1] , niet duidelijk genoeg heeft gewaarschuwd. Ook kan [eiser] [gedaagde] niet verwijten dat hij nog wel werk kreeg uit de opdrachten die nog wel bij [bedrijf 1] binnenkwamen.
3.11.
Op de zitting heeft [gedaagde] verteld dat [bedrijf 1] vanaf 2021 ongeveer € 400.000,00 aan [eiser] heeft betaald. [eiser] heeft dit bevestigd. Dit klopt niet met de stelling van [eiser] dat de opzet van [gedaagde] was om [eiser] onbetaald te laten. Eind 2024 is [bedrijf 1] failliet gegaan. Het faillissement van [bedrijf 1] kan gevolgen hebben voor de schuldeisers. Maar het faillissement betekent niet automatisch dat [gedaagde] als bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [eiser] heeft niet onderbouwd dat [bedrijf 1] failliet is gegaan omdat [gedaagde] de inkomsten van [bedrijf 1] in eigen zak heeft gestoken.
3.12.
Dat [gedaagde] een eenmanszaak – [handelsnaam 2] – had naast de vennootschap [bedrijf 1] , betekent niet dat [gedaagde] als bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De eenmanszaak was niet actief, richtte zich niet op dezelfde werkzaamheden en heeft ook niet de activiteiten van [bedrijf 1] overgenomen.
3.13.
Kort voordat het faillissement van [bedrijf 1] werd uitgesproken, heeft [gedaagde] twee nieuwe vennootschappen opgericht: [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. [eiser] stelt dat hieruit blijkt dat [gedaagde] opnieuw een vennootschapsstructuur heeft gecreëerd om schuldeisers te ontwijken. Op de zitting heeft [gedaagde] uitgelegd dat hij deze ondernemingen heeft opgericht om te kunnen werken en zo in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Dit is niet gelukt en de vennootschappen zijn weer uitgeschreven. Van het door [eiser] gestelde doel is niet gebleken. Het oprichten van de vennootschappen was niet onrechtmatig.
3.14.
Op grond van de feiten en omstandigheden die [eiser] heeft genoemd, kan [gedaagde] geen ernstig verwijt worden gemaakt over de vervulling van zijn taak als bestuurder. Er is geen sprake van een onrechtmatige daad van [gedaagde] tegenover [eiser] . Daarom hoeft [gedaagde] geen schadevergoeding te betalen aan [eiser] .
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
3.15.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten, inclusief de kosten na dit vonnis, betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,00
3.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.17.
[gedaagde] heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De kantonrechter wijst deze vordering toe. Dit betekent dat [eiser] ook moet betalen als hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing geldt en moet worden uitgevoerd totdat het gerechtshof anders beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en als hij niet binnen die veertien dagen heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van de vijftiende dag na de genoemde aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van betekening als hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving heeft betaald en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over die kosten, met ingang van de dag na de dag van betekening tot de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Snoo en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.