ECLI:NL:RBMNE:2025:6058
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurgeschil over tijdelijke huurovereenkomst en beëindiging door verhuurder
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Woningstichting Veenvesters en een gedaagde huurder. De gedaagde huurt een woning van Veenvesters op basis van een tijdelijke huurovereenkomst, die is bedoeld om de gedaagde de kans te geven zich als goed huurder te bewijzen. Veenvesters heeft de overeenkomst niet verlengd en eist dat de gedaagde de woning verlaat, terwijl de gedaagde betoogt dat de huurovereenkomst niet is geëindigd en dat de klachten van buren over overlast onterecht zijn.
De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst is geëindigd omdat de afgesproken termijn is verstreken. De rechter stelt vast dat Veenvesters niet verplicht was de overeenkomst te verlengen en dat de klachten van overlast, hoewel niet onterecht, niet de reden voor beëindiging waren. De rechter wijst erop dat de mededeling over het einde van de huur één dag te vroeg is verzonden, maar dat dit niet leidt tot een verlenging van de huurovereenkomst. De kantonrechter concludeert dat het beroep van de gedaagde op de redelijkheid en billijkheid niet opgaat, omdat het voor de gedaagde duidelijk was dat de huur zou eindigen.
De rechter wijst de eis van Veenvesters toe en veroordeelt de gedaagde om de woning te ontruimen en de proceskosten te betalen. De gedaagde moet de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis verlaten. De kantonrechter wijst ook de tegeneis van de gedaagde af, omdat Veenvesters niet verplicht is een andere woning aan te bieden. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde de woning moet verlaten, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.